Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 13-11-2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:4530, 14/00342

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 13-11-2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:4530, 14/00342

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
13 november 2015
Datum publicatie
30 november 2015
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2015:4530
Formele relaties
Zaaknummer
14/00342

Inhoudsindicatie

Met betrekking tot het verdrag ter voorkoming van de dubbele belasting tussen Duitsland en Nederland (Trb. 1959, 85) is tussen bevoegde autoriteiten een regeling overeengekomen (Besluit IFZ 2007/754, Stcrt. 2007, 227) waarin de verdeling van de heffingsrechten over ontslagvergoedingen nader is geregeld. Deze regeling kan niet worden toegepast, omdat:

- de regeling geen wijziging kan brengen in de werking van het verdrag zoals uitgelegd door de Hoge Raad;

- de regeling geen terugwerkende kracht heeft;

- mocht wel sprake zijn van terugwerkende kracht, deze in het onderhavige geval in strijd is met art. 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 14/00342

Uitspraak op het hoger beroep van

de Inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

tegen de uitspraak van Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 24 januari 2014, nummer AWB 13/1782, in het geding tussen

[belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

en

de Inspecteur,

betreffende de na te noemen aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2007 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van [bedrag 1] rekening houdende met een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting voor een bedrag van buitenlandse inkomsten van [bedrag 2] , welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 44. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de aanslag verminderd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van [bedrag 1] rekening houdende met een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting voor een bedrag van buitenlandse inkomsten van [bedrag 3] , de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten en gelast dat de Inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoedt.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft de Inspecteur hoger beroep ingesteld bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht heeft de Inspecteur vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 19 februari 2015 te ‘s‑Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, vergezeld van de heer [A] , als zijn gemachtigde, en tot zijn bijstand de heer [B] , alsmede, namens de Inspecteur, de heer [C] , de heer [D] en de heer [E] .

1.6.

De Inspecteur heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.

1.7.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.8.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:

2.1.

Belanghebbende woonde in 2007 in Nederland en heeft voor zijn toenmalige in Nederland gevestigde werkgever in de periode vóór 2003 gewerkt in Nederland, het Verenigd Koninkrijk en België en in de periode vanaf 2003 in Nederland en Duitsland.

2.2.

Belanghebbende heeft met die werkgever op 27 februari 2007 overeenstemming bereikt over een ontslagvergoeding van [bedrag 4] (hierna: de ontslagvergoeding). Deze overeenkomst is schriftelijk vastgelegd op 12 maart 2007. De arbeidsovereenkomst is beëindigd met ingang van 1 april 2007. Van het in 2003 tot de datum van het ontslag genoten loon kon [bedrag 5] in Nederland worden belast en [bedrag 6] in Duitsland.

2.3.

Belanghebbende heeft in zijn aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2007 een belastbaar inkomen uit werk en woning aangegeven van [bedrag 1] . Belanghebbende heeft in de aangifte een bedrag van [bedrag 3] aan inkomen elders belast in aanmerking genomen, bestaande uit [bedrag 7] aan regulier in Duitsland belast loon over 2007 en [bedrag 8] ter zake van het aan Duitsland toegerekende deel van de ontslagvergoeding. Dit laatste bedrag is berekend aan de hand van de in de arresten van de Hoge Raad van 11 juni 2004, nr. 37 714, ECLI:NL:HR:2004:AF7812, en nr. 38 112, ECLI:NL:HR:2004:AF7816, in rechtsoverweging 3.4.8 gegeven rekenregel ( [bedrag 6] /( [bedrag 5] + [bedrag 6] ) =) 0,4195 x [bedrag 4] = [bedrag 8] . Het bedrag ad [bedrag 8] is aan [F] (Duitsland) doorbelast en belanghebbende heeft dit bedrag in Duitsland aangegeven. Van de ontslagvergoeding van [bedrag 4] is volgens vorenvermelde rekenregel in beginsel Nederland bevoegd te heffen over een bedrag van [bedrag 9] . Belanghebbende heeft evenwel gebruik gemaakt van de mogelijkheid dit bedrag aan te wenden voor een stamrecht als bedoeld in artikel 11, lid 1, onderdeel g, van de Wet op de loonbelasting 1964 (tekst 2007). Over [bedrag 9] is geen loonheffing ingehouden en het bedrag is tot de onderbrenging in de stamrecht B.V. tijdelijk ondergebracht op een derdenrekening van de notaris.

2.4.

De staatssecretaris van Financiën heeft op 14 november 2007 bij Besluit IFZ 2007/754M (Stcrt. 2007, 227 en hierna, het Besluit) een regeling tussen Nederland en Duitsland gepubliceerd waarin, voor zover hier van belang, de verdeling van de heffingsrechten over ontslagvergoedingen nader is geregeld. De regeling is de uitkomst van een overleg tussen de bevoegde autoriteiten van Nederland en Duitsland over toepassing van de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland tot het vermijden van dubbele belasting op het gebied van belastingen van het inkomen en van het vermogen alsmede van verscheidene andere belastingen en tot het regelen van andere aangelegenheden op belastinggebied van 16 juni 1956 (Trb. 1959, 85; hierna: het Verdrag).

2.5.

De Inspecteur heeft – met toepassing van het Besluit – met dagtekening 17 december 2010 de aanslag vastgesteld en daarbij aftrek ter voorkoming van dubbele belasting verleend naar een bedrag van [bedrag 2] aan inkomen elders belast, waarvan [bedrag 10] (9,4% van de ontslagvergoeding) betrekking heeft op het aan Duitsland toegewezen deel van de ontslagvergoeding.

2.6.

In Duitsland is op 5 december 2007 op basis van het Besluit een naheffingsaanslag Lohnsteuer Kirchensteuer Solidarittszuschlag 2007 opgelegd. Tegen deze aanslag is op 20 december 2007 bezwaar gemaakt. Het bezwaar was inhoudelijk primair gericht tegen de rechtsgeldigheid van de 'Verständigungsvereinbarung' (het Besluit) en subsidiair tegen de hoogte van de heffingsgrondslag. Op 29 juni 2010 is de naheffingsaanslag ingetrokken.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

I. Voor welk deel van de ontslagvergoeding ad [bedrag 4] dient voorkoming van dubbele belasting te worden verleend?

II. Indien vraag I wordt beantwoord in de door de Inspecteur voorgestane zin: kan met terugwerkende kracht tot en met het moment van het genieten van het deel van de ontslagvergoeding waarvoor geen voorkoming van dubbele belasting wordt verleend alsnog een aftrek worden verleend voor de verkrijging van een aanspraak op periodieke uitkeringen (stamrecht)?

Belanghebbende is met betrekking tot vraag I van mening dat voorkoming van dubbele belasting moet worden verleend voor een bedrag van [bedrag 8] en dat vraag II bevestigend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is met betrekking tot vraag I van mening dat de voorkoming van dubbele belasting moet worden beperkt tot een bedrag van [bedrag 10] en dat vraag II ontkennend moeten worden beantwoord.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3.

De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en, naar het Hof begrijpt, tot ongegrondverklaring van het bij de Rechtbank ingestelde beroep. Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing