Hoge Raad, 04-10-2005, AT7294, 02660/04 P
Hoge Raad, 04-10-2005, AT7294, 02660/04 P
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 4 oktober 2005
- Datum publicatie
- 4 oktober 2005
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2005:AT7294
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2005:AT7294
- In cassatie op : ECLI:NL:GHSGR:2004:AP3229
- Zaaknummer
- 02660/04 P
Inhoudsindicatie
Ontnemingszaak. Voorzover het middel ervan uitgaat dat het hof zijn oordeel dat betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten, enkel heeft gegrond op de omstandigheid dat betrokkene eigenaar en grootaandeelhouder is van de rechtspersonen B en C, berust het op een onjuiste lezing van ‘s hofs uitspraak. Het hof heeft onderzocht of betrokkene zelf daadwerkelijk voordeel heeft verkregen uit de strafbare feiten die zijn gepleegd door de criminele organisatie, waarvan hij bestuurder was en die verder bestond uit evengenoemde rechtspersonen en enkele natuurlijke personen. ’s Hofs feitelijke oordeel dat aannemelijk is geworden dat zulks het geval is, is niet onbegrijpelijk.
Uitspraak
4 oktober 2005
Strafkamer
nr. 02660/04 P
AGJ/AM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 16 juni 2004, nummer 22/005214-01, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[betrokkene], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1958, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een beslissing van de Rechtbank te 's-Gravenhage van 15 juni 2001 - de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 955.000,-.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft mr. M.M. Helmers, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
2.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsvrouwe op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel klaagt dat het Hof het wederrechtelijk verkregen voordeel ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd aan de betrokkene heeft toegerekend.
3.2. Het Hof overwoog:
"Ten aanzien van de beoordeling van de vraag wie het wederrechtelijk verkregen voordeel heeft verkregen, overweegt het hof als volgt.
De veroordeelde, eigenaar en grootaandeelhouder van - onder meer - de rechtspersonen [A] en [B], heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij te allen tijde over het gehele vermogen van al zijn bedrijven kon beschikken (mits hij daarover inkomstenbelasting zou betalen) en dat de geldstromen in het bedrijf zo waren opgesteld dat, al naar gelang de door hem meest aantrekkelijke gedachte fiscale constructie, gelden en personeel werden ondergebracht bij één van de rechtspersonen.
Gelet op die omstandigheid acht het hof aannemelijk geworden dat het de veroordeelde is geweest die het totale wederrechtelijk genoten voordeel in de zin van artikel 36e (oud) van het Wetboek van Strafrecht heeft verkregen."
3.3. Het middel, dat miskent dat in cassatie niet voor het eerst een beroep kan worden gedaan op feiten en omstandigheden waarvan niet blijkt dat zij in feitelijke aanleg zijn aangevoerd en waaromtrent het Hof niets heeft vastgesteld, kan niet tot cassatie leiden.
Voorzover het middel ervan uitgaat dat het Hof zijn oordeel dat de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten, enkel heeft gegrond op de omstandigheid dat de betrokkene eigenaar en grootaandeelhouder is van de rechtspersonen, berust het op een onjuiste lezing van de bestreden uitspraak. Blijkens zijn overwegingen heeft het Hof onderzocht of de betrokkene zelf daadwerkelijk voordeel heeft verkregen uit de strafbare feiten die zijn gepleegd door de criminele organisatie, waarvan hij de bestuurder was en die verder bestond uit evenbedoelde rechtspersonen en enkele natuurlijke personen. 's Hofs oordeel dat aannemelijk is geworden dat zulks het geval is, is feitelijk en ook zonder nadere motivering niet onbegrijpelijk. Voor verdere toetsing in cassatie is geen plaats.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 4 oktober 2005.