Home

Hoge Raad, 22-06-2004, AO3456, 01431/03

Hoge Raad, 22-06-2004, AO3456, 01431/03

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
22 juni 2004
Datum publicatie
23 juni 2004
ECLI
ECLI:NL:HR:2004:AO3456
Formele relaties
Zaaknummer
01431/03

Inhoudsindicatie

Snelheidsmeting met boordsnelheidsmeter van politievoertuig en correctie in testrapport. Het hof heeft tot uitgangspunt genomen dat de in de kolom "werkelijke snelheid" van het tot het bewijs gebezigde testrapport aangegeven snelheid neerkomt op de met de boordsnelheidsmeter van het politievoertuig gemeten snelheid, verminderd met de maximale afwijking volgens de test van die snelheidsmeter. Daarvan uitgaande heeft het hof terecht geoordeeld dat is voldaan aan de in HR NJ 1997, 735 gestelde eis. Het enkele beroep op onbetrouwbaarheid van het testrapport omdat het 21 maanden oud was, noopte het hof niet tot nadere motivering.

Uitspraak

22 juni 2004

Strafkamer

nr. 01431/03

EdK/SB

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 15 november 2002, nummer 22/002395-02, in de strafzaak tegen:

[verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Irak) op [geboortedatum] 1951, wonende te [woonplaats].

1. De bestreden uitspraak

Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Kantonrechter in de Rechtbank te Dordrecht van 10 april 2002 - de verdachte ter zake van "overtreding van artikel 62 Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990" veroordeeld tot een geldboete van vijfhonderd euro, subsidiair tien dagen hechtenis met ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van vier maanden, waarvan twee maanden en acht dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

2. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.J.M. Bommer, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en verwijzing van de zaak naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

3. Beoordeling van het middel

3.1. Het middel behelst de klacht dat de bewezenverklaring niet voldoende met redenen is omkleed. Blijkens de toelichting klaagt het middel erover dat het Hof op ontoereikende gronden heeft verworpen de door de verdediging gevoerde verweren met betrekking tot het gebruik voor het bewijs van het resultaat van de onderhavige snelheidsmeting.

3.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:

"hij op 23 oktober 2001 te Dordrecht als bestuurder van een motorvoertuig (personenauto) op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Rijksweg A 16, geen gevolg heeft gegeven aan een verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt, immers in strijd met een bord A1 van bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990/bord 1 van bijlage II van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (1966) - op welk bord een maximumsnelheid van 100 kilometer per uur was aangegeven - heeft gereden met een snelheid van ongeveer 171 kilometer per uur."

3.3. Het Hof heeft de bewezenverklaring doen steunen op de volgende bewijsmiddelen:

"1. Het proces-verbaal van politie Rotterdam-Rijnmond, nr. 2001199076-1, d.d. 23 oktober 2001, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar E. Ouwerkerk, en een andere bevoegde opsporingsambtenaar. Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:

als relaas van de opsporingsambtenaren:

Op 23 oktober 2001 bevonden wij ons in een als zodanig herkenbaar politievoertuig op de voor het openbaar verkeer openstaande weg Rijksweg A16 te Dordrecht. Daar zagen wij een man als bestuurder van een personenauto van het merk Mazda en voorzien van het kenteken [AA-00-AA] rijden over de rijbaan van Rijksweg A16 te Dordrecht in de richting van Rotterdam. Voor deze weg geldt ter plaatse een maximumsnelheid van 100 kilometer per uur, hetgeen ter kennis van de weggebruikers is gebracht door middel van borden conform model G1 en A1 van bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 met in bord A1 de aanduiding "100".

Wij zagen dat deze bestuurder met dat motorvoertuig reed met een van de boordsnelheidsmeter van ons dienstvoertuig afgelezen snelheid van 180 kilometer per uur, hetgeen in wekelijkheid volgens het testrapport 171 kilometer per uur was. De door de verdachte gereden snelheid is door ons vastgesteld met behulp van de in het dienstvoertuig met wagenparknummer 996 aangebrachte en gecontroleerde snelheidsmeter.

Wij hebben de man een stopteken gegeven, waaraan hij voldeed. Wij hebben vervolgens op de Rijksweg A16 te Dordrecht de man als verdachte staande gehouden en naar zijn identiteitsgegevens gevraagd. De verdachte gaf op te zijn:

(...)

Nadat wij de verdachte hadden medegedeeld dat hij niet tot antwoorden verplicht was, verklaarde hij tegenover ons: "Ik erken te hard te hebben gereden".

2. Een geschrift, zijnde een testrapport snelheidsmeter van dienstvoertuig met nummer 996, d.d. 26 januari 2001 (de Hoge Raad leest: 2000)(als bijlage gevoegd bij het hiervoor onder 1 vermelde proces-verbaal), onder meer inhoudende -zakelijk weergegeven-:

snelheidsmeterwerkelijke snelheid

180 171"

3.4. Het Hof heeft de in het middel bedoelde verweren als volgt samengevat en verworpen:

"Bruikbaarheid van het bewijs

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman het in eerste aanleg gevoerde verweer herhaald dat -op de gronden zoals in zijn pleitnota vermeld- het resultaat van de door middel van de (naar het hof begrijpt: standaard)snelheidsmeter van het politievoertuig verkregen snelheidsmeting niet voor het bewijs in de onderhavige zaak mag worden gebruikt.

Het hof verwerpt dit verweer.

De raadsman heeft -op grond van het arrest van de Hoge Raad van 17 juni 1997, NJ 1997, 735- betoogd dat op de afgelezen snelheid een correctie moet plaatsvinden die gelijk is aan de 'maximale afwijking' die voor de betreffende snelheidsmeter is vastgesteld, en dat -nu in het onderhavige geval geen 'maximale afwijking' voor die snelheidsmeter is vastgesteld- in het geheel geen snelheid kan worden vastgesteld en derhalve vrijspraak dient te volgen.

Naar het oordeel van het hof miskent de raadsman met dit betoog dat zulks slechts geldt bij het ontbreken van nader bewijs omtrent die afwijking. Nu uit het proces-verbaal van politie Rotterdam-Rijnmond met nummer 2001199076-1 blijkt, dat in casu voor het op grond van meetresultaat vaststellen van de werkelijke (gecorrigeerde) snelheid gebruik is gemaakt van het voor die snelheids(controle)meter aan dat proces-verbaal gehechte testrapport, is het hof van oordeel dat is voldaan aan het vereiste van nader bewijs omtrent de werkelijke snelheid. Niet valt in te zien dat -zoals de raadsman heeft betoogd- het aan voornoemd proces-verbaal van politie gehechte testrapport d.d. 26-01-2000 hiervoor geen geldige grondslag zou bieden.

Daarnaast heeft de raadsman nog betoogd, dat het meetresultaat van de snelheidsmeter van het politievoertuig onbetrouwbaar is en derhalve onbruikbaar is voor het bewijs op grond dat voor die snelheidsmeter geen verklaring van onderzoek door het Nederlands Meetinstituut NMi N.V. is afgegeven, zoals bedoeld in artikel 1 Regeling meetmiddelen politie.

Het hof verwerpt ook deze stelling van de raadsman reeds omdat ingevolge artikel 1 sub a van voornoemde regeling op het vereiste van de verklaring van onderzoek, zoals hiervoor bedoeld, een uitzondering wordt gemaakt voor wat betreft de standaardsnelheidsmeter in politievoertuigen.

Bovendien heeft de raadsman gesteld dat -voor wat betreft de betrouwbaarheid van de meetresultaten van het testrapport- ten aanzien van de snelheidsmeter, die is gebruikt voor het testrapport van de boordsnelheidsmeter in het politievoertuig, niet alleen moet blijken van een verklaring van onderzoek door het Nederlands Meetinstituut NMi N.V., maar ook dat gebruik is gemaakt van een geijkte snelheidsmeter, en voorts dat moet blijken van de deskundigheid van de opsteller van het testrapport en van de methode van onderzoek.

Het hof verwerpt ook deze stelling omdat deze geen steun vindt in het recht.

Nu het hof op basis van het hiervoor bedoelde testrapport ten aanzien van de in de onderhavige zaak gemeten snelheid (180 km/u) reeds beschikt over de daarbij behorende werkelijke (gecorrigeerde) snelheid (171 km/u) bestaat er geen aanleiding om een andere methode van snelheidscorrectie, zoals door de raadsman in zijn pleitnotitie voorgestaan, toe te passen."

3.5. De in de bewezenverklaring overeenkomstig de tenlastelegging voorkomende term "snelheid" is aldaar kennelijk gebezigd in de betekenis overeenkomende met die welke toekomt aan de term "maximumsnelheden" in art. 21 RVV 1990. Met die term wordt volgens vaste rechtspraak gedoeld op de werkelijke snelheid van het desbetreffende voertuig.

3.6.1. Het hiervoor onder 3.3 sub 2 vermelde, tot het bewijs gebezigde testrapport bevindt zich bij de stukken van het geding. Het behelst een tabel waarin in een kolom "snelheidsmeter" telkens een snelheid (vanaf 30 km tot en met 200 km) is vermeld en in een naastliggende kolom telkens de bij de desbetreffende snelheid behorende "werkelijke snelheid" is aangegeven.

3.6.2. Blijkens zijn hiervoor onder 3.4 weergegeven overwegingen heeft het Hof tot uitgangspunt genomen - hetgeen niet onbegrijpelijk is - dat de in genoemde tabel in de kolom "werkelijke snelheid" aangegeven snelheid van 171 km/uur, neerkomt op de met de boordsnelheidsmeter van het politievoertuig gemeten snelheid van 180 km/uur, verminderd met de maximale afwijking die volgens de test van die snelheidsmeter bij een gemeten snelheid van 180 km/uur is vastgesteld.

Daarvan uitgaande heeft het Hof terecht geoordeeld dat, in weerwil van het gevoerde verweer, wat het vaststellen van de "werkelijke snelheid" betreft te dezen is voldaan aan de eis die de Hoge Raad heeft gesteld in zijn arrest van 17 juni 1997, NJ 1997, 735. De tegen dat oordeel gerichte klacht faalt dus.

3.6.3. Hetgeen het Hof overigens ter verwerping van het gevoerde verweer heeft geoordeeld, geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, terwijl het evenmin onbegrijpelijk is. De daartegen gerichte klachten treffen dus evenmin doel.

Voorzover het middel tenslotte nog klaagt dat het Hof bij die verwerping niet is ingegaan op de stelling van de verdediging dat "het testrapport dateert van 26 januari 2000 en op de 'delictsdatum' 23 oktober 2001 21 maanden oud is en ook uit dien hoofde de resultaten van het testrapport (...) niet voldoende betrouwbaar kunnen worden geacht"( pleitnota onder 5), is het eveneens vruchteloos voorgesteld. Dat enkele beroep op genoemd tijdsverloop noopte het Hof niet tot nadere motivering van zijn oordeel.

3.7. Het middel kan dus niet tot cassatie leiden.

4. Slotsom

Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.

5. Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens, J.P. Balkema, W.A.M. van Schendel en J. de Hullu, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 22 juni 2004.