Home

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, 29-06-2022, ECLI:NL:OGEAA:2022:268, AUA202101529 en AUA202101531

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, 29-06-2022, ECLI:NL:OGEAA:2022:268, AUA202101529 en AUA202101531

Gegevens

Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Datum uitspraak
29 juni 2022
Datum publicatie
4 augustus 2022
ECLI
ECLI:NL:OGEAA:2022:268
Zaaknummer
AUA202101529 en AUA202101531

Inhoudsindicatie

precariovergunning

Uitspraak

Uitspraak van 29 juni 2022

Lar nrs. AUA202101529 en AUA202101531

UITSPRAAK

op het beroep in de zin van de

Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

gevestigd in Aruba,

APPELLANTE,

vertegenwoordigd door haar directeur, J.M. van Schaijk,

gericht tegen:

DE MINISTER VAN ALGEMENE ZAKEN, INNOVATIE, OVERHEIDSORGANISATIE, INFRASTRUCTUUR EN RUIMTELIJKE ORDENING,

zetelend in Aruba,

VERWEERDER,

gemachtigden: mrs. Y.F.M. Kaarsbaan en A.F.J. Caster (DWJZ).

PROCESVERLOOP

In de zaak met nummer AUA202101531

Op 2 oktober 2019 heeft appellante schriftelijk verzocht om haar vergunning te verlenen voor het innemen van 450 m2 domeingrond en het plaatsen van 250 strandstoelen op het strand tegenover Amsterdam Manor Resort (zgn. precariovergunning) gedurende het jaar 2020.

Tegen het uitblijven van een beschikking op voornoemd verzoek, heeft appellante op 17 januari 2020 bezwaar gemaakt.

Bij beslissing van 10 mei 2021, kenmerk DIP/[nummer], (hierna: de bestreden beslissing 1) heeft verweerder appellante te kennen dat haar twee precariovergunningen kunnen worden verleend voor het innemen van domeingrond voor het uitzetten van 250 strandstoelen (750 m2) en voor het hebben van een lunch deck, bar en keuken telkens op het strand ten westen van Amsterdam Manor Beach Resort (188 m2). Voor het overige zal geen precariovergunning worden verleend. Deze beslissing is bij brief van 26 mei 2021, kenmerk Comm-[nummer], herhaald.

Tegen de bestreden beslissing 1 heeft appellante op 31 mei 2021 beroep ingesteld bij dit gerecht, dat is geregistreerd onder zaaknummer AUA202101531.

Verweerder heeft op 8 september 2021 een verweerschrift ingediend.

In de zaak met nummer AUA202101529

Op 14 september 2020 heeft appellante verweerder schriftelijk verzocht om haar precariovergunning te verlenen voor het onmiddellijk innemen van 98 m2 extra domeingrond op het strand tegenover Amsterdam Manor Beach Resort, in verband met het aangepaste precario-beleid inzake social distancing vanwege de Covid-19 pandemie.

Tegen het uitblijven van een beschikking op voornoemd verzoek, heeft appellante op 10 december 2020 bezwaar gemaakt.

Bij beslissing van 26 mei 2021, kenmerk DIP/[nummer], (de bestreden beslissing 2) heeft verweerder appellante bericht dat er geen precariovergunning zal worden verleend conform de precarioaanvraag van 14 september 2020.

Tegen de bestreden beslissing 2 heeft appellante op 31 mei 2021 beroep ingesteld bij het gerecht, dat is geregistreerd onder zaaknummer AUA202101529.

Verweerder heeft op 8 september 2021 een verweerschrift ingediend.

In beide zaken

Het gerecht heeft de zaken tegelijkertijd doch niet gevoegd behandeld ter zitting van 17 januari 2021, waar appellante is verschenen bij haar directeur en verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door de gemachtigden voornoemd.

Partijen zijn hierna in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over het verschil tussen de aan appellante verleende precariovergunning(en) en het feitelijk door haar ingenomen domeingrond. Verweerder heeft op 7 februari 2022 in beide zaken een akte ingediend. Hierop heeft appellante bij akte van 7 maart 2022 gereageerd.

De uitspraak in beide zaken is vervolgens nader bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

In de zaak met nummer AUA202101531

1.1

Appellante kan zich niet verenigen met de bestreden beslissing 1 en heeft zich daarbij -samengevat en zakelijk weergegeven- op het standpunt gesteld, dat verweerder bij de bestreden beslissing een verkeerde afweging van belangen heeft gemaakt, nu sprake is van bestaande faciliteiten van appellante op het strand, waarbij de afmetingen in de te verlenen vergunning afwijken van hetgeen is verzocht, en niet is voorzien in het innemen van domeingrond voor een kleedhok, towelhut, massagehut en toilet plus opslagruimte, terwijl er geen sprake is van nieuwe bebouwing maar van slechts een beperkte uitbreiding van de bestaande bebouwing, hetgeen ook conform de ROP 2019 is toegestaan.

Ter zitting heeft appellante te kennen gegeven dat zij feitelijk 426 m2 domeingrond in gebruik heeft, dat de “footprint” 650 m2 bedraagt, maar dat zij voor slechts 188 m2 precariovergunning heeft. Deze situatie bestaat al ruim 15 jaar en wordt steeds gedoogd. Appellante moet jaarlijks rechtsmiddelen aanwenden omdat verweerder steeds te lang wacht om de vergunningen af te geven, terwijl de vergunning telkens maar voor een jaar geldig is. Bij het restaurant en op de andere faciliteiten werken tussen 40 en 50 werknemers. Bij akte heeft appellante -samengevat- aangevoerd, dat deze situatie al vanaf 2008 nagenoeg ongewijzigd is gebleven, dat de DIP steeds hiervan op de hoogte is geweest en ermee heeft ingestemd, en dat er in 2019 na veelvuldig overleg met en met toestemming van de DIP een vernieuwing van de bar en lunch deck heeft plaatsgevonden, waarbij de “footprint” van 1.000 m2 juist fors is verkleind. De precariovergunningen zijn ook nooit in overeenstemming geweest met de feitelijke situatie: zo zijn de lunchdeck, toiletten, douche en opslagruimte lange tijd buiten beschouwing gebleven terwijl zij daar al stonden. Aldus appellante.

1.2

Aan de bestreden beslissing 1 heeft verweerder ten grondslag gelegd dat de verzochte domeingrond in het plangebied “strand” ligt, waar conform het ROP 2019 en het ontwerp-ROP met voorschriften (o-Ropv) geen nieuwe bebouwing is toegestaan.

In zijn verweerschrift heeft verweerder zich ten eerste op het standpunt gesteld dat appellante niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu er geen sprake is van een beschikking in de zin van de Lar. De brieven van 10 en 26 mei 2021 zijn gelet op de bewoordingen en de inhoud ervan van informatieve aard, en niet vatbaar voor beroep. Van een afgegeven precariovergunning is nog geen sprake. Verder heeft verweerder betoogd, dat appellante in deze geen procesbelang heeft, nu de aanvraag het jaar 2020 betreft, dat inmiddels al voorbij is. Appellante kan met onderhavig beroep het resultaat dat zij nastreeft niet meer bereiken. Tenslotte heeft verweerder zich op het standpunt gesteld, dat de verzochte precariovergunning op goede gronden, namelijk de wet en het geldend beleid, is afgewezen, en dat het belang van verweerder bij een rechtmatige uitvoering van de wet en het beleid zwaarder dient te wegen dan het financieel belang van appellante.

In de zaak met nummer AUA202101529

1.3

Appellante kan zich niet verenigen met de bestreden beslissing 2 en heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat verweerder met deze beslissing er geheel aan voorbijgaat dat het verzoek is gebaseerd op het aangepaste precario-beleid in verband met “social distancing”, die noodzakelijk is in verband met de pandemie. De uitbreiding is verzocht teneinde toepassing te geven aan deze “social distancing” regels en om voldoende gelegenheid te bieden wat nodig is voor het behoud van de bedrijfsactiviteit, en dient prioriteit te genieten boven de voorschriften zoals opgenomen in het Ruimtelijk Ontwikkelingsplan (ROP) en het ontwerp-ROP met voorschriften in samenhang met de Richtlijn ruimtelijke inrichting stranden. Verder is geen sprake van nieuwe bebouwing, doch van een beperkte uitbreiding van de bestaande bebouwing, aldus appellante. Ten slotte heeft appellante gesteld dat verweerder met het plaatsen van kiosken juist lijnrecht ingaat tegen voornoemde voorschriften en dat het discriminerend is om enerzijds uitbreiding van bestaande bebouwing te weigeren, terwijl anderzijds nieuwe bebouwing wel wordt toegestaan. Volgens appellante dient de verzochte uitbreiding alsnog te worden toegekend.

1.4

Aan de bestreden beslissing heeft verweerder ten grondslag gelegd dat de verzochte domeingrond in het plangebied “strand” ligt, waar conform het ROP 2019 en het ontwerp-ROP met voorschriften (o-Ropv) geen nieuwe bebouwing is toegestaan.

Ter zitting heeft verweerder hieraan toegevoegd dat appellante in deze geen procesbelang meer heeft, nu de periode waarvoor de uitbreiding in onderhavige zaak is verzocht, reeds voorbij is.

In beide zaken

Het geschil

2. Ter beantwoording ligt voor de vraag of verweerder in redelijkheid heeft kunnen weigeren de verzochte precariovergunningen aan appellante te verlenen. Bij de beoordeling neemt het gerecht het volgende in aanmerking.

De wettelijke bepalingen

3.1

Ingevolge artikel 2, lid 1 van de Landsverordening openbare wateren en stranden (AB 1987 no. 123, zoals laatstelijk gewijzigd bij AB 2014 no. 12), worden ter verzekering van het veilig en doelmatig gebruik van de openbare wateren onder beheer van het Land en van de daarbij behorende stranden, oevers, grond- en waterwerken, voor zover daarin niet bij of krachtens landsverordening is voorzien, bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, door straffen te handhaven bepalingen vastgesteld betreffende:

a. (…);

b. (…);

c. het gebruik maken van de stranden, oevers, kaden, bermen en losplaatsen onder beheer van het Land; (…).

3.2

Artikel 27 van het Landsbesluit openbare wateren en stranden (AB no. 1987 no. 124, zoals laatstelijk gewijzigd bij AB 1995 no. 24) (hierna: het Lows) bepaalt - voor zover hier van belang - dat het verboden is zonder ontheffing van de Minister op de openbare stranden en oevers zich heen en weer te bewegen of post te vatten met het kennelijk doel voorwerpen, dienst of gelegenheden, hoe ook genaamd, aan het publiek te huur, te koop of anderszins aan te bieden.

3.3

Ingevolge artikel 1, lid 1 van de Retributieverordening (LJN AB1988 no. GT4, zoals laatstelijk gewijzigd bij AB 2014 no. 11), worden onder de naam van retributies bijdragen en vergoedingen geheven wegens het gebruik of genot van voor de openbare dienst bestemde werken, bezittingen of inrichtingen van het Land, dan wel wegens door of vanwege het Land aan derden verleende bijzondere diensten.

In het tweede lid wordt – voor zover hier van belang – bepaald dat voor de toepassing van deze landsverordening onder retributies mede worden begrepen de rechten, verschuldigd voor:

a. (…)

b. het innemen van openbare grond of het hebben van voorwerpen onder, aan, in, op of boven aan het Land in eigendom toebehorende grond, welke voor de openbare dienst is bestemd (precario).

3.4

Ingevolge artikel 3 van de Retributieverordening wordt bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, bepaald, welke retributies zullen worden geheven, het tarief daarvan, alsmede de wijze van inning.

3.5

Ingevolge artikel 3, eerste lid van het Retributie- en legesbesluit Directie Infrastructuur en Planning (RLbDip), mag zonder vergunning, verleend door of namens de minister, belast met infrastructuur, geen openbare grond of openbaar water, worden ingenomen. Het vierde lid van dit artikel bepaalt dat een vergunning kan worden geweigerd in verband met de handhaving van de openbare orde en veiligheid, alsmede ter bescherming van het milieu.

3.6

In het Ruimtelijk Ontwikkelingsplan Aruba 2019 (ROP 2019) is onder hoofdstuk 1.4 ten aanzien van strand de volgende passage opgenomen:

“1.4.5. Bebouwing

Bestaande legale gebouwen mogen worden vernieuwd, verbouwd en vervangen conform de bestaande oppervlakte en goot- en bouwhoogte. Nieuwe gebouwen zijn niet toegestaan.”

De feiten

4.1

Appellante exploiteert vanaf 26 maart 1987 het hotel, Amsterdam Manor Beach Resort, gelegen te [adres] te Oranjestad, Aruba (hierna: het hotel).

4.2

Aan appellante is bij ministeriële beschikking van 16 maart 2014, No DWJZ/[nummer], onder voorwaarden een koffiehuis- en restaurantvergunning A verleend voor de exploitatie van de lokaliteit gelegen op het strand ten westen van het hotel, die bestaat uit een keuken van 28,40 m2, een opslagplaats van 10,95 m2, een gelagkamer en bargedeelte van 20,25 m2 en twee geheel van elkander gescheiden toiletgelegenheden voor mannen en vrouwen (hierna: het restaurant).

4.3

Aan appellante is laatstelijk op 22 maart 2019 precariovergunning verleend voor de duur van de periode vanaf 1 januari 2019 tot en met 31 december 2019, voor het innemen van 188 m2 domeingrond voor het hebben van een lunchdeck (67 m2), bar (57 m2) en keuken (64 m2), op het strand ten westen van het hotel.

4.4

Bij aanvraagformulier precario van 11 september 2019 heeft appellante verzocht haar per direct tot en met het einde van de Covid-19 pandemie c.q. 31 december 2021, vergunning te verlenen voor het innemen van extra 98 m2 domeingrond, voor het plaatsen van verschillende faciliteiten tegenover het hotel, met name bar en deck (extra 60 m2) en keuken (extra 38 m2).

4.5

Bij aanvraagformulier precario van 2 oktober 2019 heeft appellante verzocht haar vergunning te verlenen voor het innemen van 465 m2 domeingrond gedurende de periode van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2020, voor het plaatsen van verschillende faciliteiten tegenover het hotel, met name een bar (150 m2), keuken (150 m2), lunch deck (100 m2), kleedhok (5 m2), massagehut (10 m2), towelhut (5 m2), toilet en opslag (25 m2), mantelbuizen (20 m2) en voor het plaatsen van 250 strandstoelen.

4.6

Bij aanvraagformulier precario 14 september 2020 heeft appellante uitbreiding verzocht van de aan haar verleende precariovergunning voor een bar plus deck (extra 60 m2) en een keuken (extra 38 m2) in verband met de toepassing van “social distancing” naar aanleiding van de maatregelen die zijn genomen in verband met Covid-19 pandemie.

4.7

In de bestreden beslissing 1 staat – voor zover hier van belang – het volgende:

“(…)

Op grond van (…) het Retributie- en Legesbesluit Directie Infrastructuur en Planning (…) [kunnen] aan Manor Beach Resort NV twee precariovergunningen worden verleend voor het innemen van domeingrond voor:

- het uitzetten en aanbieden van 250 strandstoelen op het strand ten westen van Amsterdam Manor beach resort (750 m2) (…) en

- voor het hebben van een lunch deck, bar en keuken op het strand ten westen van Amsterdam Manor beach resort (188 m2) (…)

Conform het Ruimtelijk Ontwikkelingsplan van 2019 (ROP 2019) ligt het verzochte domeingrond in het plangebied ‘strand’. Conform het ROP 2019 is het beleid in het plangebied ‘strand’:

- (…)

- de stranden blijven voor iedereen toegankelijk;

- geen nieuwe bebouwing toegestaan (…);

- (…)

- toepassen strandbeleid;

(…)

I.c. zal er geen precariovergunning verleend worden voor het overige zoals opgenomen in precarioaanvraag d.d. 2 oktober 2019, aangezien er conform het (…) ROP 2019 en het ontwerp-Ruimtelijk Ontwikkelingsplan met voorschriften (o-ROPV) geen nieuwe bebouwing is toegestaan in de bestemming strand.

In de Richtlijn Ruimtelijke Inrichting Stranden (RRIS/Beach Policy) is ook als algemeen fundament vastgelegd dat de stranden van Aruba tot het publiek domein behoren en moeten toegankelijk zijn en blijven voor iedereen, bewoner of bezoeker van ons land op gelijke basis.(…).”

4.8

In de bestreden beslissing 2 staat – voor zover hier van belang – het volgende:

“(…)

Conform het Ruimtelijk Ontwikkelingsplan van 2019 (ROP 2019) ligt het verzochte domeingrond in het plangebied ‘strand’. Conform het ROP 2019 is het beleid in het plangebied ‘strand’:

- (…)

- de stranden blijven voor iedereen toegankelijk;

- geen nieuwe bebouwing toegestaan (…);

- (…)

- toepassen strandbeleid;

(…)

I.c. zal er geen precariovergunning verleend worden conform precarioaanvraag d.d. 14 september 2020, aangezien er conform het Ruimtelijk Ontwikkelingsplan van 2019 (ROP2019) en het ontwerp-Ruimtelijk Ontwikkelingsplan met voorschriften (o-ROPV) geen nieuwe bebouwing is toegestaan in de bestemming strand.

In de Richtlijn Ruimtelijke Inrichting Stranden (RRIS/Beach Policy) is ook als algemeen fundament vastgelegd dat de stranden van Aruba tot het publiek domein behoren en moeten toegankelijk zijn en blijven voor iedereen, bewoner of bezoeker van ons land op gelijke basis. (…).”

De beoordeling

5.1

Het gerecht volgt verweerder niet in het betoog dat de brief van 10 mei 2021, kenmerk DIP/[nummer], zoals herhaald in de brief van 26 mei 2021, geen beschikking in de zin van de Lar behelst. In bedoelde brief wordt immers de precario-aanvraag van appellante van 2 oktober 2019, gedeeltelijk afgewezen. Nu deze beslissing is gegeven nadat appellante reeds bezwaar had gemaakt tegen het uitblijven van een reële beschikking op zijn verzoek, dient betreffende bestreden beslissing van 10 mei 2021 te worden aangemerkt als een beslissing op bezwaar, waartegen beroep open stond. Appellante is dan ook in zoverre niet niet-ontvankelijk in haar beroep.

5.2

Wat betreft het betoog van verweerder dat appellant geen procesbelang meer heeft bij onderhavig beroep, nu de periode die de bestreden beslissingen bestrijken reeds is verstreken, overweegt het gerecht als volgt.

Appellante wil met onderhavige procedure -kennelijk- bereiken dat de minister beslist op zijn bezwaarschriften, in die zin dat hem precariovergunningen worden verleend die overeenstemmen met de domeingrond die hij al jarenlang inneemt. Dat de periode die de bestreden beslissingen bestrijken reeds is verstreken doet er niets aan af dat appellante met het aanwenden van rechtsmiddelen tegen de primaire beschikking nog in een betere positie kan komen. Daarmee zou zij immers kunnen bewerkstelligen dat achteraf komt vast te staan dat verweerder ten onrechte de verzochte precariovergunning en uitbreiding van de in te nemen domeingrond, heeft afgewezen. Appellante heeft dan ook procesbelang bij een beoordeling van haar beroep, nu deze van invloed zou kunnen zijn voor de verdere jaarlijks te verlenen precariovergunningen.

6.1

Wat betreft het standpunt van appellante, dat gedurende de Covid 19-pandemie een andere precario-beleid bestond en dat zij in verband met de maatregelen die zijn genomen vanwege de Covid 19-pandemie in aanmerking komt voor de verzochte uitbreiding van de door haar in te nemen domeingrond, overweegt het gerecht als volgt.

6.2

Het gerecht stelt bij de beoordeling voorop dat voor wat betreft de inhoud van het beleid verweerder in beginsel de vrijheid toekomt om ter bescherming van de openbare orde beleid te voeren dat hij in de gegeven omstandigheden redelijk en wenselijk acht. De rechter kan dit slechts marginaal toetsen.

6.3

Op de betreffende locatie, namelijk het strand ten westen van het hotel, is vanaf in ieder geval het jaar 2019 de bestemming “stranden” van toepassing. Voor die bestemming geldt, dat nieuwbouw, met uitzondering van vervangende nieuwbouw, noch uitbreiding van bestaande legale gebouwen is toegestaan. Dat gedurende de pandemie een ander precariobeleid bestond, inhoudende bijvoorbeeld dat nieuwbouw wel wordt toegestaan, is niet gebleken.

7. Reeds gelet hierop heeft verweerder in redelijkheid mogen weigeren aan appellante extra domeingrond te verlenen. De maatregelen die zijn genomen in verband met de Covid 19-pandemie, zoals onder andere de “social distancing”, hebben immers de wet en het beleid wat betreft het innemen van domeingrond op openbare stranden, niet opzij gezet. Het beroep gericht tegen de bestreden beslissing 2 is dan ook ongegrond.

8.1

Wat betreft het betoog van appellante dat verweerder in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft gehandeld, overweegt het gerecht als volgt.

Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat appellante aannemelijk maakt dat van de zijde van de verweerder toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit appellante in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. Hiervan is niet gebleken.

8.2

Uit de door partijen overgelegde stukken blijkt inderdaad van veelvuldig contact tussen de directeur van appellante en ambtenaren werkzaam bij de Directie Infrastructuur en Planning (DIP), maar uit de precariovergunning die laatstelijk (in 2019) aan appellante is verleend en de bestreden beslissing 1, volgt juist dat verweerder het niet goed vindt en ook nimmer heeft goedgevonden dat appellante telkens meer dan 188 m2 domeingrond inneemt. Dat de laatste aan appellante verleende precariovergunning ten opzichte van eerdere verleende precariovergunningen een inkrimping heeft opgeleverd in het aantal m2 domeingrond dat door haar ingenomen mocht worden, is immers niet gebleken. Evenmin is gebleken dat appellante tegen de eerdere verleende precariovergunningen rechtsmiddelen heeft aangewend. Uit het enkele niet handhaven kan niet worden geconcludeerd dat verweerder verwachtingen heeft gewekt waar appellante op af mocht gaan. Van een gerechtvaardigd vertrouwen dan wel een gedogen dat appellante meer domeingrond mocht innemen dan hem ingevolge de hem verleende precariovergunning(en) was toegestaan, is daarom geen sprake.

8.3

Uit de overgelegde stukken, met name de precariovergunning uit 2019 en de koffiehuis- en restaurantvergunning A uit 2014, leidt het gerecht echter af dat verweerder bij de bestreden beslissing 1, geen rekening heeft gehouden met domeingrond die appellante nodig heeft voor het hebben van aparte toiletten voor mannen en voor vrouwen en voor een opslagplaats bij het exploiteren van het restaurant. Verweerder heeft in redelijkheid het verzochte precario op deze onderdelen niet mogen weigeren. In zoverre is het beroep gericht tegen de bestreden beslissing 1 dan ook gegrond.

9. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de bestreden beslissing 1 gedeeltelijk dient te worden vernietigd, en wel voor zover daarbij is geweigerd precariovergunning te verlenen voor het hebben van toiletten en een opslagplaats. Verweerder dient binnen drie maanden na deze uitspraak op dit punt een nieuwe beslissing op het bezwaarschrift van appellante te nemen. Voor het overige is het beroep ongegrond.

10. Dit leidt tot de volgende beslissing.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:

In de zaak met nummer AUA202101531

- verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond;

- vernietigt de bestreden beslissing van 10 mei 2021, kenmerk DIP/[nummer], zoals herhaald bij brief van 26 mei 2021, kenmerk Comm-[nummer], voor zover daarbij is geweigerd precariovergunning te verlenen voor domeingrond nodig voor het hebben van aparte toiletten voor mannen en voor vrouwen, en voor een opslagplaats;

- bepaalt dat verweerder binnen drie maanden na dagtekening van deze uitspraak op voornoemde punten een reële beslissing dient te nemen op het bezwaar van appellante, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;

- gelast dat het door appellante gestorte griffierecht van Afl. 25,- aan haar wordt terugbetaald.

In de zaak met nummer AUA202101529

- verklaart het beroep ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door mr. N.K. Engelbrecht, rechter in dit gerecht, in samenwerking met de griffier, en wordt geacht te zijn uitgesproken ter openbare terechtzitting op woensdag 29 juni 2022, in aanwezigheid van de griffier.

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (LAR-zaken).

Het hoger beroepschrift moet worden ingediend bij de griffie van dit Gerecht.

U wordt verzocht bij het indienen van het hoger beroepschrift het volgende in acht te nemen:

1. Leg bij het hoger beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;

2. Onderteken het hoger beroepschrift en vermeld het volgende:

a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,

b. de dag van ondertekening,

c. waartegen u in hoger beroep komt,

d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van Afl. 75 verschuldigd.