Home

Hoge Raad, 21-12-2021, ECLI:NL:HR:2021:1945, 19/05058

Hoge Raad, 21-12-2021, ECLI:NL:HR:2021:1945, 19/05058

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
21 december 2021
Datum publicatie
21 december 2021
ECLI
ECLI:NL:HR:2021:1945
Formele relaties
Zaaknummer
19/05058

Inhoudsindicatie

Opzettelijk aanwezig hebben van in de grond aangetroffen 17,60 kg MDA (art. 2.C Opiumwet) en voorbereidingshandelingen voor productie van synthetische drugs d.m.v. voorhanden hebben van in de grond aangetroffen stempels t.b.v. tabletteermachine (art. 10a.1.3 Opiumwet). Aanwezig hebben en voorhanden hebben in Opiumwet. 1. Bewijsklacht opzettelijk aanwezig hebben van MDA. 2. Bewijsklacht voorhanden hebben van stempels t.b.v. tabletteermachine.

Ad 1. en 2. Van “aanwezig hebben” a.b.i. art.2.C en art. 3.C Opiumwet is sprake als verdachte feitelijke macht over de verdovende middelen kan uitoefenen in de zin dat hij daarover kan beschikken. De verdovende middelen hoeven zich daarvoor niet noodzakelijkerwijs in de directe nabijheid van verdachte te bevinden. Voor bewezenverklaring van “aanwezig hebben” hoeft niet te kunnen worden vastgesteld dat de verdovende middelen aan verdachte toebehoren (vgl. HR:1985:LJN AC8903) of dat sprake is van beschikkings- of beheersbevoegdheid t.a.v. verdovende middelen (vgl. HR:1980:LJN AC6985).

Van “voorhanden hebben” a.b.i. art. 10a.1 Opiumwet is sprake als verdachte feitelijke macht over voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen kan uitoefenen in de zin dat hij daarover kan beschikken. Die voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen hoeven zich daarvoor niet noodzakelijkerwijs in de directe nabijheid van verdachte te bevinden. Voor bewezenverklaring van “voorhanden hebben” hoeft niet te kunnen worden vastgesteld dat voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen aan verdachte toebehoren of dat ten aanzien daarvan sprake is van beschikkings- of beheersbevoegdheid.

Bewezenverklaring houdt in dat verdachte de in de grond aangetroffen 17,60 kg MDA opzettelijk “aanwezig heeft gehad” en hij de daar aangetroffen grote hoeveelheid stempels t.b.v. tabletteermachine “voorhanden heeft gehad”. Hof heeft allereerst aan bewezenverklaring van deze feiten ten grondslag gelegd dat verdachte de beschikking had over woning, omliggend perceel en daarop gevestigde loodsen en dat hij toegang had tot alle onderdelen van het terrein en de zich daarop bevindende gebouwen. Daarnaast heeft hof vaststellingen gedaan t.a.v. daar aangetroffen voorwerpen. Hof heeft verder in aanmerking genomen dat het geen geloof hecht aan de door verdachte afgelegde verklaring over zogenoemde ‘paardenman’, het niet aannemelijk is dat iemand anders dan verdachte bij tlgd. goederen is betrokken en zakken MDA en stempels zijn gerelateerd aan productie van synthetische drugs. Het hierop gebaseerde oordeel dat verdachte de in de grond aangetroffen 17,60 kg MDA opzettelijk aanwezig heeft gehad en dat hij de in de grond aangetroffen grote hoeveelheid stempels t.b.v. tabletteermachine voorhanden heeft gehad (waarin besloten ligt dat verdachte feitelijke macht kon uitoefenen over die MDA en die stempels en dat verdachte opzet had op de aanwezigheid van die goederen) getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.

Volgt verwerping.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

STRAFKAMER

Nummer 19/05058

Datum 21 december 2021

ARREST

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 5 november 2019, nummer 20-001099-17, in de strafzaak

tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960,

hierna: de verdachte.

1 Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft S. Weening, advocaat te Maastricht, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De advocaat-generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De Hoge Raad kan de hoogte daarvan verminderen naar de gebruikelijke maatstaf. Voor het overige strekt deze conclusie tot verwerping van het beroep.

De raadsman van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2 Bewezenverklaring en bewijsvoering

2.1

Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:

“1. hij op of omstreeks 1 maart 2015 in de gemeente [plaats] opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer:

- 17,60 kilogram MDA (aangetroffen in de grond) en

- 30 pillen bevattende 3,4-methyleendioxymethamfetamine (MDMA) en

- amfetamine (aangetroffen in een aan hem toebehorende woning) en

- 9,04 kilogram MDA-hydrochloride (aangetroffen in 2 pvc buizen) en

- 4 kilogram MDA-hydrochloride (aangetroffen in een speciekuip)

zijnde MDA en/of tenamfetamine en/of MDMA en/of amfetamine en/of MDA-hydrochloride telkens een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;

2. hij op of omstreeks 1 maart 2015 in de gemeente [plaats] om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren van (een) hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende amfetamine en/of MDMA en/of tenamfetamine en/of N-ethyl MDA, zijnde amfetamine en/of MDMA en/of tenamfetamine en/of N-ethyl MDA, telkens een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen, voorhanden heeft gehad:

- een grote hoeveelheid stempels ten behoeve van een tabletteermachine, en

- 3 kunststof potten gevuld met Platinaoxide (PTO) (in totaal 1220 gram bruto), en

- een gemodificeerde industriële centrifuge (vervuild met resten MDMA poeder (indicatief) en donkerkleurige olie (met geur MDMA)), en

- een hoeveelheid pannen, en

- een 200 liter vat (etiket ethanol, restant vloeistof), en

- een hoeveelheid jerrycans met aceton en een mengsel van aceton-propanol en

- 2 metalen bakken (196 x 96) vervuild met resten MDMA poeder (indicatief), gebruikt voor het drogen van de natte kristallen MDMA, en

- een stuk zeil (opgerold, vervuild met olie-achtige vlekken (indicatief MDMA)) waarvan verdachte wist dat die goederen bestemd waren tot het plegen van die feiten;

3. hij op of omstreeks 1 maart 2015 in de gemeente [plaats], van een voorwerp, te weten een hoeveelheid geld (€ 216.000,=), de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats heeft verborgen en/of verhuld, en/of heeft verhuld wie de rechthebbende op een voorwerp is of het voorhanden heeft (gehad), terwijl hij wist dat voornoemd geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf, en een hoeveelheid geld (€ 216.000,=), voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat voornoemd geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;

4. hij op of omstreeks 1 maart 2015 in de gemeente [plaats] een wapen van categorie II, te weten een vuurwapen (type: Riot gun) en munitie van categorie III, te weten:

- 61 hagelpatronen (kaliber: 12 gauche), en/of,

- 24 kogelpatronen (kaliber: 12 gauche) voorhanden heeft gehad.”

2.2

Met betrekking tot de bewezenverklaring heeft het hof het volgende overwogen:

“Inleiding en aanleiding onderzoek

Uit het dossier, onderzoek Echo, blijkt het volgende. Op woensdag 9 januari 2013 is een proces-verbaal opgemaakt door de Criminele Inlichtingen Eenheid (CIE) van de Nationale Politie, Eenheid Limburg, waaruit, onder meer, naar voren komt dat verdachte zich al jaren bezig houdt met het vervaardigen van amfetamine en XTC, onder andere in de loods die ligt aan de linkerzijde op het terrein van verdachte aan de [a-straat 1] te [plaats] (pagina 88).

Op 10 april 2013 is bij de CIE informatie binnengekomen omtrent handel op grote schaal in XTC door verdachte (pagina 89). Op 18 augustus 2014 is informatie binnengekomen bij het Team Criminele Inlichtingen Eenheid Limburg (TCI), inhoudende onder meer dat verdachte veel geheime ruimtes op zijn terrein heeft en dat in deze ruimtes XTC geproduceerd wordt (pagina 90 en 91). Op 6 januari 2015 (pagina 92) en op 29 januari 2015 (pagina 93) zijn voorts TCI-processen-verbaal opgemaakt waaruit blijkt dat verdachte XTC aan het produceren is en dat verdachte blauwe pillen met het Mitsubishi logo slaat. Op 19 februari 2015 is een TCI-proces-verbaal opgemaakt waaruit blijkt dat verdachte een handelaar is in wapens en drugs (pagina 94).

Naar aanleiding van deze informatie is op zondag 1 maart 2015 door de politie binnengetreden op het perceel gelegen aan de [a-straat 1] te [plaats] alwaar een doorzoeking heeft plaatsgevonden. Het perceel bestaat uit een woning, waaronder een ondergrondse discotheek bestaande uit verschillende verdiepingen, een tweetal loodsen (te weten een Romneyloods en een loods tegenover de woning) en een groenvoorziening c.q. bamboebosgebied (pagina 9). In de woning zijn diverse goederen in beslag genomen (pagina 10) waaronder 4 busjes traangas, 2 ploertendoders (pagina 20) en geld. In de woning werden voorts verdovende middelen aangetroffen, waaronder hasj, cocaïne en XTC-pillen. In de bijkeuken werden 3 kunststof potten aangetroffen gevuld met naar later bleek platinaoxide. In de loods (pagina 11) tegenover de woning van verdachte (aangeduid als SS5 L) werden tussen hooibalen goederen aangetroffen die gerelateerd kunnen worden aan de vervaardiging van MDMA (pvc-buizen gevuld met MDMA, centrifuge, speciekuipen, pannen, een 200 liter vat, jerrycans, bakken en zeil). In de loods werden tevens handschoenen aangetroffen: groene pvc-handschoenen in een zak, zwarte handschoenen in een speciekuip en groene pvc-handschoenen in een zak (pagina 43).

In die loods bevond zich in de linker ruimte een apart gebouwtje (pagina 642). Dit gebouwtje was verdeeld in twee ruimtes. Het plafond van de linker ruimte in het gebouwtje was evenals de TL-buizen vervuild met druppels bruinkleurige olieachtige vloeistof (pagina 644). Tevens was een muur besmet met opgedroogd bruinkleurige olieachtige vloeistof. In de rechter ruimte was een werktafel geplaatst met daarop een hoeveelheid poeder. Gelet op de analyseresultaten is volgens de interpretatie van de Landelijke Faciliteit Ondersteuning Ontmantelen (hierna: LFO) het gebouwtje gebruikt voor de vervaardiging c.q. bewerking van synthetische drugs, met name MDA en MD(E)MA, waarbij het plafond en de muren van dit gebouwtje besmet zijn geraakt. Tussen dit aparte gebouwtje en de buitenmuur van de loods was een loze ruimte aanwezig, bereikbaar vanaf het dak van het aparte gebouwtje. Op de opening van de ruimte lagen diverse hooibalen. In die loze ruimte zijn goederen aangetroffen (afval) welke gerelateerd waren aan de vervaardiging van synthetische drugs (pagina 669). Vanaf de begane grond was deze ruimte onbereikbaar door een houten steunbalk. In het bosperceel, bestaande uit bamboebomen, aangeduid als het terrein behorend bij de loods tegenover de woning ([…], hof: in samenhang met situatieschets pagina 459) werd onder de grond een wit plastic vat met rode deksel aangetroffen met daarin stapels bankbiljetten van 50, 100 en 200 euro, totaal 216.000,= euro.

Op maandag 2 maart 2015 is in de woning een vacuümpers in beslag genomen, op het terrein een vuurwapen in een pvc-buis, te weten een Riot gun, met patronen alsmede in de grond (eveneens aangeduid als het terrein behorend bij de loods tegenover de woning ([…], hof: in samenhang met situatieschets pagina 459)) 14 zakken met 40,46 kilo vermoedelijk MDMA en een ton met stempels ten behoeve van een tabletteermachine (pagina 11). Op 3 maart 2015 is niets ter zake dienende meer in beslag genomen. Op 8 juli 2015 heeft wederom een onderzoek plaatsgevonden in de loods gelegen aan de [a-straat 1] te [plaats] in het kader van een afzonderlijk opsporingsonderzoek (pagina 53). Tijdens deze doorzoeking is onder de betonnen vloer in de loods tegenover de woning in een metalen kist een tabletteermachine alsmede losse stempels en jerrycans aangetroffen. Een stempel was voorzien van het Mitsubishi logo (pagina 55)

(...)

Bewijsoverwegingen

(...)

Met betrekking tot de tenlastegelegde feiten blijkt uit het procesdossier het volgende.

feit 1

Op maandag 2 maart 2015 is het terrein van perceel [a-straat 1] te [plaats] doorzocht. Op dit terrein is een bosperceel met bamboebomen. Onder de grond (van het bamboebos) werden aangetroffen en in beslag genomen: een witte ton met negen plastic zakken met daarin per zak 2,54 kilogram vermoedelijk MDMA en één zak met 1,58 kilogram vermoedelijk MDMA; een oranje/bruine ton met drie plastic zakken met elk 5,04 kilogram vermoedelijk MDMA en één zak met 0,9 kilogram vermoedelijk MDMA. Het Nederlands Forensisch Instituut (NF1) heeft monsters uit deze partijen onderzocht: met betrekking tot de partij in de witte ton (AAHY5275NL) en vier monsters uit de partij in de oranje/bruine ton (AAHY5268NL, AAHY5269NL, AAHY5270NL, AAHY5271NL). Deze monsters testten allemaal positief op MDA. Uit de aanvullende informatie in de desbetreffende rapporten van het NFI blijkt dat MDA onder het synoniem tenamfetamine is vermeld op lijst I van de Opiumwet.

In de slaapkamer van de verdachte is op 1 maart 2015 in een dressoir een paars doosje met ongeveer 30 pillen aangetroffen en in beslag genomen.

Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat die pillen van hem zijn en dat hij ze heeft gekocht als peppillen. Uit het rapport van het NFI blijkt dat de pillen amfetamine bevatten en een lage concentratie MDMA. In de loods tegenover de woning van de verdachte werden tijdens de doorzoeking op 1 maart 2015 aangetroffen: een PVC-buis, gevuld met beige poeder en brokken met een nettogewicht van 4,39 kilogram; een PVC-buis, gevuld met beige poeder en brokken met een nettogewicht van 4,65 kilogram; een speciekuip, gevuld met netto 4 kilogram beige brokken en poeder. De LFO heeft monsters van voornoemde stoffen genomen en deze monsters voor onderzoek aangeboden aan het NFI. Onderzoek door het NFI heeft uitgewezen dat de monsters MDA-hydrochloride bevatten. Het NFI stelt dat MDA-hydrochloride past bij het bewerken van MDA, namelijk de omzetting van MDA-base in het hydrochloridezout van MDA. Blijkens toelichting van de LFO wordt MDA bij de synthese verkregen in de vorm van een base.

Deze base kan niet goed verwerkt worden en wordt daarom omgezet in een zout dat de vorm heeft van een poeder.

Blijkens de toelichting in voormeld NFI-rapport staat MDA onder het synoniem tenamfetamine vermeld op de bij Opiumwet behorende lijst I van verboden middelen.

feit 2

Op 2 maart 2015 is een blauwe ton met daarin 174 stempels en 83 cilinders voor een tabletteermachine onder de grond aangetroffen tijdens de doorzoeking van het bosperceel met bamboebomen op het perceel aan de [a-straat 1] te [plaats]. Deze voorwerpen zijn in beslag genomen. In de bijkeuken van de woning van de verdachte zijn tijdens de doorzoeking op I maart 2015 drie potten met 1220 gram vermoedelijk platinaoxide (PTO) aangetroffen en in beslag genomen. Na onderzoek aan de ingestuurde monsters stelt het NFI vast dat het onderzochte poeder platina bevat. Blijkens de rapporten van het NFI wordt deze stof als katalysator gebruikt bij de vervaardiging van MDMA, metamfetamine, MDEA en/of MDA, en is het - aldus het NFI - gezien de marktwaarde van het edelmetaal platina niet aannemelijk dat het poeder als een afvalproduct wordt beschouwd.

In de loods tegenover de woning van de verdachte werden door de LFO tijdens de doorzoeking op 2 maart 2015 - voor zover in het kader van de tenlastelegging relevant - aangetroffen en in beslag genomen:

- een gemodificeerde industriële centrifuge, vervuild met resten MDA-poeder en donkerkleurige olie (met geur MDMA);

- vijf pannen;

- een 200 litervat (etiket ethanol, restant vloeistof);

- een hoeveelheid jerrycans met aceton en een mengsel van aceton-propanol, dat niet als een afvalstof van de productie van verdovende middelen is te kwalificeren;

- twee metalen bakken (196 x 96) vervuild met resten MDMA-poeder (indicatief MDMA), gebruikt voor het drogen van de natte kristallen MDMA;

- een stuk zeil, opgerold en vervuild met olie-achtige vlekken (indicatief MDMA).

Deze goederen bevonden zich in de linker ruimte van de loods tussen een aantal gestapelde hooibalen, gelegen direct links van roldeur.

In een plastic zak die zich bevond tussen de spullen zoals aangetroffen bij de hooibalen in de loods zijn handschoenen aangetroffen met daarop sporen van MDA en celmateriaal met het DNA-profiel van verdachte (matchkans kleiner dan 1 op 1 miljard).

feit 3

Tijdens de doorzoeking van de woning, de loodsen en het bijbehorende perceel van [a-straat 1] te [plaats], is onder de grond in het bosperceel (aangeduid als het terrein behorend bij de loods tegenover de woning, […]) met bamboebomen een wit plastic vat aangetroffen met daarin stapels bankbiljetten van 50, 100 en 200 euro, gewikkeld in plastic folie. In totaal gaat het om een bedrag van € 216.000,=. In het proces-verbaal van bevindingen wordt opgemerkt dat er nabij de voordeur van de woning een soortgelijke ton werd aangetroffen.

feit 4

Tijdens de doorzoeking van het terrein [a-straat 1] te [plaats] werd op 2 maart 2015 achter een afdak (schuurtje met daarin fitnessapparatuur) tussen het bamboebos en de Romneyloods in de grond een PVC-buis gevonden. In die buis zat een blauwe plastic zak met daarin een Riot gun en 85 patronen. Het wapen en de munitie werden in beslag genomen en onderzocht door een forensisch expert. Die concludeerde dat het een vuurwapen van categorie II sub 3 van de Wet wapens en munitie betreft, dat oorspronkelijk een geweer was. De totale lengte van het vuurwapen is ingekort, zodat dragen niet of minder zichtbaar is en dus heimelijk kan gebeuren. Ten aanzien van de munitie luidt de conclusie dat het gaat om 61 hagelpatronen, kaliber 12 gauche en 24 kogelpatronen, kaliber 12 gauche. Dit betreft munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie. De munitie is geschikt om met het geweer af te vuren.

Verweer: wetenschap

1. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van de aan hem tenlastegelegde feiten dient te worden vrijgesproken. Daartoe is - kort samengevat - aangevoerd dat verdachte niet wist dat zich binnen zijn machtssfeer, te weten op het adres aan de [a-straat 1] te [plaats], de onder 1 tot en met 4 tenlastegelegde goederen bevonden, te weten de aangetroffen verdovende middelen (feit 1), de goederen bestemd om een feit in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet voor te bereiden en/of te bevorderen (feit 2), het geldbedrag ad € 216.000,= (feit 3) en de Riot gun en munitie (feit 4).

2. Het hof overweegt met betrekking tot dit verweer het volgende. Verdachte is sinds 1996 eigenaar van het perceel [a-straat 1] te [plaats]. Hij heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij de woning en loodsen op het terrein zelf heeft gebouwd. Ook heeft hij in 2005 de betonnen vloer aangebracht in de loods tegenover de woning. Het bamboebos is door hem zelf aangelegd in 1998 als bamboekwekerij. In de kelder onder de woning had verdachte een bedrijf in motoren; hij hield zich bezig met de inkoop van onderdelen en het vervolgens zelf samenstellen van motoren. Op de ten laste gelegde datum waren deze bedrijven echter niet meer actief en hield verdachte zich bezig met werkzaamheden als discjockey en met het organiseren van feesten. Hij woont samen met zijn echtgenote, [betrokkene 1]. De tegenover de woning gelegen loods heeft verdachte op 29 april 2009 in het kader van een onteigeningsprocedure aan de provincie verkocht ten behoeve van de aanleg van een rondweg (buitenring Parkstad Limburg). Verdachte had op 1 maart 2015 echter nog steeds het gebruiksrecht op de loods, omdat hij niet wilde dat de gemeente een anti-kraak-instantie zou inschakelen om kraken te voorkomen. Volgens getuige [betrokkene 2] wilde verdachte niet dat andere mensen via zijn terrein naar die loods gingen. Afgesproken is dat verdachte voortgezet gebruik had van de loods. De verdachte mocht de loods volgens de afgesproken gebruiksregeling met de provincie niet onderverhuren. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij de loods wel heeft verhuurd, vermoedelijk al vanaf 2002. Hij heeft het gebouwtje in de loods zelf gemaakt. Hij verhuurde op de tenlastegelegde datum aan een man van in de 40, die hij aanduidt als 'paardenman', die de loods gebruikte voor onder meer de opslag van twee paarden-aanhangwagens. Verdachte beschikte over een (moeder-)sleutel van de loods. Gelet hierop is het hof van oordeel dat de woning, het omliggende perceel en de daarop gevestigde loodsen tot de beschikkingsmacht van de verdachte behoorden en dat hij toegang had tot alle onderdelen van het terrein en de zich daarop bevindende gebouwen.

3. Van de zijde van de verdediging is bestreden dat verdachte zich in meer of mindere mate bewust was van de aanwezigheid van de verboden goederen in zijn woning, op zijn terrein en in zijn loods, zoals tenlastegelegd onder de feiten 1 tot en met 4. Verdachte heeft - voor zover hier van belang - blijkens het proces-verbaal ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 7 maart 2017 het volgende verklaard: "Van de meeste goederen had ik geen weet. Er is een gedeelte waar ik wel weet van heb gehad namelijk de goederen die in de loods zijn aangetroffen. Ik doel dan op de loods met daarin de hooibalen en de verborgen ruimte. (...) Ik ontdekte ze per toeval. Op vrijdagavond ging ik de basement klaar maken, want ik organiseerde een feest. De basement is mijn kelder en daar organiseer ik feesten. (...) Ik ben toen boven de poort gaan open maken. Daar rook ik een weeïge lucht. Dat vond ik raar, dus ik heb rondgekeken maar ik zag niets. Ik heb de moedersleutel genomen en ben de loods in gelopen. Op twee platen zag ik poeder. In een andere ruimte zag ik nog meer attributen, zoals fusten, lege kannen (...). Ik ben met de auto naar de gebruiker van de loods gereden. Die bleek niet thuis te zijn. Ik ben weer terug naar huis gereden. Een halfuur later ben ik opnieuw naar de gebruiker van de loods gereden, maar die was nog steeds niet thuis. Ik ben weer terug naar huis gegaan en ben de loods binnen gegaan. Ik heb het poeder in een speciekuip gegooid en heb die kuip bedekt om de geur te dempen. Inmiddels was het half acht of acht uur. Het was al betrekkelijk donker en om acht uur zou de basement open gaan. (...) Op weg naar buiten zag ik naast de deur van de loods een zak staan. Hierin zaten drie potjes. Ik heb die zak met potjes mee naar binnen genomen om te kijken wat er in zat. In mijn werkplaats heb ik de potjes open gemaakt. Ik zag een zwarte substantie. Ik heb er verder niet bij nagedacht en heb de potjes naast mij op de wasbox gezet. In de loods is geen verlichting, dus ik kon bij de loods niet zien wat er in zat. (...) Het was een druk bezochte avond. Mijn vrouw had voor iedereen gekookt. We hadden ongeveer zestig gasten. Het feest duurde tot 03:00 uur. Daarna ben ik gaan slapen. De volgende morgen ben ik vroeg op gestaan (...) Ik ben de loods binnen gegaan om te kijken of het poeder er nog was. Dat bleek het geval; het was nog bedekt. Ik heb in nog twee tonnen gekeken. (...) Pas om 15:00 uur heb ik de gebruiker van de loods getroffen. Ik heb een heftige woordenwisseling met hem gehad. Hij garandeerde mij dat hij het zou regelen. (...) Rond 18:00 uur zag ik hem aankomen in een busje (...). Ik had mijn vrouw niets verteld en ben toen ook niet meer naar de loods gegaan. Ik dacht dat het wel goed zou komen. Om 20.00 uur stond er bovendien een etentje gepland dat ik moest laten doorgaan. Ik wilde namelijk niet dat mijn vrouw ervan zou weten. (...) Toen ik thuis kwam ben ik niet meer naar de loods gegaan, maar ben ik gaan slapen. (...) Vier of vijf uur later was het raak: toen was de inval. (...) Als ik u de naam van de gebruiker noem, kom ik nog meer in de problemen. Ik had de loods bij iemand in gebruik gegeven. Ik heb al problemen, omdat alles wat in beslag is genomen op mij verhaald wordt. Daar krijg ik de schuld van. Ze denken dat ik iets verkeerd heb gedaan. (...) Ik heb de loods altijd verhuurd. (...) Iemand meldde zich voor de loods. Ik wist wie hij was, maar niet wat hij deed. Ik wist alleen dat hij iets met paarden deed. De huurprijs was heel laag en er was geen huurcontract (...) Ik verhuurde de loods sporadisch om een extra zakcentje te verdienen. (...) Het leverde € 1.500,00 per maand op. (...) Ik wou de stank dempen. Ik rook de geur namelijk buiten de loods en ik verwachtte gasten. Van de situatie in de loods kon ik duidelijk zien dat er iets aan de hand was. Iedereen heeft internet. Ik heb meteen de link met drugs gelegd. Ik heb die handschoenen gebruikt toen ik de loods binnenkwam. Ik heb toen de handeling verricht waar ik eerder over heb verklaard. Ik heb het poeder van de plaat in de speciekuip verplaatst. Dat zal mijn DNA verklaren en ook het poeder op de handschoenen.” Ter terechtzitting in hoger beroep heeft verdachte verklaard dat de ‘paardenman’ aan wie hij de loods tegenover de woning had verhuurd volgens hem verantwoordelijk is voor niet alleen hetgeen in die loods is aangetroffen, maar dat hij aanneemt dat deze ook verantwoordelijk is voor de in de grond onder het bamboebos aangetroffen goederen en het aangetroffen wapen met munitie. Desgevraagd heeft verdachte geen naam willen noemen van de paardenman, noch wenste of kon hij al te veel in (te) gaan op nadere vragen zoals leeftijd, afkomst, uiterlijk, soort auto van de ‘paardenman’. Desgevraagd heeft verdachte aangegeven dat hij op geen enkele manier aannemelijk kan maken dat de ‘paardenman' daadwerkelijk huurder van zijn loods was. Verdachte heeft nog verklaard dat hij die huurder nooit heeft gezien bij het bamboebosje of in de fitnessruimte (onder het afdak naast de Romneyloods). Voorts heeft verdachte verklaard: “De deur van de loods stond op een kier. Het stonk op het terrein. Ik ben binnen gegaan en zag dat poeder liggen. Ik schrok toen. Ik wist dat het te maken had met het maken van synthetische drugs. Ik wist dat het foute boel was. Ik ben naar de huurder gereden en heb gebeld maar kreeg hem niet te pakken. Ik heb toen zelf in de loods dat poeder in de speciekuip gedaan. Ik heb dat met handschoenen gedaan. Die handschoenen lagen daar, net als de speciekuip. Ik heb twee keer handschoenen aangedaan. Ik weet niet of het dezelfde handschoenen waren.”

4. Het hof hecht geen geloof aan de door de verdachte afgelegde verklaring omtrent de huurder, de zogenaamde ‘paardenman’. Deze verklaring is door verdachte op geen enkele manier verifieerbaar gemaakt. Ook merkt het hof op dat, zoals blijkt uit de fotomap in het dossier, afgezien van enkele hooibalen, in de bewuste loods helemaal niets is te zien dat doet denken aan de aanwezigheid van een huurder die iets met paarden doet. Verdachte heeft in dat verband weliswaar koetsen of aanhangwagens genoemd, doch in de loods is geen enkel object aangetroffen verband houdend met paardenartikelen. Een contra-indicatie voor verhuur van de loods is voorts dat in de loods wel een auto van de verdachte zelf is aangetroffen en dat hij tegenover de provincie volgens getuige [betrokkene 2] heeft verklaard dat hij geen mensen op zijn terrein wil hebben die naar de loods gaan en dat hij daarom zelf het gebruiksrecht voor de loods nog heeft behouden. Het hof gaat derhalve voorbij aan de verklaring van verdachte dat de loods was verhuurd aan de ‘paardenman’ en dat deze verantwoordelijk is voor de aangetroffen goederen zoals ten laste gelegd.

Het hof concludeert voorts dat het verdachte is geweest die de ten laste gelegde goederen in de loods aanwezig heeft gehad. In de loods bevond zich een ruimte die - door verdachte zelf gebouwd - volgens LFO gelet op de oliedruppels aan het plafond en op de muren gebruikt is voor de vervaardiging/bewerking van synthetische drugs. Een en ander was zichtbaar voor de verdachte. Ook heeft hij zelf verklaard over de stank die buiten de loods te ruiken was en is hij het geweest die verschillende handschoenen heeft gebruikt, waarop sporen van MDA zaten.

Voorts is in de woning van verdachte een zeer kostbaar ingrediënt benodigd voor de productie van synthetische drugs, te weten 1220 gram platinaoxide, aangetroffen. Nu verdachte derhalve verantwoordelijk kan worden gehouden voor de aanwezigheid van genoemde producten in zijn loods en in zijn woning gaat het hof er van uit dat de in het bamboebos aangetroffen zakken met MDA en stempels, welke goederen eveneens gerelateerd kunnen worden aan de productie van XTC, ook aan verdachte toebehoren. Het hof gaat er van uit dat verdachte winst die behaald is met de verkoop heeft trachten te verhullen door dit te verstoppen in een plastic ton onder de grond in het bamboebos op zijn terrein. Bij de fitnessruimte op het terrein van verdachte is in de grond tussen bamboebos en de Romneyloods een vuurwapen en munitie gevonden. Verdachte heeft daarover verklaard dat hij nooit een wapen heeft gehad. Het hof hecht geen geloof aan deze verklaring. Daarbij betrekt het hof dat in de woning van de verdachte in zijn slaapkamer twee ploertendoders zijn aangetroffen alsmede vier bussen pepperspray.

5. Gelet op het vorenoverwogene staat voor het hof genoegzaam vast dat de verdachte zich in meerdere of mindere mate bewust is geweest van de aanwezigheid op het adres aan de [a-straat 1] te [plaats] van de onder 1 tot en met 4 tenlastegelegde goederen, te weten de aangetroffen verdovende middelen (feit 1), de goederen bedoeld om een feit in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet voor te bereiden en/ofte bevorderen (feit 2), het geldbedrag ad € 216.000,= (feit 3) en de Riot gun en munitie (feit 4).

6. Hiervoor is al geconcludeerd dat de woning, de Romneyloods met afdak, het omliggende perceel en de daarop gevestigde loods alle behoorden tot de beschikkingsmacht van de verdachte. Hij had eenvoudig toegang tot alle delen van het terrein en de zich daarop bevindende gebouwen. Het hof acht niet aannemelijk geworden dat, zoals de verdediging nog heeft geopperd in de pleitnota, andere personen op het adres aan de [a-straat 1] te [plaats], te weten [betrokkene 1], zijnde de vrouw van verdachte, of [betrokkene 3], dan wel niet nader gespecificeerde anderen verantwoordelijk zouden kunnen zijn voor de ten laste gelegde goederen. Ten aanzien van de door de verdediging geopperde mogelijkheid dat [betrokkene 1] strafrechtelijk aansprakelijk kan zijn geweest, overweegt het hof allereerst dat verdachte zelf op geen enkele wijze [betrokkene 1] als de mogelijke dader heeft aangewezen. Voorts heeft zij alle betrokkenheid bij het tenlastegelegde ontkend en is zij door de rechtbank in dit verband vrijgesproken. Voor [betrokkene 3] geldt eveneens dat verdachte de beheerder van zijn terrein niet als de mogelijke dader heeft aangewezen en [betrokkene 3] zelf zijn betrokkenheid bij het tenlastegelegde heeft ontkend. Voorts is [betrokkene 3] ter zake van het tenlastegelegde ook niet vervolgd. Voorts merkt het hof nog op dat de sleutel die aan de poort hing niet zichtbaar was voor buitenstaanders en dat het hele terrein volgens de verdachte was afgerasterd.

Gelet op het vorenoverwogene verwerpt het hof het verweer.

(...)

Voorhanden hebben van goederen bestemd tot het plegen van een feit bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet

8. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het onder 2 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Daartoe is aangevoerd dat de aangetroffen goederen zoals genoemd in de tenlastelegging weliswaar kunnen worden gebruikt ten behoeve van de productie van middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, maar - zo begrijpt het hof - sprake was van een voltooide handeling en bij verdachte niet de intentie bestond om die goederen nogmaals te gebruiken voor de productie van middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I. Allereerst overweegt het hof dat de goederen waar de bewezenverklaring van feit 2 op ziet middelen en stoffen betreffen die bestemd zijn voor de productie van middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en deze ook meerdere keren gebruikt kunnen worden voor die productie. Het betreft stempels, platinapoeder (hetgeen meerdere malen gebruikt kan worden als katalysator voor de vervaardiging van MDA/MDMA met behulp van PMK middels de verhoogde druk methode), een centrifuge, pannen, dopvat, jerrycans, bakken en zeil. Naar hun aard zijn deze producten geschikt om te gebruiken bij de bereiding of bewerking van synthetische drugs. Verdachte beschikte over die spullen en gelet op de hoeveelheid en waarde van het geheel van die spullen, kan het niet anders zijn dan dat verdachte wist dat die spullen bestemd waren tot het plegen van het ten laste gelegde feit. Het zijn ook geen producten of grondstoffen die slechts verbruikt worden bij één productieproces dan wel afvalproducten daarvan. De aanwezigheid van deze goederen als zodanig, kan daarom als zogeheten voorbereidingshandeling gezien worden. Het hof verwerpt het verweer.”

3 Beoordeling van het eerste en het tweede cassatiemiddel

3.1

Het eerste cassatiemiddel klaagt dat de bewezenverklaring van feit 1, voor zover deze inhoudt dat de verdachte de in de grond aangetroffen 17,60 kilogram MDA opzettelijk aanwezig heeft gehad, niet zonder meer kan worden afgeleid uit de bewijsvoering. Het tweede cassatiemiddel klaagt dat de bewezenverklaring van feit 2, voor zover deze inhoudt dat de verdachte de in de grond aangetroffen grote hoeveelheid stempels ten behoeve van een tabletteermachine voorhanden heeft gehad, niet zonder meer kan worden afgeleid uit de bewijsvoering. Deze cassatiemiddelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking.

3.2

De volgende bepalingen uit de Opiumwet zijn van belang:

- artikel 2:

“Het is verboden een middel als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst I dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid:

A. binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen;

B. te telen te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren;

C. aanwezig te hebben;

D. te vervaardigen.”

- artikel 3:

“Het is verboden een middel als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid:

A. binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen;

B. te telen, te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren;

C. aanwezig te hebben;

D. te vervaardigen.”

- artikel 10:

“1. Hij die handelt in strijd met:

a. een in artikel 2, het in artikel 3b, eerste lid, of een in artikel 4, derde lid, gegeven verbod;

b. een krachtens artikel 3c, tweede lid, of artikel 4, eerste of tweede lid, gegeven voorschrift;

c. een krachtens artikel 8a, eerste lid, aan een ontheffing verbonden voorschrift;

wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van de vierde categorie.

2. Hij die opzettelijk handelt in strijd met het in artikel 3b, eerste lid, of het in artikel 4, derde lid, gegeven verbod, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vijfde categorie.

3. Hij die opzettelijk handelt in strijd met het in artikel 2 onder C, gegeven verbod wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.

4. Hij die opzettelijk handelt in strijd met het in artikel 2 onder B of D, gegeven verbod, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren of geldboete van de vijfde categorie.

5. Hij die opzettelijk handelt in strijd met een in artikel 2 onder A, gegeven verbod, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete van de vijfde categorie.

6. Indien het feit, bedoeld in het tweede, derde onderscheidenlijk vijfde lid, betrekking heeft op een geringe hoeveelheid, bestemd voor eigen gebruik, wordt gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie opgelegd.”

- artikel 10a:

“1. Hij die om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10, voor te bereiden of te bevorderen:

1°.een ander tracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen,

2°.zich of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit tracht te verschaffen,

3°.voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit,

wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.

2. Niet strafbaar is hij die de in het eerste lid omschreven feiten begaat met betrekking tot het binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen van een geringe hoeveelheid, bestemd voor eigen gebruik.”

- artikel 11:

“1. Hij die handelt in strijd met een in artikel 3 gegeven verbod, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een maand of geldboete van de tweede categorie.

2. Hij die opzettelijk handelt in strijd met een in artikel 3 onder B, C of D, gegeven verbod, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie.

3. Hij die in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelt in strijd met een in artikel 3, onder B, gegeven verbod, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.

4. Hij die opzettelijk handelt in strijd met een in artikel 3 onder A, gegeven verbod, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vijfde categorie.

5. Indien een feit als bedoeld in het tweede of vierde lid, betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel, wordt gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie opgelegd. Onder grote hoeveelheid wordt verstaan een hoeveelheid die meer bedraagt dan de bij algemene maatregel van bestuur bepaalde hoeveelheid van een middel.

6. Het tweede lid is niet van toepassing, indien het feit betrekking heeft op een hoeveelheid van hennep of hasjiesj van ten hoogste 30 gram.

7. Het tweede en vierde lid zijn niet van toepassing, indien het feit betrekking heeft op een geringe hoeveelheid, bestemd voor eigen gebruik, van de in lijst II vermelde middelen, met uitzondering van hennep en hasjiesj.”

- artikel 13:

“1. De in artikel 10, eerste lid, en artikel 11, eerste lid, strafbaar gestelde feiten zijn overtredingen.

2. De in de artikelen 10, tweede tot en met zesde lid, 10a, eerste lid, 11, tweede tot en met vijfde lid, 11a en 11b strafbaar gestelde feiten zijn misdrijven.

(...)”

3.3.1

Het aanwezig hebben van verdovende middelen als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder C, en artikel 3, aanhef en onder C, Opiumwet, geldt als misdrijf indien wordt tenlastegelegd en bewezenverklaard dat sprake is van opzet (daaronder begrepen voorwaardelijk opzet) op dat aanwezig hebben. Als dat opzet niet wordt tenlastegelegd en bewezenverklaard, of als de situatie van artikel 11 lid 6 of lid 7 Opiumwet zich voordoet, levert het handelen in strijd met artikel 2, aanhef en onder C, en artikel 3, aanhef en onder C, Opiumwet een overtreding op.

3.3.2

Van “aanwezig hebben” als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder C, en artikel 3, aanhef en onder C, Opiumwet is sprake als de verdachte feitelijke macht over de verdovende middelen kan uitoefenen in de zin dat hij daarover kan beschikken. De verdovende middelen hoeven zich daarvoor niet noodzakelijkerwijs in de directe nabijheid van de verdachte te bevinden. Voor de bewezenverklaring van het “aanwezig hebben” hoeft niet te kunnen worden vastgesteld dat de verdovende middelen aan de verdachte toebehoren (vgl. HR 28 mei 1985, ECLI:NL:HR:1985:AC8903) of dat sprake is van beschikkings- of beheersbevoegdheid ten aanzien van de verdovende middelen (vgl. HR 23 september 1980, ECLI:NL:HR:1980:AC6985).

3.4.1

De strafbaarstelling van artikel 10a lid 1 Opiumwet betreft een misdrijf dat wordt bedreigd met een gevangenisstraf van 6 jaren. Ook al bevat de delictsomschrijving van artikel 10a lid 1 Opiumwet niet de term ‘opzet’, voor een veroordeling van het – als pleger – voorhanden hebben als bedoeld in artikel 10a lid 1, aanhef en onder 3°, Opiumwet, is opzet (daaronder begrepen voorwaardelijk opzet) vereist op het voorhanden hebben en op de voorbereiding of bevordering van een feit als bedoeld in artikel 10 lid 4 of lid 5 van de Opiumwet. Dit brengt met zich dat het weliswaar niet noodzakelijk is dat de tenlastelegging de term ‘opzet’ bevat, maar uit de bewijsvoering moet wel volgen dat sprake is van opzet op het voorhanden hebben en op de voorbereiding of bevordering van een feit als bedoeld in artikel 10 lid 4 of lid 5 van de Opiumwet. Daarnaast moet de verdachte weten of ernstige reden hebben om te vermoeden dat de voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen bestemd zijn tot het plegen van het feit als bedoeld in artikel 10 lid 4 of lid 5 van de Opiumwet.

3.4.2

In lijn met wat onder 3.3.2 is overwogen over “aanwezig hebben”, geldt dat van “voorhanden hebben” als bedoeld in artikel 10a lid 1 Opiumwet sprake is als de verdachte feitelijke macht over de voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen kan uitoefenen in de zin dat hij daarover kan beschikken. Die voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen hoeven zich daarvoor niet noodzakelijkerwijs in de directe nabijheid van de verdachte te bevinden. Voor de bewezenverklaring van het “voorhanden hebben” hoeft niet te kunnen worden vastgesteld dat de voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen aan de verdachte toebehoren of dat ten aanzien daarvan sprake is van beschikkings- of beheersbevoegdheid.

3.5

De bewezenverklaring onder 1 en 2 houdt – kort gezegd en voor zover hier van belang – in dat de verdachte de in de grond aangetroffen 17,60 kilogram MDA opzettelijk “aanwezig heeft gehad” en hij de daar aangetroffen grote hoeveelheid stempels ten behoeve van een tabletteermachine “voorhanden heeft gehad”. Het hof heeft allereerst aan de bewezenverklaring van deze feiten ten grondslag gelegd dat de verdachte – nu hij eigenaar is van het perceel [a-straat 1] te [plaats], hij de woning, de loodsen en het bamboebos die zich op dat perceel bevinden zelf heeft gebouwd/aangelegd, hij op dit perceel samenwoont met zijn echtgenote [betrokkene 1] en hij het gebruiksrecht heeft behouden van de aan de provincie verkochte loods – de beschikking had over de woning, het omliggende perceel en de daarop gevestigde loodsen en dat hij toegang had tot alle onderdelen van het terrein en de zich daarop bevindende gebouwen. Daarnaast heeft het hof vastgesteld dat:

- in de woning verdovende middelen zijn aangetroffen;

- in de bijkeuken drie kunststof potten gevuld met platinaoxide (een ingrediënt voor de productie van synthetische drugs) zijn aangetroffen;

- in de loods tegenover de woning goederen zijn aangetroffen die gerelateerd kunnen worden aan de vervaardiging van synthetische drugs;

- in een plastic zak die zich bevond tussen de spullen zoals aangetroffen in de loods, handschoenen zijn aangetroffen met sporen van MDA en celmateriaal met het DNA-profiel van de verdachte;

- zich in de loods een door de verdachte zelf gebouwde ruimte bevond die gelet op de oliedruppels aan het plafond en op de muren gebruikt is voor de vervaardiging en/of bewerking van synthetische drugs; en

- in de grond onder het bamboebos 14 zakken met 40,46 kilo MDMA en een ton met stempels ten behoeve van een tabletteermachine zijn aangetroffen.

Het hof heeft verder in aanmerking genomen dat het geen geloof hecht aan de door de verdachte afgelegde verklaring over de zogenoemde ‘paardenman’, het niet aannemelijk is dat iemand anders dan de verdachte bij de tenlastegelegde goederen is betrokken en de zakken MDA en de stempels zijn gerelateerd aan de productie van synthetische drugs. Het hierop gebaseerde oordeel dat de verdachte de in de grond aangetroffen 17,60 kilogram MDA opzettelijk aanwezig heeft gehad en dat hij de in de grond aangetroffen grote hoeveelheid stempels ten behoeve van een tabletteermachine voorhanden heeft gehad – waarin besloten ligt dat de verdachte feitelijke macht kon uitoefenen over die MDA en die stempels en dat de verdachte opzet had op de aanwezigheid van die goederen – getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.

3.6

De cassatiemiddelen falen.

4 Beoordeling van het derde tot en met het zesde cassatiemiddel

5 Beoordeling van het zevende cassatiemiddel

6 Beslissing