Home

Hoge Raad, 07-07-2009, BI4078, 08/02962

Hoge Raad, 07-07-2009, BI4078, 08/02962

Gegevens

Inhoudsindicatie

Art. 410 en 416.3 Sv. Het Hof heeft geoordeeld dat OM ondanks niet tijdige indiening van de appelschriftuur ontvankelijk is. Mede in het licht van de wetsgeschiedenis geeft dat oordeel geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, meer i.h.b. niet omtrent het te hanteren toetsingskader bij de beantwoording van de vraag welke gevolgen dienen te worden verbonden aan het niet (tijdig) indienen van een appelschriftuur door het OM. Vzv. het middel klaagt dat het Hof ten onrechte niet het belang van de verdediging heeft betrokken steunt het op een stelling waarvan niet blijkt dat deze in feitelijke aanleg is betrokken. Voor een onderzoek daarnaar is in cassatie geen plaats. Opmerking verdient nog dat in geval door het niet (tijdig) indienen van een appelschriftuur door het OM het de verdediging aan de noodzakelijke voorbereidingstijd heeft ontbroken, het in de rede ligt dat de appelrechter desverzocht aanhouding van de behandeling beveelt.

Uitspraak

7 juli 2009

Strafkamer

nr. 08/02962

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, zitting houdende te 's-Hertogenbosch, van 5 juni 2008, nummer 20/004405-07, in de strafzaak tegen:

[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961, wonende te [woonplaats].

1. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. P.R.M. Noppen, advocaat te Arnhem, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2. Beoordeling van het tweede middel

2.1. Het middel klaagt dat het Hof verkeerde maatstaven heeft aangelegd bij de verwerping van het verweer dat de Officier van Justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het hoger beroep omdat deze niet tijdig een schriftuur heeft ingediend.

2.2. De aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 7 februari 2008 gehechte pleitaantekeningen houden in:

"Volgens artikel 410 sv dient de ovj binnen 14 dagen na het instellen van hoger beroep een schriftuur houdende grieven in ter griffie van de rechtbank.

De schriftuur wordt wel ingediend, maar ruim 2,5 maanden na het instellen van het hoger beroep tegen het vonnis van de rb Zutphen. De schriftuur van 2,5 regel bevat dan weer wel alle grieven en de motivering ervan.

De schriftuur van de ovj kan niet worden aangemerkt als een schriftuur als bedoeld in artikel 410 sv omdat de indiening niet binnen de in artikel 410 sv gestelde termijn is geschied.

Op grond van artikel 416, lid 3 sv verzoek ik uw hof het door de officier van justitie ingestelde hoger beroep zonder onderzoek van de zaak niet ontvankelijk te verklaren.

Ik voeg daartoe nader aan, buiten de termijnoverschrijding als zodanig, dat de drie regels inhoudelijk de betiteling schtiftuur ook niet verdienen. En ik voeg daaraan toe dat het achterwege laten in de appelschtiftuur van de wens aangeefster als getuige te horen ook een argument oplevert om het hoger beroep van de ovj niet ontvankelijk te verklaren.

De wetgeving op dit punt is nog vrij jong en de jurisprudentie nog niet erg uitgebreid. Ik vond op het lemma appelschriftuur in rechtspraak.nl tussen 1 maart 2007 en 5 februari 2008 in totaal slechts 11 uitspraken van gerechtshoven en daarvan was er maar één die op het bepaalde in artikel 416,3 betrekking had, te weten een arrest van het hof 's-Gravenhage de dato 17 december 2007 LJN BC0287. In dat geval was de appelschriftuur 3 dagen te laat ingediend en was enkele weken later een uitvoeriger schriftuur ingediend. Met het verweer dat niet-ontvankelijk dient te worden verklaard maakt het hof vervolgens korte metten met de redenering dat het in de onderhavige kwestie geen enkele aanleiding ziet tot een niet-ontvankelijk verklaring over te gaan.

Het arrest zal wel niet in rechtspraak.nl zijn gepubliceerd vanwege de prachtige motivering, of omdat het hof het juiste wetsartikel citeert, maar wel is zichtbaar dat de prestatie van de ovj in de Haagse zaak meer aanleiding gaf tot een coulante houding van het hof, juist omdat die ovj na een aanvankelijk mislukte poging de termijn te sauveren in elk geval later en niet eens veel later met een uitvoeriger appelschriftuur op de proppen is gekomen. De Zutphense ovj zegt niet meer dan dat hij het er niet mee eens is en doet geen moeite uiteen te zetten waar de rechtbank volgens hem de fout in gaat of hoe in het vervolgtraject een en ander kan worden gecorrigeerd.

Bij alle bergen die worden opgeworpen om de verdachte af te houden van het instellen van hoger beroep, mag aan een niet tijdig en onvoldoende gemotiveerd beroep van een ovj zeker door uw hof de sanctie van niet ontvankelijkheid worden verbonden."

2.3. Het Hof heeft het verweer als volgt verworpen:

"Het hof stelt voorop dat het op grond van het bepaalde bij artikel 416, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering aan de rechter is overgelaten of hij al dan niet aan het door de officier van justitie niet-indienen van de schriftuur, bedoeld in artikel 410 van dat wetboek, de sanctie van niet-ontvankelijkheid zonder onderzoek van de zaak zelf zal verbinden. Voorts stelt het hof voorop dat in beginsel aan het niet tijdig indienen van een zodanige schriftuur dezelfde gevolgen kunnen worden verbonden als aan het in het geheel niet indienen ervan.

In het onderhavige geval heeft het hof overwogen in de eerste plaats, dat de inhoud van de schriftuur weliswaar globaliter is geredigeerd, maar niettemin genoegzaam duidelijk maakt op welke gronden het openbaar ministerie bij het hof in hoger beroep is gekomen.

In de tweede plaats heeft het hof overwogen dat het tijdstip van indienen van de schriftuur voor het hof geen beletsel heeft gevormd voor een richtige voorbereiding van de behandeling ter terechtzitting.

En in de derde plaats heeft het hof overwogen dat in het onderhavige geval het belang van de strafzaak in casu zodanig is dat dat behoort te prevaleren boven het belang van sanctionering van het gewraakte verzuim. Het feit dat in de appelschriftuur het voornemen een getuige op te roepen niet is aangekondigd, maakt dat niet anders."

2.4. Art. 416, derde lid, Sv houdt in:

"Indien van de zijde van het openbaar ministerie geen schriftuur van grieven, als bedoeld in artikel 410, eerste lid, is ingediend, kan het door de officier van justitie ingestelde hoger beroep zonder onderzoek van de zaak zelf niet-ontvankelijk worden verklaard."

2.5. Over deze bepaling houdt de memorie van toelichting in:

"Indien geen schriftuur wordt ingediend kan de beslissing tot niet-ontvankelijkheid in het hoger beroep volgen (artikel 416, derde lid). Er is in een dergelijk geval sprake van een vormverzuim. Een automatisch volgende niet-ontvankelijkheid verdient naar mijn oordeel geen voorkeur. Hoezeer het achterwege laten van het tijdig indienen van een appèlmemorie ook mag worden betreurd, het belang van het appèl kan, ook maatschappelijk bezien, van groter belang zijn dan de scherpe sanctionering van een in beginsel herstelbare tekortkoming. (...) Het wetsvoorstel geeft de rechter in hoger beroep nog wel de ruimte om ambtshalve toch tot behandeling van het door de officier van justitie ingestelde hoger beroep over te gaan, ook al zijn schriftelijke grieven niet of niet tijdig ingediend. Het is dan aan de rechter te bepalen of dan wel andere gevolgen aan het vormverzuim moeten worden verbonden." (Kamerstukken II 2005/06, 30320, nr. 3, p. 12 en p. 36.)

2.6. Mede in het licht van de wetsgeschiedenis geeft het oordeel van het Hof geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, meer in het bijzonder niet omtrent het te hanteren toetsingskader bij de beantwoording van de vraag welke gevolgen dienen te worden verbonden aan het niet (tijdig) indienen van een appelschrifuur door het openbaar ministerie.

Voor zover het middel klaagt dat het Hof in zijn beoordeling ten onrechte niet het belang van de verdediging heeft betrokken steunt het op de stelling dat "in het onderhavige geval de verdediging daardwerkelijk hinder [heeft] ondervonden" door de te late indiening van de appelschriftuur. Die klacht faalt, reeds omdat niet blijkt dat die stelling in feitelijke aanleg is betrokken. Voor een onderzoek daarnaar is in cassatie geen plaats.

Overigens verdient opmerking dat in geval door het niet (tijdig) indienen van een appelschriftuur door het openbaar ministerie het de verdediging aan de noodzakelijke voorbereidingstijd heeft ontbroken, het in de rede ligt dat de appelrechter desverzocht aanhouding van de behandeling beveelt.

2.7. Het middel faalt.

3. Beoordeling van de overige middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4. Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren W.M.E. Thomassen en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 7 juli 2009.