Home

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, 15-08-2019, ECLI:NL:OGHACMB:2019:158, HBBZ CUR2018H00305-308

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, 15-08-2019, ECLI:NL:OGHACMB:2019:158, HBBZ CUR2018H00305-308

Gegevens

Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Datum uitspraak
15 augustus 2019
Datum publicatie
16 augustus 2019
ECLI
ECLI:NL:OGHACMB:2019:158
Zaaknummer
HBBZ CUR2018H00305-308

Inhoudsindicatie

Appellant heeft een aantal uitspraken op bezwaar ontvangen. Deze uitspraken op bezwaar hebben dezelfde dagtekening en zijn tezelfdertijd verzonden naar het juiste adres. Het Hof gaat er daardoor vanuit dat appellant de uitspraken op bezwaar tezelfdertijd heeft ontvangen. De uitspraken op bezwaar bevatten een onvolledige rechtsmiddelverwijzing, met uitzondering van één uitspraak op bezwaar. Daardoor oordeelt het Hof dat appellant tijdig op de hoogte is van de beroepstermijn. Dat in de rechtsmiddelverwijzing ten onrechte de Raad van Beroep in Belastingzaken wordt genoemd, doet daaraan niet af. De termijnoverschrijding is niet verschoonbaar. Het Gerecht heeft het beroep van appellant terecht niet- ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

Uitspraak

CUR2018H00305-308

Datum uitspraak: 15 augustus 2019

GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE

VAN ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN

EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA

Uitspraak op het hoger beroep van:

X,

wonende in Curaçao,

appellant (belanghebbende),

tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (het Gerecht) van 6 juli 2018 in de zaak BBZ nrs. CUR201700027 en CUR201700037 tot en met CUR201700039, in het geding tussen:

belanghebbende

en

de Inspecteur der Belastingen van Curaçao,

verweerder (de Inspecteur).

1.Procesverloop

1.1. Aan belanghebbende zijn met dagtekening 20 mei 2016 definitieve aanslagen in de inkomstenbelasting (hierna: IB) en premies AOV/AWW voor het jaar 2011 opgelegd van NAf 11.681 respectievelijk NAf 9.794 en een verzuimboete van NAf 500 (IB 2011).

1.2. Belanghebbende is op 14 juli 2016 tegen de aanslagen en de boete voor de jaren

2011 en 2012 in bezwaar gekomen.

1.3. Aan belanghebbende zijn met dagtekening 23 september 2016 definitieve aanslagen inkomstenbelasting en premies AOV/AWW voor het jaar 2012 opgelegd van NAf 12.129 respectievelijk NAf 9.847 en een verzuimboete van NAf 1.000 (IB 2012).

1.4. De Inspecteur heeft op 4 november 2016 uitspraken op bezwaar gedaan en de aanslagen IB 2011 en 2012 en premies AOV/AWW 2011 en de boetes gehandhaafd en de aanslag premies AOV/AWW 2012 verminderd.

1.5. Belanghebbende is op 16 januari 2017 tegen de uitspraken op bezwaar in beroep gekomen. Ter zake van de indiening van het beroep heeft belanghebbende een bedrag van NAf 50, - aan griffierecht voldaan.

1.6. Bij uitspraak van 6 juli 2018 heeft het Gerecht het beroep niet-ontvankelijk verklaard.

1.7. Belanghebbende heeft bij brief met dagtekening 6 september 2018 hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van het Gerecht. De Inspecteur heeft met dagtekening 30 april 2019 een verweerschrift ingediend.

1.8. Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van het Gerecht ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.

1.9. Het Hof heeft de zaak ter zitting te Willemstad behandeld op 23 mei 2019, waar is verschenen en gehoord mr. A namens de Inspecteur. De oproeping is op 12 april 2019 naar het volgende e-mailadres verzonden: B@yahoo.com. Dat is het e-mailadres van de gemachtigde van belanghebbende, de heer B. De oproeping is derhalve naar het juiste e-mailadres verzonden. Belanghebbende is echter, hoewel deugdelijk uitgenodigd, zonder bericht van verhindering niet verschenen.

2 Feiten

2.1.

De Inspecteur heeft op 4 november 2016 uitspraak gedaan op de door belanghebbende tegen de hem opgelegde aanslagen IB 2011 en 2012 en premies AOV/AWW 2011 en de opgelegde boetes ingediende bezwaren.

2.2.

De in 2.1 bedoelde uitspraken op bezwaar zijn gezonden aan:

“X

Y

CURACAO”

2.3.

In de uitspraken op bezwaar voor de aanslagen IB 2011 en 2012 en de premies AOV/AWW 2011 is als rechtsmiddelverwijzing opgenomen:

“U kunt, wanneer u het niet eens bent met deze beschikking van uw bezwaarschrift, hiertegen in beroep komen bij de Raad van Beroep voor Belastingzaken.”

2.4.

In de uitspraak op bezwaar voor de aanslag premies AOV/AWW 2012 is als rechtsmiddelverwijzing opgenomen:

“U kunt, wanneer u het niet eens bent met deze beschikking van uw bezwaarschrift, hiertegen in beroep komen bij de Raad van Beroep voor Belastingzaken.

Het beroepschrift moet bij de Raad van Beroep zijn binnengekomen binnen twee maanden na de dagtekening van de beschikking.”

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

In hoger beroep is in geschil het antwoord op de vraag of belanghebbende terecht niet-ontvankelijk is verklaard in zijn beroep.

3.2.

Belanghebbende neemt het standpunt in dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.

3.3.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, alsmede op wat zij ter zitting hebben bijgebracht.

3.4.

Belanghebbende concludeert - zo begrijpt het Hof - tot vernietiging van de uitspraak van het Gerecht en tot terug verwijzing naar het Gerecht ter inhoudelijke behandeling van het beroep van belanghebbende. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van het Gerecht.

4 Beoordeling van het geschil

4.1.

Belanghebbende heeft op 16 januari 2017 beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar welke een dagtekening hebben van 4 november 2016. Ingevolge artikel 31, lid 1 van de Algemene landsverordening Landsbelastingen (verder: ALL) kan de belanghebbende die bezwaar heeft tegen een ingevolge de belastingverordening door de Inspecteur gedane uitspraak, binnen twee maanden na de dagtekening van het afschrift van de uitspraak in beroep komen bij het Gerecht. Belanghebbende heeft na die termijn beroep ingediend. De niet-ontvankelijkheid van het beroep blijft in dat geval achterwege indien de termijnoverschrijding verschoonbaar is.

4.2.

Belanghebbende heeft in dat verband in hoger beroep herhaald dat hij is verhuisd, maar dat zijn postadres hetzelfde is gebleven. De post dient bezorgd te worden in de “community box” van Z. Degene die ervoor zorgt dat de post bij belanghebbende terecht komt heeft gesteld dat alle post daar te laat wordt bezorgd.

4.3.

Niet in geschil is dat de uitspraken op bezwaar zijn voorzien van het juiste adres, namelijk Y en dat op grond van deze gegevens aannemelijk is dat de uitspraken op bezwaar naar het juiste adres zijn verzonden. Belanghebbende heeft niet gesteld dat de uitspraken op bezwaar niet naar voormeld adres zijn verzonden. Belanghebbende heeft met zijn in hoger beroep herhaalde betoog niet duidelijk gemaakt wanneer hij de uitspraken op bezwaar ontvangen heeft noch heeft hij specifiek over de betreffende uitspraken op bezwaar een verklaring afgelegd. Aangezien een dergelijke concrete verklaring over de werkelijke ontvangstdatum ook in hoger beroep ontbreekt, heeft belanghebbende ook naar het oordeel van het Hof niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van de door hem bepleite verschoonbare termijnoverschrijding.

4.4.

Wat belanghebbende in hoger beroep nog heeft aangevoerd over de verhuizing en zijn onbekendheid met de procedure in beroep kan daaraan niet afdoen. Het is aan belanghebbende om tijdens een verhuizing zodanige voorzieningen te treffen dat hij de voor hem bestemde post tijdig ontvangt. Voor zover hij dit niet heeft gedaan of de getroffen voorziening niet heeft geresulteerd in een tijdige ontvangst, ligt dit binnen de risicosfeer van belanghebbende. Wat betreft het betoog van belanghebbende dat hij onbekend is met de procedure in beroep overweegt het Hof nog als volgt.

4.5.

Indien een juiste rechtsmiddelverwijzing achterwege is gebleven en de belanghebbende aanvoert dat als gevolg daarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat hij in verzuim is geweest, dient niet-ontvankelijkverklaring wegens termijnoverschrijding achterwege te blijven. Deze regel lijdt slechts uitzondering in gevallen waarin aannemelijk is dat de belanghebbende anderszins tijdig op de hoogte was van de termijn waarbinnen het desbetreffende rechtsmiddel aangewend diende te worden (vergelijk Hoge Raad 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL7954, BNB 2010/240).

4.6.

Uit de gedingstukken maakt het Hof op dat met uitzondering van de uitspraak op bezwaar tegen de aanslag AOV 2012 de uitspraken op bezwaar een onvolledige rechtsmiddelverwijzing bevatten (zie 2.3 en 2.4 hiervoor). De uitspraken op bezwaar hebben dezelfde dagtekening en zijn tezelfdertijd verzonden naar het juiste adres. Gelet op hetgeen in 3.3. is overwogen, moet belanghebbende alle uitspraken op bezwaar tezelfdertijd ontvangen hebben. Aldus is belanghebbende met alle uitspraken op bezwaar gewezen op de mogelijkheid van beroep en in het geval van de uitspraak op bezwaar inzake de aanslag AOV 2012 ook op de beroepstermijn van twee maanden na de dagtekening van de beschikking. Aldus is belanghebbende voor wat betreft de uitspraak op bezwaar AOV 2012 tijdig op de hoogte van de beroepstermijn en voor wat betreft de gelijktijdig ontvangen uitspraken op bezwaar IB 2011 en 2012 en AOV 2011 anderszins tijdig op de hoogte van de beroepstermijn in de zin van de onder 4.5 geformuleerde rechtsregel. Dat ten onrechte nog de Raad van Beroep in Belastingzaken wordt genoemd, doet daaraan niet af. Niet gesteld of gebleken is dat een beroepschrift gericht aan de Raad van Beroep niet bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie zou zijn ontvangen. Aldus kan redelijkerwijs worden geoordeeld dat belanghebbende in verzuim is geweest.

Slotsom

Op grond van al het voorgaande is het hoger beroep ongegrond. De uitspraak van het Gerecht dient te worden bevestigd.

4 Beslissing