Home

Hoge Raad, 26-04-2011, BP9344, 09/03096

Hoge Raad, 26-04-2011, BP9344, 09/03096

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
26 april 2011
Datum publicatie
27 april 2011
ECLI
ECLI:NL:HR:2011:BP9344
Formele relaties
Zaaknummer
09/03096

Inhoudsindicatie

Strafmotivering. Het middel, dat klaagt dat het Hof bij de oplegging van de straf en maatregel ten onrechte rekening heeft gehouden met strafbare feiten ter zake waarvan de verdachte nog niet onherroepelijk was veroordeeld, is terecht voorgesteld. Het Hof heeft bij de oplegging van de straf en maatregel in aanmerking genomen dat de verdachte in de gelijktijdig behandelde strafzaak ook voor ernstige zedendelicten is veroordeeld. Deze strafzaak is in cassatie aanhangig onder nr. 09/02800 en dus nog niet onherroepelijk. De verdachte mist echter belang bij vernietiging van de bestreden uitspraak aangezien in die zaak het cassatieberoep wordt verworpen voor zover dat betrekking heeft op de door het Hof bedoelde zedendelicten en de veroordeling van de verdachte ter zake van deze delicten daardoor onherroepelijk wordt.

Uitspraak

26 april 2011

Strafkamer

nr. 09/03096

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 2 juli 2009, nummer 20/003670-08, in de strafzaak tegen:

[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Limburg Zuid, locatie De Geerhorst" te Sittard.

1. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Hofstee heeft geconcludeerd tot vermindering van de opgelegde straf en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2. Beoordeling van het eerste middel

2.1. Het middel klaagt onder meer dat de opgelegde straf en maatregel onvoldoende met redenen zijn omkleed, nu het Hof ten onrechte rekening heeft gehouden met strafbare feiten ter zake waarvan de verdachte nog niet onherroepelijk was veroordeeld.

2.2.1. Het Hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren. Het heeft tevens gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en bevolen dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.

2.2.2. Het Hof heeft ten aanzien van de oplegging van de straf en maatregel onder meer het volgende overwogen:

"De omstandigheid dat verdachte zich in het verleden vaker schuldig heeft gemaakt aan vergelijkbare zedendelicten, brengt met zich mee dat er ernstig rekening mee dient te worden gehouden, dat verdachte - indien behandeling achterwege blijft - zich in de toekomst wederom schuldig zal maken aan het plegen van dergelijk ernstige feiten. In zoverre kan dan ook niet worden uitgesloten, dat de verdachte een potentieel gevaar zal blijven voor de samenleving. Tegen de achtergrond van de ernst van het feit, het gegeven dat verdachte in de gelijktijdig behandelde strafzaak ook is veroordeeld ten aanzien van ernstige zedendelicten en mede gelet op de algemene veiligheid van personen, ziet het hof dan ook geen andere mogelijkheid dan het maken van een keuze tussen oplegging van een tijdelijke gevangenisstraf in combinatie met de maatregel TBS met dwangverpleging enerzijds, dan wel het opleggen van een tijdelijke gevangenisstraf voor aanzienlijk langere duur, dan door de rechtbank in eerste aanleg is opgelegd anderzijds."

2.3. Blijkens de onder 2.2.2 weergegeven overwegingen heeft het Hof bij de oplegging van de straf en maatregel in aanmerking genomen dat de verdachte in de gelijktijdig behandelde strafzaak ook voor ernstige zedendelicten is veroordeeld. Deze strafzaak is in cassatie aanhangig onder nr. 09/02800 en is dus nog niet onherroepelijk. Het middel is derhalve in zoverre terecht voorgesteld. De verdachte mist echter belang bij vernietiging van de bestreden uitspraak aangezien in die zaak bij arrest van heden het cassatieberoep wordt verworpen en de veroordeling van de verdachte ter zake van genoemde delicten daardoor onherroepelijk wordt.

2.4. Ook voor het overige kan het middel niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3. Beoordeling van het tweede middel

3.1. Het middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.

3.2. Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad in deze zaak waarin de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt, uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van drie jaren.

4. Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;

vermindert deze in die zin dat deze twee jaren en tien maanden beloopt;

verwerpt het beroep voor het overige.

Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 26 april 2011.