Hoge Raad, 28-11-2017, ECLI:NL:HR:2017:3024, 16/02126
Hoge Raad, 28-11-2017, ECLI:NL:HR:2017:3024, 16/02126
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 28 november 2017
- Datum publicatie
- 28 november 2017
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2017:3024
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:1289, Gevolgd
- Zaaknummer
- 16/02126
Inhoudsindicatie
Aanzienlijke reeks gekwalificeerde en ongekwalificeerde (pogingen tot) diefstallen door ongewenst verklaarde vreemdeling. Strafmotivering. Nog niet onherroepelijke veroordeling t.z.v. afgesplitst feit (art. 197 Sr) betrokken bij strafoplegging. HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 16/02127 P.
Uitspraak
28 november 2017
Strafkamer
nr. S 16/02126
CeH/SG
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 12 februari 2016, nummer 21/001797-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] in het jaar 1970.
1 Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft S.J. van der Woude, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur en aanvullende schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schrifturen zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak maar uitsluitend voor wat betreft de strafoplegging, tot vermindering van de opgelegde straf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2 Beoordeling van het derde middel
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad in deze zaak waarin de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt, uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van 50 maanden.
3 Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.