Home

Hoge Raad, 29-01-2008, BC2313, 00299/07

Hoge Raad, 29-01-2008, BC2313, 00299/07

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
29 januari 2008
Datum publicatie
30 januari 2008
ECLI
ECLI:NL:HR:2008:BC2313
Formele relaties
Zaaknummer
00299/07
Relevante informatie
Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-03-2023 tot 01-10-2025], Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-03-2023 tot 01-10-2025] art. 407, Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-03-2023 tot 01-10-2025] art. 453

Inhoudsindicatie

Omvang hoger beroep. Beperking blijkt niet uit akte. Appelschriftuur. Verdachte wilde ttz. in h.b. zijn veroordeling t.z.v. feit 2 nog aan de orde stellen. ‘s-Hofs oordeel dat het h.b. uitsluitend is gericht tegen dat deel van het vonnis waarbij verdachte t.z.v. het onder 1 tenlastegelegde is vrijgesproken is onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat uit de akte niet blijkt dat de OvJ het door hem ingestelde h.b. beroep op de voet van art. 407.2 Sv heeft beperkt tot een van de gevoegde zaken, terwijl zich bij de stukken evenmin een akte bevindt waaruit volgt dat de AG bij het Hof het door de OvJ ingestelde h.b. alsnog op de voet van art. 453.2 Sv heeft ingetrokken wat betreft het onder 2 tenlastegelegde.

Uitspraak

29 januari 2008

Strafkamer

nr. 00299/07

RR/SM

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, van 21 november 2006, nummer 21/006576-05, in de strafzaak tegen:

[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981, wonende te [woonplaats].

1. De bestreden uitspraak

Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Utrecht van 19 december 2005, voor zover aan 's Hofs oordeel onderworpen - de verdachte ter zake van "afpersing, gepleegd door twee of meer verenigde personen" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden.

2. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.Y. Taekema, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.

3. Beoordeling van het middel

3.1. Het middel keert zich tegen het oordeel van het Hof met betrekking tot de omvang van het hoger beroep.

3.2. De stukken van het geding houden, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in.

(i) De Rechtbank heeft bij vonnis van 19 december 2005 de verdachte vrijgesproken van de hem onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde feiten en de verdachte veroordeeld ter zake van het hem onder 2 primair tenlastegelegde feit.

(ii) De Officier van Justitie heeft op 28 december 2005 hoger beroep ingesteld. De daarvan opgemaakte akte houdt in dat het beroep wordt ingesteld tegen "het eindvonnis d.d. 19 december 2005".

(iii) De Officier van Justitie heeft op 9 juni 2006 een appelschriftuur ingediend. Deze appelschriftuur houdt onder meer het volgende in:

"Het openbaar ministerie stelt partieel hoger beroep in tegen het onder bovenvermeld parketnummer van 19 december 2005 gewezen vonnis van de arrondissementsrechtbank te Utrecht in de zaak tegen de verdachte [verdachte]

(...)

Houdende:

- Vrijspraak van het de verdachte onder 1 ten lastegelegde."

3.3.1. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 13 juni 2006 houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:

"De advocaat-generaal draagt de zaak voor en deelt mede dat het hoger beroep van het openbaar ministerie een partieel appel is, dat alleen is gericht tegen de vrijspraak ter zake van feit 1.

De verdachte verklaart, zakelijk weergegeven:

Ik kan me niet vinden in de veroordeling. Ik heb de opgelegde gevangenisstraf van 18 maanden helemaal uitgezeten. Ik heb wel overwogen om ook in hoger beroep te gaan, maar ik heb daarvan afgezien omdat ik de straf al bijna had uitgezeten en een hoger beroep misschien zou leiden tot langer zitten."

3.3.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 7 november 2006 houdt onder meer het volgende in:

"De advocaat-generaal deelt mede - zakelijk weergegeven - als volgt:

In de zaak van verdachte heeft het openbaar ministerie partieel appèl ingesteld. Het appèl is enkel gericht tegen de vrijspraak van feit 1. Dit staat ook weergegeven in het proces-verbaal van de vorige zitting.

(...)

De verdachte verklaart - zakelijk weergegeven - als volgt:

(...)

Het feit dat ik geen hoger beroep heb ingesteld tegen mijn veroordeling ten aanzien van feit 2 betekent niet dat ik het met deze veroordeling eens was.

Het nepvuurwapen dat door de politie is gevonden, lag in de kamer van mijn broertje. Ik heb dit wapen nooit zelf aangeraakt.

Ik heb een auto-ongeval gehad. Hiervan ben ik volledig hersteld. Voor het ongeluk wilde ik het leger in. Ik baal dat ik geen hoger beroep heb ingesteld tegen mijn veroordeling voor feit 2. Nu kan ik de landmacht niet meer in.

(...)

De raadsman van verdachte voert aan - zakelijk weergegeven - als volgt:

(...)

Mijn cliënt ontmoet [slachtoffer 1] in het uitgaanscircuit. Hij heeft gezegd dat hij Mexicaan was. Zij was een prostituee. Mijn cliënt is hierdoor zwaar in de problemen geraakt. Uiteindelijk is hij in die zaak niet in hoger beroep gegaan. Hij dacht dat het openbaar ministerie ook niet in hoger beroep zou gaan. Hij heeft zich bij deze veroordeling neergelegd, ondanks het feit dat hij meent ten onrechte te zijn veroordeeld.

(...)

Aan de verdachte en de raadsman wordt het recht gelaten het laatst te spreken.

Verdachte verklaart - zakelijk weergegeven - als volgt:

(...)

Dat ik niet in hoger beroep ben gegaan, betekent niet dat ik het eens ben met mijn veroordeling. Op advies van de rechter ben ik niet in hoger beroep gegaan. Hij zei: "Denk goed na of je wel in hoger beroep wilt." Toen ben ik bang geworden."

3.3.3. De bestreden uitspraak houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:

"Omvang van het hoger beroep

Het openbaar ministerie heeft in zijn appèlschriftuur van 9 juni 2006 opgegeven dat het geen rechtsmiddel heeft willen instellen tegen dat deel van het vonnis, waarvan beroep, waarbij verdachte ter zake van het onder 2 primair tenlastegelegde is veroordeeld, zodat het hof verstaat dat het hoger beroep van het openbaar ministerie uitsluitend is gericht tegen dat deel van het vonnis, waarvan beroep, waarbij verdachte ter zake van het onder 1 tenlastegelegde werd vrijgesproken.

(...)

BESLISSING

Het hof:

Verstaat, dat het door het openbaar ministerie ingestelde rechtsmiddel niet is gericht tegen dat deel van het vonnis, waarvan beroep, waarbij verdachte terzake van het onder 2 primair tenlastegelegde werd veroordeeld."

3.4. Het oordeel van het Hof dat het hoger beroep uitsluitend is gericht tegen dat deel van het vonnis waarbij de verdachte ter zake van het onder 1 tenlastegelegde is vrijgesproken is onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat uit de hiervoor onder 3.2 sub (ii) genoemde akte niet blijkt dat de Officier van Justitie het door hem ingestelde hoger beroep op de voet van art. 407, tweede lid, Sv heeft beperkt tot een van de gevoegde zaken, terwijl zich bij de stukken evenmin een akte bevindt waaruit volgt dat de Advocaat-Generaal bij het Hof het door de Officier van Justitie ingestelde hoger beroep alsnog op de voet van art. 453, tweede lid, Sv heeft ingetrokken wat betreft het onder 2 tenlastegelegde.

3.5. Het middel is terecht voorgesteld.

4. Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

vernietigt de bestreden uitspraak;

wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.

Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren W.A.M. van Schendel en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 29 januari 2008.