Home

Hoge Raad, 14-04-2017, ECLI:NL:HR:2017:694, 16/00188

Hoge Raad, 14-04-2017, ECLI:NL:HR:2017:694, 16/00188

Inhoudsindicatie

Rechtsmacht Nederlandse rechter. Art. 5, aanhef en onder 3, en art. 23 EEX-Vo. Subrogatie. Op grond van art. 6 WAM rechtstreeks door benadeelde aangesproken verzekeraar van vervoerder spreekt Belgische leverancier van oplegger aan voor Nederlandse rechter. Beroep leverancier op forumkeuzebeding. Vraag of verzekeraar in rechten van benadeelde treedt op grond van art. 6:102 jo. 6:10 en 6:12 BW of alleen op grond van art. 7:962 BW.

Uitspraak

14 april 2017

Eerste Kamer

16/00188

TT/AS

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaak van:

De vennootschap naar Oostenrijks recht ZÜRICH VERSICHERUNGS A.G.,gevestigd te Wenen, Oostenrijk,

EISERES tot cassatie, verweerster in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,

advocaten: mr. B.T.M. van der Wiel en mr. D.A. van der Kooij,

t e g e n

de vennootschap naar Belgisch recht LAG TRAILERS N.V.,gevestigd te Bree, België,

VERWEERSTER in cassatie, eiseres in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,

advocaten: mr. D.M. de Knijff en mr. C.J. Seinen.

Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als Zürich en LAG.

1 Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:

a. het vonnis in de zaak C/13/520904/HA ZA 12-814 van de rechtbank Amsterdam van 16 juli 2014;

b. het arrest in de zaak 200.162.686/01 van het gerechtshof Amsterdam van 29 september 2015.

Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2 Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft Zürich beroep in cassatie ingesteld. LAG heeft voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld. De cassatiedagvaarding en de conclusie van antwoord tevens houdende voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.

Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.

De conclusie van de Advocaat-Generaal P. Vlas strekt in het principale cassatieberoep tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing, en in het incidentele cassatieberoep tot verwerping.

De advocaten van LAG hebben bij brief van 18 januari 2017 op die conclusie gereageerd.

3 Uitgangspunten in cassatie

3.1

In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

(i) LAG is een producent van opleggers.(ii) Zürich is (motorrijtuigenaansprakelijkheids)- verzekeraar van Poll Nussbaumer Transportgesellschaft mbH (hierna: Poll), een Oostenrijkse transportonderneming.

(iii) LAG heeft bij overeenkomst van 16 maart 2006 vier opleggers verkocht aan Poll. Op die overeenkomst zijn de algemene voorwaarden van LAG van toepassing. Art. 10 van die algemene voorwaarden bepaalt:

“10. GESCHILLEN:

Voor alle geschillen tussen partijen zijn alleen de rechtbanken van het arrondissement Tongeren bevoegd.”

(iv) Op 10 oktober 2008 heeft een medewerker van Poll met één van de van LAG gekochte opleggers een lading talkpoeder willen afleveren bij Cargill B.V. te Amsterdam (hierna: Cargill). Bij het lossen is de oplegger gekanteld, waardoor schade is ontstaan aan de oplegger en aan de opstallen van Cargill.

(v) Cargill heeft Zürich als verzekeraar van Poll rechtstreeks aangesproken in verband met de schade. Zürich heeft Cargill volledig schadeloos gesteld.

3.2.1

Kort weergegeven vordert Zürich in dit geding verklaringen voor recht dat LAG onrechtmatig heeft gehandeld jegens Cargill en aansprakelijk is voor haar schade alsmede veroordeling van LAG tot betaling van € 767.600,-- in hoofdsom. LAG heeft een incident opgeworpen, waarin zij zich heeft beroepen op onbevoegdheid van de Nederlandse rechter. De rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard om van de vordering van Zürich kennis te nemen.

3.2.2

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Samengevat heeft het daartoe het volgende overwogen.

Het primaire standpunt van Zürich houdt het volgende in. Zürich, Poll en LAG waren hoofdelijk jegens Cargill verbonden. Zürich is op grond van art. 6:12 lid 1 BW gesubrogeerd in de rechten van Cargill op Poll en LAG. Zürich wil in deze procedure de rechten van Cargill jegens LAG geldend maken. Deze vordering heeft een buitencontractuele grondslag. Het schadetoebrengende feit heeft zich in Nederland voorgedaan, zodat de Nederlandse rechter bevoegd is van deze vordering kennis te nemen (rov. 3.6).

Volgens het hof kan Zürich aan de uitoefening van het eigen recht van art. 6 WAM door Cargill niet het door haar bepleite verhaalsrecht ontlenen. Hierdoor zou langs indirecte weg worden bereikt dat Zürich regres neemt op Poll als haar verzekerde, wat zij juist wil voorkomen. Zürich heeft erkend dat de verzekeringsrelatie aan dat regres in de weg staat. Aangenomen moet dus worden dat het verhaalsrecht van Zürich tegenover LAG is beperkt tot het geval waarin Zürich méér heeft uitgekeerd dan haar verzekerde Poll in de onderlinge verhouding tot LAG aangaat. Aangezien de Belgische rechter bevoegd is om aan de hand van Belgisch recht over de onderlinge verhouding tussen Poll en LAG te beslissen, kan de Nederlandse rechter niet beslissen op de door Zürich primair ingestelde vorderingen. (rov. 3.8)

Het subsidiaire standpunt van Zürich houdt in dat zij is gesubrogeerd in de vorderingen tot schadevergoeding die haar verzekerde Poll op derden heeft. Zürich kan als gesubrogeerde verzekeraar de bijdragevordering van Poll jegens LAG instellen, maar is tevens op grond van art. 6:12 BW gesubrogeerd in de rechten die Cargill jegens LAG heeft. De Nederlandse rechter is bevoegd daarvan kennis te nemen. (rov. 3.6 en 3.9)

Volgens het hof is dit standpunt van Zürich in zoverre juist dat de rechten van Cargill alleen krachtens subrogatie op Zürich kunnen zijn overgegaan en door haar kunnen worden uitgeoefend, voor zover de schuld is gedelgd voor meer dan het gedeelte dat haar verzekerde Poll in de onderlinge verhouding tot LAG aangaat. Of die situatie zich voordoet, is afhankelijk van de onderlinge verhouding tussen Poll en LAG. (rov. 3.10)

Voor zover de beoordeling in dit bevoegdheidsincident strekt, is het hof van oordeel dat de rechtbank terecht heeft aangenomen dat de rechten van Poll jegens LAG waarin Zürich is gesubrogeerd, primair contractueel zijn bepaald. Een (bijdrage)vordering van Poll op LAG zal immers de vraag betreffen of LAG op grond van de koopovereenkomst tussen deze partijen al of niet een ondeugdelijke oplegger aan Poll heeft geleverd. Op deze contractuele vordering is Belgisch recht van toepassing en aangenomen moet worden dat het forumkeuzebeding van toepassing is. Dat Poll in plaats van een contractuele vordering of subsidiair een onrechtmatige daad of een bijdragevordering aan haar vorderingen ten grondslag zou kunnen leggen, kan daaraan niet afdoen. (rov. 3.11)

De Belgische rechter is bevoegd aan de hand van Belgisch recht vast te stellen in hoeverre LAG in haar relatie tot Poll in de schuld jegens Cargill dient bij te dragen en in hoeverre Zürich verhaal kan nemen op LAG, namelijk voor zover zij meer heeft betaald dan Poll in de verhouding tot LAG aangaat. Zo lang niet is vastgesteld of LAG in haar relatie tot Poll in de schuld jegens Cargill dient bij te dragen, kan niet worden aangenomen dat Zürich de gepretendeerde vordering op LAG heeft. Zürich kan immers op grond van art. 6:12 lid 1 BW alleen de rechten van Cargill jegens LAG uitoefenen voor het meerdere dan het gedeelte van de schuld dat Poll in de verhouding tot LAG aangaat. Dit alles brengt mee dat in dit geding niet van de bevoegdheid van de Nederlandse rechter kan worden uitgegaan. (rov. 3.12)

4 Beoordeling van de middelen in het principale en het incidentele beroep

5 Beslissing