Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 17-11-2010, BO4266, 20-001547-09

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 17-11-2010, BO4266, 20-001547-09

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
17 november 2010
Datum publicatie
17 november 2010
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2010:BO4266
Formele relaties
Zaaknummer
20-001547-09

Inhoudsindicatie

Pettelaermoord. Het hof spreekt de verdachte vrij van (medeplegen van) moord, de medeplichtigheid daaraan en de begunstiging in de vorm van het wegvoeren van de medeverdachte van het plaats van het misdrijf. De begunstiging in de vorm van het wegwerpen van het mes is wel bewezen verklaard, maar ter zake daarvan wordt de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001547-09

Uitspraak : 17 november 2010

TEGENSPRAAK

PROMIS

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof 's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 15 april 2009 (LJN BI0920) met parketnummer 01/849048-08 in de strafzaak tegen de verdachte,

[de verdachte T],

geboren te [geboorteplaats] [in het jaar 1979],

wonende te [woonplaats], [adres],

bij welk vonnis:

- de verdachte van het (impliciet primair) ten laste gelegde (medeplegen van) moord en het (impliciet subsidiair) ten laste gelegde (medeplegen van) doodslag werd vrijgesproken;

- het subsidiair onder A, B en C ten laste gelegde bewezen werd verklaard;

- de verdachte ten aanzien van het onder B en C bewezen verklaarde werd ontslagen van alle rechtsvervolging;

- de verdachte ten aanzien van het onder A bewezen verklaarde “medeplichtigheid aan moord” werd veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren met aftrek van voorarrest;

- de vordering van de benadeelde partij [de moeder van het slachtoffer R] tot een bedrag van EUR 3.603,34 werd toegewezen;

- de bijbehorende schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte werd opgelegd.

Hoger beroep

De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 2 oktober 2009, 16 december 2009, 10 februari 2010, 7 april 2010, 16 juni 2010,

8 september 2010 en 3 november 2010, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 1 april 2009.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal mr. M.J.M. de Vries en van hetgeen door de verdachte en haar raadsman mr. K.B.H. Welvaart naar voren is gebracht.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van beroep zal vernietigen en opnieuw rechtdoende:

- (primair) het primair ten laste gelegde medeplegen van moord bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren met aftrek van voorarrest, met volledige toewijzing van de vordering van de benadeelde partij en oplegging van de bijbehorende schadevergoedingsmaatregel;

- (subsidiair) de verdachte van het primair ten laste gelegde zal vrijspreken, het subsidiair onder A, B en C ten laste gelegde bewezen zal verklaren, de verdachte ten aanzien van het subsidiair onder B en C ten laste gelegde zal ontslaan van alle rechtsvervolging en haar ten aanzien van het onder A ten laste gelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren met aftrek van voorarrest, met volledige toewijzing van de vordering van de benadeelde partij en oplegging van de bijbehorende schadevergoedingsmaatregel;

- (meer subsidiair) de verdachte van het primair en subsidiair onder A ten laste gelegde zal vrijspreken, het subsidiair onder B en C ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden met aftrek van voorarrest, met niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij.

De raadsman van verdachte heeft bepleit dat de verdachte van het primair en subsidiair onder A en B ten laste gelegde zal worden vrijgesproken en ten aanzien van het subsidiair onder C ten laste gelegde zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, aangezien het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:

zij op of omstreeks 23 januari 2008 te 's-Hertogenbosch tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [het slachtoffer R] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben zij, verdachte, en/of haar mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg,een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de hals en/of de nek en/of de slokdarm en/of de (rechter)halsader, in elk geval in het lichaam, van die [R] gestoken en/of gebracht, tengevolge waarvan voornoemde [R] is overleden;

subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

(A)

[medeverdachte C] op of omstreeks 23 januari 2008 te 's-Hertogenbosch tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [het slachtoffer R] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben die [medeverdachte C] en/of zijn mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de hals en/of de nek en/of de slokdarm en/of de (rechter)halsader, in elk geval in het lichaam, van die [R] gestoken en/of gebracht, tengevolge waarvan voornoemde [R] is overleden,

tot en/of bij het plegen van welk misdrijf zij, verdachte, op of omstreeks 23 januari 2008 te 's-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland, opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door opzettelijk

- (op verzoek van die [medeverdachte C]) (telefonisch) met die [R] af te spreken elkaar (bij een benzinestation) te ontmoeten en/of (daarbij) (in strijd met de waarheid) aan die [R] mede te delen dat zij hem geld wilde geven en/of geld voor hem had en/of (daarbij) die [R] niet mede te delen dat die [medeverdachte C] (met haar) (met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp) naar de ontmoetingsplaats (het benzinestation) zou komen

en/of

- (vervolgens) die [medeverdachte C] naar die ontmoetingsplaats (het benzinestation) te vervoeren en/of die [medeverdachte C] in de (directe) omgeving van die ontmoetingsplaats (het benzinestation) af te zetten

en/of

- (vervolgens) haar auto bij en/of op die ontmoetingsplaats (het benzinestation) te parkeren en/of bij en/of op die ontmoetingsplaats (het benzinestation) op de komst van die [R] te wachten en/of (daarbij) die [R] (telefonisch) te vragen waar hij bleef en/of (daarbij) die [R] niet mede te delen dat die [medeverdachte C] (met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp) bij en/of op de ontmoetingsplaats (het benzinestation) aanwezig was en/of zich in de (directe) omgeving van die ontmoetingsplaats (het benzinestation) ophield

en/of

- de portieren van (de door) haar (gebruikte) auto af te sluiten en/of op slot te doen en/of die [R] niet in haar auto te laten stappen;

EN/OF

(B)

zij op of omstreeks 23 januari 2008 te ’s-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland, opzettelijk een persoon, te weten [medeverdachte C], die schuldig was aan of vervolgd werd terzake een misdrijf, te weten overtreding van artikel 289 of 287 van het Wetboek van Strafrecht, heeft verborgen en/of behulpzaam is geweest in het ontkomen aan de nasporing van en/of aanhouding door een of meer ambtenaren van justitie of politie, immers heeft zij, verdachte, die [medeverdachte C] met (de door) haar (gebruikte) auto van de plaats van het misdrijf weggevoerd;

EN/OF

(C)

zij op of omstreeks 23 januari 2008 te ’s-Hertogenbosch en/of te Waalwijk, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, nadat een misdrijf, te weten een overtreding van artikel 289 of 287 van het Wetboek van Strafrecht, was gepleegd, met het oogmerk om het te bedekken en/of om de nasporing en/of vervolging te beletten en/of te bemoeilijken, een voorwerp waarmede dat misdrijf werd gepleegd,

te weten een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, heeft weggemaakt en/of verborgen en/of aan het onderzoek van de ambtenaren van de justitie en politie heeft onttrokken, immers heeft/hebben zij, verdachte, en/of haar mededader(s) met dat opzet het bij het misdrijf gebruikte mes, althans scherp en/of puntig voorwerp, in een berm en/of grasveld geworpen en/of gelegd en/of zich van dat mes, althans scherp en/of puntig voorwerp, ontdaan en/of dat mes, althans scherp en/of puntig voorwerp, verborgen en/of weggemaakt.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraakoverwegingen

• Feiten en omstandigheden

Op grond van het onderzoek ter terechtzitting stelt het hof vast dat [het slachtoffer R] op 23 januari 2008 in ‘s-Hertogenbosch aan de gevolgen van een steekletsel in de hals is komen te overlijden, welk letsel hem aan de achterzijde van het Shell tankstation aan de Gestelseweg is toegebracht.

Uit het voorhanden bewijs heeft het hof - kort gezegd - de volgende toedracht afgeleid.

In de avond van 22 januari 2008 heeft de verdachte aan de achterzijde van het Shell tankstation aan de Gestelseweg in ’s-Hertogenbosch een toevallige ontmoeting met haar oude geliefde, het latere slachtoffer [R]. De verdachte zat op dat moment in de auto - de BMW van haar vader - en heeft de portieren gesloten, omdat [R] volgens haar een agressieve houding had aangenomen. [R] had geld nodig. Nadat de verdachte EUR 20,00 door het portierraam aan hem had gegeven, is zij naar een kennis in Zaltbommel vertrokken. De daaropvolgende nacht was zij omstreeks 01.30 uur huiswaarts gekeerd, dat wil zeggen naar de woning van medeverdachte [C] met wie zij op dat moment een relatie had.

De verdachte vertelde medeverdachte [C] over de eerdere ontmoeting met [R]. Toen [R] vervolgens belde, wilde de verdachte de telefoon eigenlijk niet opnemen. Op advies van medeverdachte [C] deed ze dat toch. [R] vroeg opnieuw om geld. Medeverdachte [C] drong er bij de verdachte op aan om in te stemmen met een nieuwe ontmoeting, anders zou [R] namelijk misschien weer overlast in de straat bezorgen. [R] stelde voor elkaar te ontmoeten op dezelfde plaats als eerder op de avond, derhalve aan de achterzijde van het Shell tankstation aan de Gestelseweg.

Nadat deze afspraak was gemaakt, liet medeverdachte [C] weten wel een biertje te lusten. De verdachte en medeverdachte [C] hebben daarom de woning verlaten. De verdachte is eerst naar buiten gegaan en de medeverdachte [C] volgde. Zij zijn met de auto van de vader van verdachte - de BMW - eerst naar een shoarmazaak gereden. Terwijl de verdachte daar twee blikjes Heineken bier kocht, bleef de medeverdachte [C] op de bijrijderstoel zitten. De medeverdachte [C] stelde vervolgens voor mee te gaan naar de afspraak met [R], zodat hij een oogje in het zeil kon houden voor het geval [R] lastig zou worden. De verdachte stemde daarmee in. De medeverdachte [C] dronk een van de twee blikjes bier direct op en het tweede blikje nam hij mee toen hij op eigen verzoek kort voor het Shell tankstation aan de Gestelseweg uit de auto stapte. Hij zou zelf naar het tankstation lopen en de situatie daar in de gaten houden. Indien [R] lastig zou worden, zou hij hem waarschuwen, zo vertelde hij de verdachte.

De komst van [R] liet nog even op zich wachten. De verdachte parkeerde haar auto aan de achterzijde van het tankstation ter hoogte van de wasbox. De medeverdachte [C] had zich inmiddels verdekt opgesteld in de hoek van de daarnaast gelegen wasstraat. In de ruim tien minuten die passeerden, is de medeverdachte [C] tot tweemaal toe naar de auto van de verdachte gelopen om vervolgens weer terug te keren naar de door hem gekozen verdekte opstelling. [R] arriveerde omstreeks 02:34 uur en parkeerde links naast de auto van de verdachte. Hij liep vervolgens naar het bijrijderportier van de auto van de verdachte. De verdachte had echter de portieren van haar auto weer gesloten en riep naar [R] aan de bestuurderszijde te komen. Nadat [R] “Doe nou open, ik doe je niets” naar de verdachte riep - op dat moment was nog geen halve minuut verstreken sinds zijn arriveren - kwam de medeverdachte [C] op [R] afgelopen. Volgens de verdachte was er van provocerend gedrag van de kant van [R] nog geen sprake. De medeverdachte [C] is op dat moment echter het terrein opgelopen en kennelijk doelbewust met een circa 36 centimeter groot mes in zijn handen op [R] afgerend. De verdachte hoorde [R] nog roepen: “[C], niet doen!” De medeverdachte [C] bleek [R] niettemin in de hals te hebben gestoken, getuige het bloedspoor dat vanaf de vuilcontainer, die tussen de wasstraat en twee aanhangwagens stond opgesteld, liep richting de naastgelegen serviceflat ‘De Pettelaer’ en de latere sectieresultaten. [R] was naar die serviceflat toe gevlucht en is daar - naar later is gebleken - in de hal overleden. De medeverdachte [C] is - na eerst een stuk achter [R] te zijn aangelopen - teruggelopen naar de auto van de verdachte en daar ingestapt. De verdachte is vervolgens op verzoek van de medeverdachte [C] weggereden.

• Primair: Medeplegen van moord / doodslag

De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van medeplegen van moord. Het door de medeverdachte [C] ter hand genomen mes is volgens haar dusdanig groot dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte het reeds bij het verlaten van de woning van de medeverdachte [C] moet hebben gezien. Door niettemin met de medeverdachte [C] naar de afspraak met [R] te gaan, heeft de verdachte ten minste willens en wetens de aanmerkelijke kans op de koop toe genomen dat de medeverdachte [C] het slachtoffer [R] met dat mes van het leven zou beroven. Nu de verdachte degene is die met [R] heeft afgesproken en zij hem als het ware in de val heeft gelokt, is er sprake van een bewuste en nauwe samenwerking met de verdachte tot het verrichten van de delictueuze gedraging, aldus de advocaat-generaal.

Het hof kan de advocaat-generaal daarin niet volgen en overweegt daartoe als volgt. Het dragende argument voor het aannemen van medeplegen in het betoog van de advocaat-generaal, te weten de beweerde wetenschap dat de medeverdachte [C] een mes bij zich had, vindt geen steun in enig bewijsmiddel. Integendeel zelfs, gelet op de omstandigheden dat de verdachte als eerste de woning van de medeverdachte [C] heeft verlaten en dat de medeverdachte [C] die nacht een “zwarte jas tot op de heup” heeft gedragen, die volgens de verdachte bovendien “erg zwaar en dik” was, kan niet buiten twijfel worden gesteld dat hij in die jas het mes op een voor een buitenstaander onzichtbare wijze heeft opgeborgen. De grootte van het mes, circa 36 centimeter, levert naar het oordeel van het hof niet aanstonds een aanwijzing, laat staan bewijs, op voor het tegendeel.

Ook anderszins is uit het onderzoek ter terechtzitting niet gebleken dat de verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat de medeverdachte [C] zich met een mes had bewapend dan wel dat hij het plan had opgevat om [R] van het leven te beroven.

Gelet daarop stelt het hof vast dat de medeverdachte [C] het slachtoffer [R] alleen en niet in bewuste en nauwe samenwerking met de verdachte van het leven heeft beroofd. Daarom zal het hof de verdachte van de primair ten laste gelegde moord c.q. doodslag vrijspreken.

• Subsidiair onder A: Medeplichtigheid aan moord / doodslag

Anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal is het hof bovendien van oordeel dat geen bewezenverklaring kan volgen van het subsidiair onder A ten laste gelegde.

Het hof overweegt dienaangaande als volgt.

Voor de bewezenverklaring van medeplichtigheid aan moord is vereist dat de verdachte opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft tot dan wel opzettelijk behulpzaam is geweest bij het plegen van die moord. Daarbij dient het opzet van de verdachte niet alleen te zijn gericht op het verlenen van dergelijke bijstand aan de dader, maar ook - al dan niet in voorwaardelijke zin - op minstgenomen enig geweldsdelict.

De advocaat-generaal heeft in navolging van de rechtbank gewezen op de wetenschap van de verdachte dat de medeverdachte [C] een tijd in de gevangenis heeft moeten doorbrengen voor “iets agressiefs” alsook op een aantal aan de moord voorafgegane incidenten tussen de medeverdachte [C] en het slachtoffer [R]. Zo was zij er getuige van dat de medeverdachte [C] een week voor de moord de toegangsdeur van het appartementencomplex van [R] had ingetrapt en dat de medeverdachte [C] - uit onvrede over het alsmaar zeuren om geld en de overlast die [R] in zijn straat veroorzaakte - [R] op 21 januari 2008 had opgebeld, tijdens welk gesprek [R] de medeverdachte [C] uitschold voor “zielig mannetje” en “hoerenloper”.

Het hof hecht er echter waarde aan dat het - blijkens het procesdossier - nimmer tot een fysieke confrontatie tussen de medeverdachte [C] en [R] is gekomen. In dit verband verdient opmerking dat uit de verklaringen van de verdachte volgt dat de medeverdachte [C] weliswaar een deur heeft ingetrapt, maar ook dat hij zich daarna niet agressief heeft opgesteld en dat hij - zelfs toen zij al was vertrokken - gezellig met [R] iets heeft gedronken. Voor zover de verdachte al op de hoogte was van het strafblad van de medeverdachte [C], moet die wetenschap in de context van haar eigen ervaringen worden geplaatst. Als gezegd, de verdachte had van een fysieke confrontatie tussen de medeverdachte [C] en [R] nog niets gemerkt. Bovendien was de reden dat de medeverdachte [C] aandrong op een afspraak tussen de verdachte en [R], zo begrijpt het hof, erin gelegen om eventuele overlast van [R] in zijn straat te voorkomen. In aanmerking genomen dat [R] eerder op de avond een agressieve houding had aangenomen, hoefde het voor de verdachte evenmin bevreemding te wekken dat de medeverdachte [C] een oogje in het zeil wilde houden. Hij stelde de verdachte voor om mee te gaan voor het geval [R] lastig zou worden. In dat geval zou hij hem waarschuwen.

Nog daargelaten dat waarschuwen ook verbaal mogelijk is, stelt het hof vast dat volgens de verdachte een voorwaarde was gesteld, te weten indien [R] lastig zou worden, welke voorwaarde blijkens haar verklaring niet was vervuld. Het verbaasde haar immers dat de medeverdachte [C] al naar [R] toeliep, omdat [R] op dat moment nog niets had misdaan.

Dat in aanmerking hebbende genomen, concludeert het hof dat het op grond van het voorhanden bewijs niet tot de overtuiging is gekomen dat de verdachte opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, op enig geweldsdelict heeft gehad. De verdachte zal daarom ook van het subsidiair onder A ten laste gelegde worden vrijgesproken.

• Subsidiair onder B: Begunstiging

Het hof zal de verdachte eveneens vrijspreken van de subsidiair onder B ten laste gelegde begunstiging. In dat verband overweegt het hof dat niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat de verdachte - op het moment dat zij de medeverdachte [C] met haar auto van de plaats van het misdrijf heeft weggevoerd - ervan op de hoogte was dat de medeverdachte [C] het slachtoffer [R] met een mes had gestoken. Zij had immers slechts gezien dat [R] was weggerend. Gelet daarop kan niet worden bewezen dat de verdachte het opzet had om de medeverdachte [C] te begunstigen door hem weg te voeren van de plaats van het misdrijf.

Bewijsoverwegingen

• Subsidiair onder C: Begunstiging

Op grond van de inhoud van wettige bewijsmiddelen, waarnaar in de voetnoten bij dit arrest wordt verwezen, stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast.

I.

De verdachte is midden in de nacht van 23 januari 2008 samen met de medeverdachte [C] naar het Shell tankstation aan de Gestelseweg te ’s-Hertogenbosch gegaan, alwaar zij een afspraak had met het latere slachtoffer [R]. Dat volgt onder meer uit het volgende proces-verbaal.

“[Nadat ik op 23 januari 2008 omstreeks 01.30 uur bij [medeverdachte C] was geweest en ik daar een telefoongesprek met [voornaam van het slachtoffer R] (het hof begrijpt: [R]) heb gevoerd], […] ben ik met papa’s auto naar de Shell (het hof begrijpt: het Shell tankstation aan de Gestelseweg te ’s-Hertogenbosch) gereden. [Voornaam van medeverdachte C] (het hof begrijpt: de medeverdachte [C]) zat naast mij, op de passagiersplaats. […] [C] wilde mee omdat hij mij kon helpen als [R] agressief zou worden. Hij wilde [R] dan waarschuwen. Ik heb de auto bestuurd naar de pomp. [C] is toen eerder uitgestapt. […] [C] zei tegen mij dat hij eerder uit wilde stappen, hij zou dan een rondje lopen en even kijken. […]

Ik ben naar de pomp gereden en heb mijn auto geparkeerd. […] Ik stond aan de achterzijde bij de wasserette. […] [[R] kwam via de grote weg aangereden. [R] zette zijn auto naast mij neer. Dit was aan de linkerzijde.] Ik zag autolichten komen, deze auto kwam vanaf de pomp. […] [R] kwam aangereden en [parkeerde zijn auto aan mijn linkerzijde], [waarop] ik […] mijn raam aan mijn kant [heb] opengemaakt. […] Ik riep tegen [R] dat hij naar mijn raam moest komen. Dit deed hij niet, hij liep naar de andere kant van de auto en probeerde het portier te openen. Hij riep ook: ‘Doe nou open, doe nou open.’ Nee, riep ik en zei dat hij naar de andere kant moest komen. [R] riep: ‘Doe nou open, ik doe je niks.’”

II.

Ondanks dat [R] op dat moment nog geen agressieve houding had aangenomen, kwam de medeverdachte [C] op [R] afgelopen. De verdachte zag dat [R] daarna hard is weggelopen. Daarover werd door de verdachte onder meer het volgende verklaard.

“Ik had toen oogcontact met [R] door het raam van het rechter voorportier. [R] moest daardoor dus een beetje voorover bukken. Op dat moment zie ik [C] aankomen. Hij kwam gezien mijn positie vanaf de rechter voorkant van mijn auto en liep in de richting van [R]. Ik zag hem toen heel kort achter [R] opdoemen. [C] was er ineens. Ik had [C] niet verwacht want [R] had nog niets gedaan. Hiermee bedoel ik dat hij nog niet lastig was geweest naar mij toe. [R] kwam er nota bene net pas aanlopen. Omdat ik [C] kennelijk verbaasd aankeek, bemerkte [R] dat. Hij keek ook meteen in de richting waarin ik keek, dus in de richting van [C]. […] Ik heb […] gehoord dat [R] riep van: ‘[C] niet doen…!’ […] Ik zag toen dat [R] snel wegliep bij de auto. Toen ik achterom keek, zag ik [R] hard over de weg achter mij weglopen.”

III.

Nadat [R] was weggerend, kwam de medeverdachte [C] bij de auto, stapte in en wilde hij het tankstation verlaten. Eerst toen de verdachte op verzoek van de medeverdachte de snelweg is opgereden, zag zij bij hem een mes met bloedvegen daarop. Dat mes heeft de medeverdachte [C] bij afslag Waalwijk (A59) weggegooid. Dat komt naar voren uit de volgende verklaring van de verdachte.

“[C] rende een paar passen achter [R] aan, maar kwam weer terug. [C] klopte hard tegen het raam van de auto en riep: ‘Doe open, open.’ Ik heb het portier geopend en [C] is ingestapt. Het portier was eerst gesloten voor [R]. [C] riep: ‘Rijen rijen.’ Ik heb toen gevraagd hoezo? Ik heb de auto gestart en de lampen aangezet. Ik ben eerst achteruit gereden en om de auto van [R] weggereden. ‘Welke kant moet ik op’ riep ik tegen [C]. Hij riep ‘snelweg op, snelweg op’. Ik heb toen ook nog gezegd dat mijn benzine bijna op was. [C] riep: ‘rij nou maar de snelweg op’.

[…]

Via een kruising zijn we de snelweg opgereden richting Utrecht. Ik wilde naar huis toe omdat de benzine bijna op was. [C] zei:”nu niet naar huis, weg hier”. Ik hoorde [C] toen ook zeggen :” ik denk dat ik hem heb gestoken”. Met hem bedoelde hij [R].[…] Tijdens het rijden heb ik toen naar [C] gekeken en zag [ik] een ding. [C] zei: ‘Hé kijk’. Ik zag toen een mes en een wit zakje. […] Door de lichtval van lantaarnpalen heb ik toen een mes gezien met vegen. Ik denk dat deze vegen van bloed zijn. […]

[C] zei toen tegen mij: ‘neem afslag Waalwijk maar even’. Ik heb dit gedaan en halverwege de afslag in de bocht ben ik op de vluchtstrook gestopt. Het is best wel een scherpe bocht. [C] riep: ‘Stoppen, stoppen’. Ik ben gestopt op de vluchtstrook. [C] stapte aan zijn kant uit. Ik zag dat hij iets weggooide in de richting van het middelste gedeelte van de weg.”

IV.

Op aanwijzing van de verdachte werd op 1 februari 2008 bij de afslag Waalwijk (A59), in een gat van een talud, een groot keukenmes gevonden. Bij proces-verbaal werd hierover het volgende vermeld.

“Op 1 februari 2008 werd […] een technisch sporenonderzoek verricht […] Op aanwijzing van de verdachte [T] werd […] gezocht naar het mes waarmee vermoedelijk het slachtoffer [R] om het leven was gebracht. Volgens de verklaring van de verdachte [T] had [medeverdachte C] het mes weggegooid op de rijksweg A2, gaande de richting Utrecht, op de afslag Waalwijk (A59). […]

De rijksweg A2 is ter plaatse gelegen in de gemeente ’s-Hertogenbosch […]. De afslag Waalwijk (A59) draait 270 graden en loopt middels een viaduct over de rijksweg A2 waarna de weg overgaat in de Rijksweg A59. In de binnenring van deze afslag waren recentelijk grondwerkzaamheden verricht. Hierbij was ter hoogte van lichtmast CA 044 in het [talud] een gedeelte afgegraven dan wel grond aangebracht, waardoor een gat in het [talud] ontstond. […]

In [dat] gat […] [werd] een keukenmes [gevonden] met een zwart houten heft, dat aan het lemmet was geklonken. Het mes had een lengte van ongeveer 36 centimeter.”

V.

Midden in de nacht van 23 januari 2008 is in serviceflat ‘De Pettelaer’ te ‘s-Hertogenbosch het levenloze lichaam van die [R] aangetroffen. De verbalisanten [verbalisant 1], [verbalisant 2], [verbalisant 3] en [verbalisant 4] komen ter plaatse en relateren als volgt.

“Op 23 januari 2008 […] omstreeks 02.39 uur kregen wij van een medewerker van de regionale meldkamer […] de melding te gaan naar de serviceflat De Pettelaer, welke is gevestigd op het adres Senecalaan 1 te ’s-Hertogenbosch. [Daar] zou een persoon in de hal liggen, [die] hevig zou bloeden. […] Omstreeks 02.44 uur waren wij ter plaatse […].

Door mij, [verbalisant 1], werd de ademhaling [en] hartslag van het slachtoffer (gelet op het voorgaande begrijpt het hof: [R]) gecontroleerd. […] Ik controleerde de hartslag van het slachtoffer aan zijn linkerpols. Ik voelde dat het slachtoffer geen hartslag had. Ik zag dat het slachtoffer niet ademde. […] Omstreeks 02.46 uur was de ambulance ter plaatse […]. Door het ambulancepersoneel werd geconstateerd dat het slachtoffer was overleden.”

VI.

Op 24 januari 2008 heeft arts en patholoog H.A. Tromp een uit- en inwendige schouwing op het lijk van [R] verricht. De dood van [R] bleek door de gevolgen van een steekletsel in de hals te zijn ingetreden. Het obductieverslag houdt dienaangaande het volgende in.

“Bij sectie op het lijk van [R] […] bleek een doorsteek door de hals […] met perforatie van weke delen, de slokdarm en rechterhalsader. Deze letsels zijn bij leven ontstaan en veroorzaakt door de inwerking van uitwendig mechanisch scherprandig perforerend geweld, zoals bijvoorbeeld steken met een mes.

Ten gevolge van de doorsteek was er bloedverlies, inademing van bloed in de longen […] en er was lucht in de bloedcirculatie […], hetgeen het overlijden volledig verklaart.

[…]

Conclusie

Bij [R], oud 35 jaren, is de dood ingetreden door de gevolgen van steekletsel in de hals.”

Bewezenverklaring

Op grond van de hiervoor vermelde redengevende feiten en omstandigheden, de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair onder C ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

zij op 23 januari 2008 in Nederland tezamen en in vereniging met ander, nadat een misdrijf was gepleegd, met het oogmerk om het te bedekken en/of om de nasporing en/of vervolging te beletten en/of te bemoeilijken, een voorwerp waarmede dat misdrijf werd gepleegd, te weten een mes, heeft weggemaakt en aan het onderzoek van de ambtenaren van de justitie en politie heeft onttrokken, immers hebben zij, verdachte, en haar mededader met dat opzet het bij het misdrijf gebruikte mes in een berm geworpen en zich van dat mes ontdaan.

Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Ten aanzien van het bewezen verklaarde komt de verdachte naar ’s hofs oordeel een beroep toe op de strafuitsluitingsgrond van artikel 189, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht. Uit de feiten en omstandigheden leidt het hof af dat de verdachte - op het moment dat zij al rijdende op de snelweg het bebloede mes zag en van de medeverdachte [C] hoorde dat hij dacht gestoken te hebben - er in redelijkheid van mocht uitgaan dat ook een verdenking van een strafbaar feit jegens haar zou ontstaan. De uit het wegwerpen van het mes bestaande begunstiging acht het hof daarom mede te zijn ingegeven teneinde gevaar van vervolging voor zichzelf te ontgaan. Daarom is de begunstiging in het onderhavige geval gevrijwaard van straf en zal het hof de verdachte ten aanzien daarvan ontslaan van alle rechtsvervolging.

Vordering van de benadeelde partij

De benadeelde partij [de moeder van het slachtoffer R] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van EUR 3.603,34, te vermeerderen met de wettelijke rente en met dien verstande dat bij brief van 18 juni 2008 is verzocht het voegingsformulier zo te lezen dat bij de immateriële schade “pro memorie” in plaats van “niet van toepassing” vermeld staat en voorts de materiële schade bij wijze van voorschot toe te wijzen. De rechtbank heeft de vordering - zonder op voormeld verzoek in te gaan - toegewezen tot het bedrag van EUR 3.603,34 met wettelijke rente. Aangezien de benadeelde partij zich in hoger beroep niet opnieuw heeft gevoegd, duurt de voeging slechts voort voor zover de gevorderde schadevergoeding is toegewezen.

Aangezien aan de verdachte ter zake van het ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade veroorzaakt zou zijn, geen straf of maatregel zal worden opgelegd en evenmin toepassing zal worden gegeven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, kan de benadeelde partij niet worden ontvangen in haar vordering.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.

Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair onder A en B ten laste gelegde heeft begaan en spreekt haar daarvan vrij.

Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair onder C ten laste gelegde heeft begaan.

Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt haar daarvan vrij.

Verklaart het bewezen verklaarde niet strafbaar.

Ontslaat de verdachte ten aanzien daarvan van alle rechtsvervolging.

Verklaart de benadeelde partij [de moeder van het slachtoffer R] niet-ontvankelijk in haar vordering.

Veroordeelt die benadeelde partij in de kosten van het geding door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil.

Aldus gewezen door

mr. J.F. Dekking, voorzitter,

mr. J.M.W.M. van den Elzen en mr. O.M.J.J. van de Loo,

in tegenwoordigheid van mr. A.P. Verhaegh, griffier,

en op 17 november 2010 ter openbare terechtzitting uitgesproken.