Home

Hoge Raad, 27-11-2001, AD5210, 03511/00 B

Hoge Raad, 27-11-2001, AD5210, 03511/00 B

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

27 november 2001

Strafkamer

nr. 03511/00 B

KD/SM

Hoge Raad der Nederlanden

Beschikking

op het beroep in cassatie tegen een beschikking van het Arrondissementsrechtbank te Almelo van 11 oktober 2000,

nummer 08/201522-00, op een beklag als bedoeld in artikel 552a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, gedaan door:

[klager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1944, wonende te [woonplaats].

1. De bestreden beschikking

De Rechtbank heeft het beklag ongegrond verklaard.

2. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door klager. Namens deze heeft mr. J.B.A. Kalk, advocaat te Enschede, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden beschikking

3.1. Het gaat in deze zaak om de inbeslagneming onder klager van een auto, gekentekend [...].

Op 14 september 2000 is een klaagschrift als bedoeld in art. 552a, eerste lid, Sv binnengekomen bij de Rechtbank, strekkende tot teruggave van die auto aan klager. Dat klaagschrift is door de Rechtbank op 4 oktober 2000 behandeld, waarna de Rechtbank op 11 oktober 2000 de bestreden beschikking heeft gegeven waarbij het beklag ongegrond is verklaard.

3.2. In de bestreden beschikking heeft de Rechtbank onder meer overwogen dat het desbetreffende voertuig reeds op 8 september 2000 was vernietigd. Daarbij doelt de Rechtbank kennelijk op een vernietiging ingevolge art. 117 Sv in verbinding met art. 10 Besluit inbeslaggenomen voorwerpen, in aanmerking genomen dat zich bij de stukken bevindt een brief van de Dienst Domeinen van het Ministerie van Financiën aan de Officier van Justitie, zakelijk inhoudende dat de desbetreffende auto met machtiging als bedoeld in art. 117 Sv op 8 september 2000 is vernietigd.

3.3. Art. 134, tweede lid, Sv houdt in:

"Het beslag wordt beëindigd doordat hetzij

(...)

c. de machtiging als bedoeld in art. 117 is verleend en het voorwerp niet om baat is vervreemd;

(...)".

3.3. Gelet op het voorgaande was het beslag reeds beëindigd ten tijde van de behandeling van en de beslissing op het klaagschrift. Dat brengt mee dat de Rechtbank de klager in zijn klaagschrift niet-ontvankelijk had behoren te verklaren. Het voorgaande staat er niet aan in de weg dat de strafrechter later ingevolge art. 353 Sv een beslissing omtrent het inbeslaggenomen voorwerp dient te geven en dat dan, indien alsnog de teruggave zou worden bevolen en deze, zoals in een geval als het onderhavige, feitelijk niet meer mogelijk is, art. 119, tweede lid, Sv van overeenkomstige toepassing is.

3.5. Het vorenoverwogene brengt mee dat het middel geen behandeling behoeft en dat als volgt moet worden beslist.

4. Beslissing

De Hoge Raad:

Vernietigt de bestreden beschikking;

Verklaart de klager alsnog niet ontvankelijk in zijn beklag.

Deze beschikking is gegeven door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren F.H. Koster en E.J. Numann, in bijzijn van de waarnemend-griffier I.W.P. Verboon, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 november 2001.