Home

Hoge Raad, 28-10-2011, BR0664, 10/03727

Hoge Raad, 28-10-2011, BR0664, 10/03727

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
28 oktober 2011
Datum publicatie
28 oktober 2011
ECLI
ECLI:NL:HR:2011:BR0664
Formele relaties
Zaaknummer
10/03727

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. Art. 5.2 en 5.3 Wet IB 2001. Prijs oudejaarsloterij behoort tot rendementsgrondslag box 3 aan het einde van het kalenderjaar. Geen schending art. 1 Eerste Protocol EVRM.

Uitspraak

Nr. 10/03727

28 oktober 2011

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 15 juli 2010, nr. 08/00596, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1. Het geding in feitelijke instanties

Aan belanghebbende is voor het jaar 2004 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

De Rechtbank te Breda (nr. AWB 07/5057) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

Na het verstrijken van de cassatietermijn heeft belanghebbende nog een tweetal geschriften ingediend. Daartoe biedt de wet evenwel niet de mogelijkheid. De Hoge Raad slaat op die stukken daarom geen acht.

De Advocaat-Generaal R.E.C.M. Niessen heeft op 14 juni 2011 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.

3. Beoordeling van de klachten

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

3.1.1. Belanghebbende heeft op 31 december 2004 met enkele loten deelgenomen aan de oudejaarsloterij van de Staatsloterij. De uitslag van de trekking is op 31 december 2004, tijdens een televisie-uitzending, bekendgemaakt om enkele minuten vóór 24.00 uur.

3.1.2. Op één van de loten van belanghebbende is de hoofdprijs van € 20.000.000 gevallen.

3.1.3. Het prijzengeld is op 4 januari 2005 op de bankrekening van belanghebbende bijgeschreven.

3.2. Voor het Hof was in geschil of de prijs behoort tot de rendementsgrondslag aan het einde van het kalenderjaar 2004.

3.3. Het Hof heeft die vraag bevestigend beantwoord. Het heeft daartoe overwogen dat de loten waarop een prijs is gevallen, vanaf het moment van bekendmaking van de trekkingsuitslag op de televisie een waarde in het economische verkeer hebben die in beginsel gelijk is aan de waarde van de op het desbetreffende lot gevallen prijs, zodat de waarde van het lot waarop de hoofdprijs is gevallen op 31 december 2004 moet worden gewaardeerd op € 20.000.000. Daaraan doet niet af dat belanghebbende de prijs eerst op 4 januari 2005 heeft ontvangen en deze derhalve niet in het jaar 2004 rendabel heeft kunnen maken, aldus het Hof. Tegen dit oordeel richten zich de klachten.

3.4. De klachten falen op de gronden als vermeld in de onderdelen 7.14 tot en met 7.18 van de conclusie van de Advocaat-Generaal. Opmerking verdient dat de onderhavige heffing geen inbreuk vormt op artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM (vgl. HR 12 augustus 2011, nr. 10/02949, LJN BR4868, BNB 2011/248).

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap, J.W.M. Tijnagel, M.W.C. Feteris en R.J. Koopman, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 28 oktober 2011.