Home

Hoge Raad, 28-01-2020, ECLI:NL:HR:2020:122, 19/00127

Hoge Raad, 28-01-2020, ECLI:NL:HR:2020:122, 19/00127

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
28 januari 2020
Datum publicatie
28 januari 2020
ECLI
ECLI:NL:HR:2020:122
Formele relaties
Zaaknummer
19/00127

Inhoudsindicatie

Mensenhandel, art. 273f Sr. Gedurende ongeveer anderhalve week huisvesten van een zeventienjarige prostituee, terwijl hij wist dat zij klanten in zijn woning ontving en zij minderjarig was. Sprake van ‘huisvesten’ met het oogmerk van uitbuiting a.b.i. art. 273f.1 Sr? HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2009:BI7099 m.b.t. bestanddeel ‘(oogmerk van) uitbuiting’, o.m. inhoudende dat vraag of - en zo ja, wanneer - sprake is van ‘uitbuiting’ niet in algemene termen is te beantwoorden, maar sterk is verweven met omstandigheden van het geval. Uit ‘s Hofs bewijsvoering blijkt dat bewezenverklaarde gedragingen van verdachte - bestaande uit het in zijn woning huisvesten van op dat moment minderjarige aangeefster - plaatsvonden gedurende ongeveer anderhalve week, dat verdachte wist dat aangeefster aldaar gedurende deze periode seksuele handelingen met derden tegen betaling verrichtte, dat hij wist dat zij minderjarig was en daar verbleef met haar vijftien jaar oudere vriend die de baas over haar speelde en dat hij met aangeefster en haar vriend afspraken heeft gemaakt over bijvoorbeeld de entree van de personen die naar zijn woning kwamen om daar tegen betaling seksuele handelingen te verrichten met aangeefster. Verder heeft Hof vastgesteld dat verdachte, ondanks zijn wetenschap omtrent dit e.e.a., minderjarige aangeefster gedurende deze periode is blijven huisvesten, waardoor zij in zijn woning klanten kon blijven ontvangen. Het o.m. op deze vaststellingen gebaseerde oordeel van Hof dat verdachte bewezenverklaarde ‘huisvesten’ heeft begaan met het ‘oogmerk van uitbuiting’ geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Volgt verwerping.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

STRAFKAMER

Nummer 19/00127

Datum 28 januari 2020

ARREST

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 15 juni 2018, nummer 21/002606-16, in de strafzaak

tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978,

hierna: de verdachte.

1 Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J.J.J. van Rijsbergen, advocaat te Breda, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2 Beoordeling van het middel

2.1

Het middel komt op tegen de bewezenverklaring van de tenlastegelegde mensenhandel en voert daartoe in het bijzonder aan dat uit de bewijsvoering niet kan worden afgeleid dat de bewezenverklaarde gedraging ‘huisvesten’ is begaan met het ‘oogmerk van uitbuiting’.

2.2.1

Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:

“hij in de periode van 20 april 2014 t/m 6 mei 2014 te [plaats] , een ander genaamd [benadeelde] , geboren 19 juli 1996

- heeft gehuisvest, met het oogmerk van seksuele uitbuiting van die [benadeelde] (sub 2o) terwijl die [benadeelde] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, immers heeft hij, verdachte, werkruimte en woonruimte in zijn woning aan de [a-straat 1] te [plaats] aan die [benadeelde] ter beschikking gesteld.”

2.2.2

Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:

“1. Een in wettelijke vorm door [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , beiden brigadier van politieregio Twente, opgemaakt proces-verbaal, genummerd 5:20140522.1637, gesloten en getekend op 26 mei 2014 te Hengelo, als bijlage (p. 228 t/m p. 231) gevoegd bij het stamproces-verbaal, voor zover inhoudende de bevindingen van verbalisanten, zakelijk weergegeven:

Op donderdag 22 mei 2014 hebben wij verbalisanten [benadeelde] , geboren op [geboortedatum] 1996 te [geboorteplaats], opgehaald uit Groningen. (...) [benadeelde] vertelde ons het volgende verhaal:

Ik ben samen met [betrokkene 1] de afgelopen maand op 3 verschillende adressen verbleven. Daar ontving ik ook de klanten. Ik weet deze adressen nog goed omdat ik deze adressen aan de klanten moest doorgeven. Dit zijn de [a-straat 1] in [plaats] Dit is de woning van [verdachte] , zijn echte naam is [verdachte] . Hij is een vriend van [betrokkene 1] .

2. Een schriftelijk bescheid, zijnde door aangeefster [benadeelde] gemaakte aantekeningen, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:

Bij [verdachte] z’n huis verbleven we [a-straat 1] . Ik werkte beneden in een kamer. (...) Ik bleef ongeveer 1/1,5 week in [plaats] .

3. Een in wettelijke vorm door [verbalisant 4] en [verbalisant 2] , beiden brigadier van politieregio Twente, opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL056K-2014049612-14, gesloten en getekend op 16 juni 2014 te Arnhem, als bijlage (p. 245 t/m p. 279) gevoegd bij het stamproces-verbaal, voor zover inhoudende de aangifte van [benadeelde] , zakelijk weergegeven:

Door [betrokkene 1] zijn de foto’s gemaakt. Dit was aan de [a-straat 1] te [plaats] , in de woning van [verdachte] , dus van [verdachte] . (...)

V: Hoe ging dat met de eerste klant?

A: Ik werd gebeld door een klant. Ik zei tegen de klant dat hij naar de [a-straat] moest komen. Als de klant in de straat was, dan moest de klant alleen de telefoon laten overgaan. [betrokkene 1] zou dan de deur van binnenuit open doen, door op een knop te drukken waardoor de klant de deur kon openen.

V: Heb jij toen klanten gehad?

A: ja.

(...)

Ik ben daar anderhalve week gebleven en ik had ongeveer 3 a 4 klanten per dag.

4. Een in wettelijke vorm door [verbalisant 5] en [verbalisant 6] , respectievelijk hoofdagent en brigadier van eenheid Oost-Nederland, opgemaakt proces-verbaal, genummerd 20150317.1100, gesloten en getekend op 17 maart 2015 te Groningen, als bijlage (p. 321 t/m p. 328) gevoegd bij het stamproces-verbaal, voor zover inhoudende de verklaring van [benadeelde] , zakelijk weergegeven:

V: Wat weet je nog over de indeling van die woning aan de [a-straat] [plaats] ?

A: Als je binnen komt, kom je in de gang rechtdoor de slaapkamer in, waar ik de klanten ontving.

V: Wat stond er in die slaapkamer?

A: Een matras op de grond, een tafel met stoelen en een lichtgroene stoel. De tafel met stoelen waren donkerbruin. Er was een houten vloer of in ieder geval de kleur was hout. Ik denk dat de wanden licht van kleur waren, beige of wit. Op de bovenverdieping daar kwam ik niet. Het was een woning met drie woonlagen. De bovenste laag werd gebruikt door [verdachte] , van wie de woning was. Ik sliep met [betrokkene 1] in de kamer die ik ook gebruikte voor de klanten. Verder maakten wij gebruik van de badkamer en woonkamer op de eerste verdieping.

V: Wist [verdachte] van jouw prostitutiewerkzaamheden?

A: Ja. [betrokkene 1] , ik en [verdachte] hebben gesproken over het werk in de prostitutie. Wij hebben afspraken gemaakt over hoe de deur open gemaakt moest worden en zo. Ik moest altijd van boven naar beneden kijken of er wel een klant was. Als ik geen klant had was ik namelijk op de eerste verdieping. Dit soort afspraken hebben wij samen gemaakt.

5. Een in wettelijke vorm door [verbalisant 7] en [verbalisant 5] , beiden hoofdagent van eenheid Oost-Nederland, opgemaakt proces-verbaal, genummerd 20150223.1115, gesloten en getekend op 23 februari 2015 te Amsterdam, als bijlage (p. 705 t/m p. 709) gevoegd bij het stamproces-verbaal, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:

V: Wij toonden de verdachte uit het fotoboek 05DR214025 het fotoblad 05DR214025.007. Ken je haar?

A: Ja ik heb haar wel eens gezien en ik ken haar als [benadeelde] .

(...)

V: Wij toonden de verdachte uit het fotoboek 05DR214025 het fotoblad 05DR214025.002.

A: Dat is [betrokkene 1] . De persoon waarover ik spreek. Ik weet geen achternaam.

V: Waar ken je hem van?

A : Ook van de stad en ik heb hem onderdak bij mij gegeven.

V: Op welk adres was dit?

A: Op de [a-straat 1] te [plaats] . Ik ken hem van de stad en ik hielp hem met onderdak.

V: Hoe lang heeft hij bij jou gewoond?

A: Nog geen twee maanden denk ik.

O: Vanuit jouw woning is er gewerkt door [benadeelde] .

A: Ja ik heb ze een keer betrapt en ik wist dat ze 17 jaar was. (...)

V: Hoe wist jij dat ze nog geen 18 jaar was?

A: Bij iedereen was bekend dat [benadeelde] nog geen 18 jaar was.

V: Hoe heb jij hen betrapt?

A: Ik kwam thuis en hoorde een telefoongesprek tussen [benadeelde] en een onbekend iemand. Ik hoorde dat dit ging over een afspraak en een prijs.

V: Wat hoorde je nog meer?

A: Dat ging niet over drugs. Dat ging over hoeveel de vrouw kostte en zo.

(...)

V: Waar was jij dan als zij er waren?

A: Ik was veel in de stad en zo. Een biertje drinken en zo. Ik kwam wel gewoon slapen aan de [a-straat] . Mijn eerste indruk was dat hij gewoon kwam wonen en na die telefoongesprekken tussen [benadeelde] en een man, wist ik dat ze andere plannen hadden. Kort nadat ik met hen hierover heb gesproken zijn ze denk ik een week hierna weggegaan. Dit was onverwacht, dat ze weggingen. (...)

V: Heb jij iets gemerkt van de werkzaamheden van haar?

A Het is ongeveer een weekje doorgegaan nadat ik met beiden had gesproken. Maar als ze allebei willen doen wat ze doen, dan houdt het op. (...)

Hadden jullie afspraken gemaakt met elkaar als er een klant kwam?

Ik werd meegetrokken in andermans pleziertjes en ik heb hen daarover aangesproken. Toen ik merkte dat ze dit deed bleef ik meer thuis en zag ik dat zij meestal open deed. Ik merkte dit omdat ik dan naar de deur wilde gaan en dan zei [benadeelde] , nee, dat is voor mij. (...)

Ik snapte toen wel dat [betrokkene 1] haar vriend was en de baas over haar speelde.

6. De verklaring van verdachte, afgelegd op 12 april 2016 ter terechtzitting van de rechtbank Overijssel, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:

[benadeelde] en [betrokkene 1] hebben in mijn woning aan de [a-straat 1] te [plaats] verbleven. Ik blijf bij de door mij bij de politie afgelegde verklaring. Men noemt mij ook wel [verdachte] (...)

U houdt mij voor dat [benadeelde] en [betrokkene 1] volgens de politie in de periode van 1 mei 2014 tot en met 6 mei 2014 in mijn woning hebben verbleven. Hierop verklaar ik dat dit zou kunnen kloppen. Ik weet het niet meer precies. Misschien is het ongeveer een week geweest. (...)”

2.2.3

Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts het volgende overwogen:

“Uit de bewijsmiddelen volgt dat aangeefster toen zij 17 was - samen met de toen 32 jarige [betrokkene 1] - korte tijd (ongeveer anderhalve week) bij verdachte heeft ingewoond en dat zij in de woning van verdachte klanten ontving met wie zij tegen betaling seks had. Aangeefster heeft verklaard dat verdachte wist van haar prostitutiewerkzaamheden in zijn woning en ook dat verdachte wist dat zij minderjarig was.

Verdachte heeft dit beaamd, maar daaraan toegevoegd dat hij pas wist van die prostitutiewerkzaamheden op het moment dat aangeefster al in zijn huis verbleef en dat hij bovendien [betrokkene 1] en aangeefster hierop heeft aangesproken en dat ze ongeveer een week later zijn vertrokken. Verdachte begreep (toen aangeefster in zijn huis verbleef) dat [betrokkene 1] de vriend was van aangeefster en verdachte zag dat [betrokkene 1] de baas over haar speelde. Uit de verklaring van aangeefster blijkt niet dat verdachte aangeefster of [betrokkene 1] heeft aangesproken, maar wel dat er tussen aangeefster en verdachte afspraken waren over het openen van de deur in verband met het klantenbezoek. Hoe dan ook heeft verdachte aangeefster, ondanks dat hij wist van haar activiteiten, in zijn woning laten wonen en het klantenbezoek in zijn woning niet verboden met als gevolg dat de klanten bleven komen.

Het hof gaat er vanuit dat zodra een minderjarige gebracht is in een situatie waarin zij (of hij) tegen betaling seks heeft met anderen, sprake is van seksuele uitbuiting van die minderjarige. Verdachte was op de hoogte van de seksuele dienstverlening door een minderjarige in zijn woning en dus was hij op de hoogte van de uitbuiting van aangeefster in zijn woning. Ondanks die wetenschap is verdachte aangeefster blijven huisvesten waardoor aangeefster, zoals verdachte wist, klanten kon en ook bleef ontvangen in die woning en waardoor de situatie van uitbuiting werd gecontinueerd. Naar het oordeel van het hof kan daarom tot een bewezenverklaring worden gekomen van de tenlastelegging voor zover deze ziet op artikel 273f lid 1 sub 2 Sr, namelijk het huisvesten met het oogmerk van seksuele uitbuiting, waarbij het om een minderjarige gaat.”

2.3

Art. 273f, eerste en tweede lid, Sr luidt, voor zover in cassatie van belang:

“1. Als schuldig aan mensenhandel wordt met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete van de vijfde categorie gestraft:

(...)

2o. degene die een ander werft, vervoert, overbrengt, huisvest of opneemt, met inbegrip van de wisseling of overdracht van de controle over die ander, met het oogmerk van uitbuiting van die ander of de verwijdering van diens organen, terwijl die ander de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt;

(...).

2. Uitbuiting omvat ten minste uitbuiting van een ander in de prostitutie, andere vormen van seksuele uitbuiting, gedwongen of verplichte arbeid of diensten, met inbegrip van bedelarij, slavernij en met slavernij te vergelijken praktijken, dienstbaarheid en uitbuiting van strafbare activiteiten.”

2.4

Vooropgesteld dient te worden dat het in art. 273f, eerste lid, Sr voorkomende bestanddeel ‘(oogmerk van) uitbuiting’ in de wet niet is gedefinieerd, anders dan door de opsomming in het tweede lid van een aantal vormen van uitbuiting, waaronder uitbuiting van een ander in de prostitutie. De vraag of - en zo ja, wanneer - sprake is van ‘uitbuiting’ in de zin van de onderhavige bepaling, is niet in algemene termen te beantwoorden, maar is sterk verweven met de omstandigheden van het geval (vgl. HR 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7099, rov. 2.6.1).

2.5.1

Uit de bewijsvoering blijkt dat de door het Hof bewezenverklaarde gedragingen van de verdachte - bestaande uit het in zijn woning huisvesten van de aangeefster, die op dat moment de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt - plaatsvonden gedurende ongeveer anderhalve week. Voorts blijkt uit die bewijsvoering dat de verdachte wist dat de aangeefster aldaar gedurende deze periode seksuele handelingen met derden tegen betaling verrichtte, dat hij wist dat zij minderjarig was en daar verbleef met haar vijftien jaar oudere vriend die de baas over haar speelde, en dat hij met de aangeefster en haar vriend afspraken heeft gemaakt over bijvoorbeeld de entree van de personen die naar zijn woning kwamen om daar tegen betaling seksuele handelingen te verrichten met de aangeefster. Verder heeft het Hof vastgesteld dat de verdachte, ondanks zijn wetenschap omtrent dit een en ander, de minderjarige aangeefster gedurende deze periode is blijven huisvesten, waardoor zij in zijn woning klanten kon blijven ontvangen.

2.5.2

Het onder meer op deze vaststellingen gebaseerde oordeel van het Hof dat de verdachte het bewezenverklaarde ‘huisvesten’ heeft begaan met het ‘oogmerk van uitbuiting’ geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.

2.6

Het middel faalt.

3 Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 januari 2020.