Home

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, 06-07-2022, ECLI:NL:OGEAA:2022:170, AUA202103821 en AUA202103822

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, 06-07-2022, ECLI:NL:OGEAA:2022:170, AUA202103821 en AUA202103822

Gegevens

Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Datum uitspraak
6 juli 2022
Datum publicatie
11 juli 2022
ECLI
ECLI:NL:OGEAA:2022:170
Zaaknummer
AUA202103821 en AUA202103822

Inhoudsindicatie

Belanghebbende heeft bezwaar (20 september 2021 en 13 oktober 2021) gemaakt tegen de berekening van invoerrechten. Vervolgens wordt op 23 december 2021 beroep ingesteld door belanghebbende. Volgens de Landsverordening in-, uit-, en doorvoer (LIUD) dient de Inspecteur op het bezwaarschrift te beslissen, maar daarvoor is geen termijn gesteld. De beroepen zijn prematuur ingesteld en derhalve niet-ontvankelijk. Tegen het niet-tijdig doen van uitspraak op bezwaar (fictieve weigering) inzake de toepassing van de LIUD staat geen beroep open. Het Gerecht is het met belanghebbende eens dat ter wille van een behoorlijke rechtsbescherming beroep mogelijk moet zijn tegen het niet-tijdig beslissen op een bezwaarschrift. Het Gerecht oordeelt dat, omdat het om belastingen gaat, hiervoor aansluiting moet worden gezocht bij de bepalingen van de Algemene landsverordening belastingen (ALB) en niet de Landsverordening administratieve rechtspraak zoals belanghebbende dat voorstaat. Ook met overeenkomstige toepassing van voormelde bepalingen van de ALB, zijn de beroepen niet-ontvankelijk.

Uitspraak

Uitspraak van 6 juli 2022

BBZ nrs. AUA202103821 en AUA202103822

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK

op het beroep in de zin van de

Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:

[Belanghebbende], wonende te Aruba,

belanghebbende,

gericht tegen:

DE INSPECTEUR DER INVOERRECHTEN EN ACCIJNZEN, zetelend te Aruba,

de Inspecteur.

1 PROCESVERLOOP

1.1

Belanghebbende heeft op 19 juli 2021 (document met nummer C37619) en 28 september 2021 (document met nummer C 52366) aangiften ten invoer gedaan.

1.2

Belanghebbende is op 20 september 2021 (C37619) respectievelijk 13 oktober 2021 (C52366) tegen de door de douaneambtenaar berekende invoerrechten, in bezwaar gekomen.

1.3

Belanghebbende is op 23 december 2021 in beroep gekomen. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van tweemaal Afl. 25.

1.4

De Inspecteur heeft op 29 december 2021 verweerschriften ingediend.

1.5

Belanghebbende heeft op 9 mei 2022 een e-mail met twee bijlagen aan het Gerecht doen toekomen.

1.6

De zitting heeft plaatsgevonden op 19 mei 2022 te Oranjestad. Belanghebbende is verschenen. Namens de Inspecteur is verschenen [A]. Het Gerecht heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

2 GESCHIL EN STANDPUNTEN PARTIJEN

2.1

In geschil is het antwoord op de vraag of de door de douaneambtenaar berekende invoerrechten juist zijn.

2.2

Belanghebbende beantwoordt voorgenoemde vraag ontkennend en verzoekt om teruggave van het volgens hem ten onrechte betaalde bedrag aan invoerrechten van in totaal Afl. 592,05 (Afl. 366,25 (C37619) en Afl. 225,80 (C52366)).

2.3

De Inspecteur heeft zich niet uitgelaten over deze vraag. Hij is van mening dat belanghebbende niet- ontvankelijk verklaard dient te worden in zijn beroepen.

3 BEOORDELING VAN HET BEROEP

3.1

Alvorens tot een eventuele inhoudelijke beoordeling van het geschil te kunnen overgaan, dient het Gerecht de ontvankelijkheid van belanghebbendes beroep te beoordelen. Belanghebbende is op 20 september (C37619) respectievelijk 13 oktober 2021 (C52366) in bezwaar gekomen. Op 23 december 2021 heeft belanghebbende beroep ingesteld.

3.2

Ingevolge artikel 128b, lid 1 van de Landsverordening in-, uit-, en doorvoer (LIUD) kan – voor zover van belang – de aangever die bezwaar heeft tegen de berekening van invoerrechten binnen een maand na de dagtekening van de aangifte, een bezwaarschrift indienen. Volgens deze bepaling dient de Inspecteur op het bezwaarschrift te beslissen, maar daarvoor is geen termijn gesteld. Ingevolge artikel 128b lid 3, LIUD staat tegen de beslissing van de Inspecteur binnen een maand beroep open bij het Gerecht.

3.3.

De Inspecteur heeft nog niet beslist op de bezwaren van belanghebbende. De beroepen van belanghebbende zijn prematuur en daarom niet-ontvankelijk.

3.4

Tegen het niet-tijdig doen van uitspraak op bezwaar (fictieve weigering) inzake de toepassing van de LIUD staat geen beroep open. Het Gerecht is het met belanghebbende eens dat ter wille van een behoorlijke rechtsbescherming beroep mogelijk moet zijn tegen het niet-tijdig beslissen op een bezwaarschrift. Het Gerecht oordeelt dat, omdat het om belastingen gaat, hiervoor aansluiting moet worden gezocht bij de bepalingen van de Algemene landsverordening belastingen (ALB) en niet de Landsverordening administratieve rechtspraak zoals belanghebbende dat voorstaat.

3.5

De Inspecteur heeft ingevolge artikel 18, lid 2 van de ALB één jaar de tijd om uitspraak te doen op een bezwaarschrift. Ingevolge artikel 19, lid 3, ALB kan binnen twee jaar, beroep worden ingesteld tegen het niet tijdig doen van een uitspraak op een bezwaarschrift.

3.6

Belanghebbende is respectievelijk op 20 september 2021 en 13 oktober 2021 in bezwaar gekomen. De Inspecteur had derhalve tot respectievelijk 20 september 2022 en 13 oktober 2022 de tijd om uitspraken op bezwaar te doen. De op 23 december 2021 ingediende beroepen zijn ook met overeenkomstige toepassing van voormelde bepalingen van de ALB, niet ontvankelijk.

4 PROCESKOSTEN

5 DE BESLISSING