Home

Hoge Raad, 13-09-2024, ECLI:NL:HR:2024:1179, 22/01582

Hoge Raad, 13-09-2024, ECLI:NL:HR:2024:1179, 22/01582

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
13 september 2024
Datum publicatie
13 september 2024
ECLI
ECLI:NL:HR:2024:1179
Formele relaties
Zaaknummer
22/01582

Inhoudsindicatie

HR verklaart het beroep in cassatie n-o.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

BELASTINGKAMER

Nummer 22/01582

Datum 13 september 2024

ARREST

op het door [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) ingestelde beroep in cassatie tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 15 maart 2022, nr. 21/295 PW1, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Rotterdam (nr. 16/3324).

1 Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep beroep in cassatie ingesteld.

Belanghebbende heeft een aantal verzoeken om wraking ingediend, die niet zijn toegewezen2.

Het door belanghebbende nadien op 24 januari 2024 ingediende verzoek om wraking is gelet op de beslissing van de Vierde Kamer van de Hoge Raad van 17 november 20233, niet in behandeling genomen.

Belanghebbende heeft op 30 juli 2024 een brief gestuurd. Gelet op de fase van de procedure waarin deze brief is verstuurd, slaat de Hoge Raad, voor zover de brief betrekking heeft op de inhoud van de zaak, daarop geen acht.

2 Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

Op grond van artikel 78, lid 4, van de Wet op de rechterlijke organisatie neemt de Hoge Raad alleen kennis van het beroep in cassatie tegen uitspraken van de bestuursrechter voor zover dit bij wet is bepaald. Er is geen wettelijke bepaling die beroep in cassatie openstelt tegen een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep als deze, die is gedaan in een geschil betreffende een verzoek om toekenning van een dwangsom wegens het niet tijdig beslissen op een verzoek terug te komen op een uitspraak op bezwaar waarbij belanghebbende niet-ontvankelijk is verklaard. Het beroep in cassatie moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.

3 Overschrijding van de redelijke termijn in de cassatieprocedure

Belanghebbende heeft de Hoge Raad verzocht om bij overschrijding van de redelijke termijn die geldt voor de behandeling van het cassatieberoep, de Staat te veroordelen tot een vergoeding van immateriële schade.
Gelet op het hiervoor in 1. weergegeven procesverloop, ziet de Hoge Raad geen aanleiding een overschrijding van de redelijke termijn aan te nemen.

4 Proceskosten

5 Beslissing