Hoge Raad, 11-05-2021, ECLI:NL:HR:2021:683, 19/04334
Hoge Raad, 11-05-2021, ECLI:NL:HR:2021:683, 19/04334
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 11 mei 2021
- Datum publicatie
- 11 mei 2021
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2021:683
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2021:465
- In cassatie op : ECLI:NL:GHSHE:2019:3355
- Zaaknummer
- 19/04334
Inhoudsindicatie
Witwassen van aanzienlijk geldbedrag (art. 420bis Sr). 1. Middel m.b.t. hoogte bewezenverklaarde witwasbedrag. Heeft hof bij vaststelling hiervan ten onrechte geen rekening gehouden met lening, verstrekt door moeder van verdachte? 2. Middel m.b.t. door OM uitgevoerde financiële onderzoek. HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 19/04287, 19/04671 en 19/04718.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 19/04334
Datum 11 mei 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 12 september 2019, nummer 20-000677-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963,
hierna: de verdachte.
1 Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J.J.J. van Rijsbergen, advocaat te Breda, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2 Beoordeling van de cassatiemiddelen
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3 Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 mei 2021.