Home

Hoge Raad, 22-01-2010, BL0078, 09/00526

Hoge Raad, 22-01-2010, BL0078, 09/00526

Inhoudsindicatie

Art. 6:8 en 6:11 Awb. Uitspraak op verzet. Verschoonbaarheid termijnoverschrijding. Indiening zo spoedig mogelijk als redelijkerwijs kon worden verlangd?

Uitspraak

Nr. 09/00526

22 januari 2010

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 23 januari 2009, nr. 08/00338, op het verzet van belanghebbende tegen na te melden uitspraak van het Hof betreffende een aanslag in de vennootschapsbelasting.

1. Het geding in feitelijke instanties

Aan belanghebbende is voor het jaar 2001 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd.

De Inspecteur heeft bij uitspraak het tegen de aanslag gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

De Rechtbank te Breda (nr. AWB 06/5378) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de aanslag gehandhaafd.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Het Hof heeft bij uitspraak van 26 juni 2008 wegens overschrijding van de beroepstermijn het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. Belanghebbende heeft daartegen verzet gedaan. Het Hof heeft het verzet ongegrond verklaard. De uitspraken van het Hof zijn aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof op het verzet beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

3. Beoordeling van de middelen

3.1.1. Het Hof heeft geoordeeld dat de Rechtbank haar uitspraak op 27 februari 2008 - door middel van aangetekende verzending van een afschrift van de uitspraak aan het postbusadres van belanghebbende - op juiste wijze heeft bekendgemaakt en dat de hoger beroepstermijn derhalve op 9 april 2008 eindigde.

3.1.2. Voorts heeft het Hof geoordeeld dat ook indien er veronderstellenderwijs met belanghebbende van wordt uitgegaan dat geen zogenoemde rode kaart van de aangetekende zending van het afschrift van de uitspraak van de Rechtbank in de postbus is aangetroffen, zodat zij niet kon weten dat er voor haar een aangetekende zending was ontvangen, er geen reden is op grond van artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep achterwege te laten. Het Hof heeft aan dit oordeel ten grondslag gelegd dat belanghebbende de op 4 april 2008 per gewone post verzonden uitspraak uiterlijk op 8 april 2008 heeft ontvangen, althans uiterlijk op 9 april 2008, zodat zij nog tijdig (pro forma) hoger beroep had kunnen instellen.

3.2. Op grond van artikel 6:11 Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. In geval van indiening van een hogerberoepschrift is daarvan (onder meer) sprake indien:

(i) de belanghebbende als gevolg van een hem niet toe te rekenen omstandigheid met vertraging kennis heeft genomen van de uitspraak van de rechtbank, en daardoor pas na het verstrijken van de termijn een hogerberoepschrift heeft ingediend, en tevens

(ii) de belanghebbende na kennis te hebben genomen van de uitspraak van de rechtbank het hogerberoepschrift heeft ingediend zo spoedig als dit redelijkerwijs kon worden verlangd.

Wat bij overschrijding van de beroepstermijn kan gelden als alsnog zo spoedig mogelijk indienen van het desbetreffende geschrift, hangt af van de omstandigheden van het geval, maar aan de betrokken belastingplichtige dient in ieder geval een termijn van ten minste veertien dagen te worden gegund (HR 22 maart 2002, nr. 36933, LJN AE0462, BNB 2002/186).

3.3. Door te beoordelen of belanghebbende na kennis te hebben genomen van de uitspraak nog tijdig (pro forma) hoger beroep had kunnen instellen heeft het Hof een onjuiste maatstaf aangelegd. Immers, indien belanghebbende de uitspraak per gewone post op 8 april 2008 zou hebben ontvangen, zou indiening van het beroepschrift vóór 23 april 2008 in ieder geval zo spoedig mogelijk zijn na 8 april 2008 als dit redelijkerwijs van belanghebbende kan worden verlangd. De in de middelen besloten liggende klacht die zich tegen dit oordeel richt, slaagt mitsdien.

3.4. Gelet op het hiervoor in 3.3 overwogene kan de uitspraak van het Hof op het verzet niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen voor een nieuwe behandeling van het verzet. De middelen behoeven voor het overige geen behandeling.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep in cassatie gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof,

verwijst het geding naar het Gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling van en beslissing op het verzet met inachtneming van dit arrest, en

gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 433.

Dit arrest is gewezen door de raadsheer C.B. Bavinck als voorzitter, en de raadsheren A.R. Leemreis en J.A.C.A. Overgaauw, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 22 januari 2010.