Home

Hoge Raad, 02-12-2016, ECLI:NL:HR:2016:2733, 16/03028

Hoge Raad, 02-12-2016, ECLI:NL:HR:2016:2733, 16/03028

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
2 december 2016
Datum publicatie
2 december 2016
ECLI
ECLI:NL:HR:2016:2733
Formele relaties
Zaaknummer
16/03028
Relevante informatie
Invorderingswet 1990 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025], Invorderingswet 1990 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 40

Inhoudsindicatie

Invorderingswet. Art. 40, lid 6, IW 1990. Aansprakelijkheid gewezen aandeelhouder. Disculpatie. (Vervolg van BNB 2015/80). Bij de toepassing van het zesde lid worden gedragingen en wetenschap van de adviseur niet toegerekend aan de aansprakelijk gestelde.

Uitspraak

2 december 2016

nr. 16/03028

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 3 mei 2016, nr. BK‑15/00282, betreffende de ten aanzien van wijlen [X], gewoond hebbende te [Z] (hierna: erflater), gegeven beschikking tot aansprakelijkstelling ingevolge de Invorderingswet 1990 voor de door [A] B.V. te [Q] verschuldigde vennootschapsbelasting voor het jaar 2004. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1 Het eerste geding in cassatie

De uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam (nr. 11/00937) is op het beroep van erflater bij arrest van de Hoge Raad van 27 februari 2015, nr. 13/04128, ECLI:NL:HR:2015:468, BNB 2015/80, vernietigd, met verwijzing van het geding naar het Gerechtshof Den Haag (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dat arrest.

2 Het tweede geding in cassatie

De Staatssecretaris heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De erfgenamen van erflater hebben een verweerschrift ingediend.

3 Beoordeling van het middel

3.1.

Erflater was tot 31 december 2004 enig aandeelhouder en bestuurder van [A] B.V. (hierna: de BV). Op 31 december 2004 heeft erflater de aandelen in de BV verkocht en geleverd aan [C] B.V. De Ontvanger heeft erflater op 2 augustus 2010 op de voet van artikel 40, lid 1, van de Invorderingswet 1990 (hierna: IW 1990) bij beschikking aansprakelijk gesteld voor de aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 2004 ten name van de BV.

3.2.

Het Hof heeft vooropgesteld dat de verwijzingsopdracht zich toespitst op de vraag of erflater ten tijde van de vervreemding van de aandelen wist of behoorde te weten dat [C] B.V. of een derde door het entameren van buiten de normale bedrijfsvoering liggende handelingen de verhaalsmogelijkheden van de Ontvanger illusoir zou maken. Het Hof heeft geoordeeld dat hiervan geen sprake is geweest. Het Hof heeft in dit verband geoordeeld dat eventuele nalatigheden dan wel een onzorgvuldige taakuitoefening van de adviseur van erflater voor de toepassing van artikel 40, lid 6, IW 1990 niet aan erflater kunnen worden toegerekend.

3.3.

Voor zover het middel zich richt tegen het hiervoor in 3.2 laatstbedoelde oordeel, faalt het. In onderdeel 3.2.3 van het arrest van de Hoge Raad van 25 maart 2016, nr. 15/02764, ECLI:NL:HR:2016:480, BNB 2016/112, is geoordeeld dat in het aansprakelijkheidsrecht geldt dat eenieder in beginsel alleen voor zijn eigen daden en nalatigheden aansprakelijk is te houden, behoudens welomschreven op de wet gebaseerde uitzonderingen. Voor de toepassing van artikel 40, lid 6, IW 1990 is dit niet anders.

3.4.

Het middel voor het overige kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4 Proceskosten

5 Beslissing