Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 08-11-2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:3872, 200.315.189_01

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 08-11-2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:3872, 200.315.189_01

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
8 november 2022
Datum publicatie
10 november 2022
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2022:3872
Zaaknummer
200.315.189_01
Relevante informatie
Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [Tekst geldig vanaf 01-07-2023] art. 351

Inhoudsindicatie

Incidentele vordering ex art. 351 Rv moet worden toegelicht bij indiening daarvan. Rechter heeft geen gelegenheid geboden voor nadere toelichting.

Uitspraak

Team familie- en jeugdrecht

zaaknummer 200.315.189/01

arrest van 8 november 2022

gewezen in het incident ex art. 351 Rv in de zaak van

[appellant] ,

wonende te [woonplaats] ,

appellant in de hoofdzaak,

eiser in het incident,

advocaat: mr. D.W.M. de Haan te Oosterhout,

tegen

[geïntimeerde] ,

wonende te [woonplaats] ,

geïntimeerde in de hoofdzaak,

verweerster in het incident,

advocaat: mr. G.A.P. Avontuur te Oosterhout

op het bij exploot van dagvaarding van 17 augustus 2022 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 18 mei 2022, door de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, gewezen tussen appellant – de man – als gedaagde in conventie, eiser in reconventie en geïntimeerde – de vrouw – als eiseres in conventie, verweerster in reconventie.

1 Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/02/389255 / HA ZA 21-511)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld eindvonnis, het vonnis in incident van 5 januari 2022 en het tussenvonnis van 9 februari 2022.

2 Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:

-

de dagvaarding in hoger beroep en de incidentele vordering ex art. 351 Rv met producties 8 en 9;

-

de antwoordmemorie in het incident;

-

het H10-formulier en de brief van de advocaat van de man d.d. 19 september 2022;

-

het H16-formulier van de advocaat van de vrouw d.d. 19 september 2022.

Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

3 De beoordeling

In het incident - procesverloop

3.1.

In de dagvaarding in hoger beroep heeft de man een incidentele vordering ingesteld om de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis van 18 mei 2022 te schorsen.

3.2.

De vrouw heeft, na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, een antwoordmemorie in het incident genomen. Zij heeft het hof verzocht de man in het incident niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel de vordering in het incident te verwerpen. Kosten rechtens.

3.3.

Bij voornoemd H10-formulier en brief van de advocaat van de man d.d. 19 september 2022 heeft de man aangegeven ervan uit te gaan dat de gelegenheid voor nadere gronden bij de memorie van grieven zou worden geboden, zodat de gronden voor het incident niet zijn opgenomen in de appeldagvaarding. De man heeft – na contact met de griffie – een akte “incidentele vordering tot schorsing uitvoerbaarheid bij voorraad” aan het hof gestuurd en verzocht deze toe te laten.

3.4.

Bij voornoemd H16-formulier van de advocaat van de vrouw d.d. 19 september 2022 heeft de vrouw bezwaar gemaakt tegen de door de man ingediende akte. Volgens de vrouw is de akte tardief en in strijd met de procesorde, zeker nu de vrouw al op de incidentele vordering van de man had gereageerd. De vrouw verzoekt het hof om de hand te houden aan de procesorde.

In het incident – beoordeling incidentele vordering

3.5.

Het hof overweegt als volgt.

3.5.1.

Een incidentele vordering moet worden toegelicht bij het instellen daarvan (art. 351 Rv in verbinding met art. 208 lid 1 Rv en art. 353 Rv). Op een nadere toelichting wordt alleen acht geslagen als de rechter de gelegenheid heeft gegeven de vordering nader toe te lichten (HR 24 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1140, NJ 2015/223).

3.5.2.

De man heeft zijn incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis ingesteld bij de dagvaarding in hoger beroep. In de dagvaarding heeft de man, in strijd met het bepaalde in art 351 Rv in verbinding met de artt. 208 lid 1 Rv en 353 Rv, niet toegelicht.

De vrouw heeft vervolgens binnen de haar gegeven termijn van twee weken (art. 2.16 LPR voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven) een antwoordmemorie in het incident genomen.

De man heeft op dezelfde roldatum een akte “incidentele vordering tot schorsing uitvoerbaarheid bij voorraad” overgelegd. Het hof heeft de man echter niet de gelegenheid gegeven om de vordering nader toe te lichten. Voor zover de man zich op het standpunt stelt dat de griffie van het hof de man toestemming heeft gegeven om de vordering nader toe te lichten wordt de man daarin niet gevolgd. Het is immers aan de rechter om die gelegenheid te bieden, hetgeen niet is gedaan. Een rolverwijzing voor het nemen van bedoelde akte ontbreekt immers.

Het hof laat de akte “incidentele vordering tot schorsing uitvoerbaarheid bij voorraad” gelet op het voorgaande dan ook buiten beschouwing.

3.5.3.

Voorwaarde voor toewijzing van de vordering is dat de man belang heeft bij schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis en dat dit belang zwaarder weegt dan dat van de vrouw bij tenuitvoerlegging van dat vonnis. Het belang van de man is in de dagvaarding in hoger beroep op grond van de tot het procesdossier behorende stukken evenwel niet gebleken zodat het hof niet in staat is om tot bedoelde afweging te komen. De incidentele vordering wordt dan ook afgewezen.

3.6.

Het hof zal met toepassing van art. 237 jo. art. 353 Rv (partijen hebben een affectieve relatie gehad) de proceskosten in het incident compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten van het incident draagt.

In de hoofdzaak

3.7.

De zaak wordt naar de rol verwezen voor memorie van antwoord en antwoord op de wijziging van eis. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4 De beslissing