Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 26-02-2008, BC5849, 20-001623-07

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 26-02-2008, BC5849, 20-001623-07

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
26 februari 2008
Datum publicatie
5 maart 2008
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2008:BC5849
Formele relaties
Zaaknummer
20-001623-07

Inhoudsindicatie

Illegale invoer wapens vanuit België naar Nederland. Grondslag voor gezamenlijke actie van politiediensten. Geen bevoegdheid voor Nederlandse politie om zelfstandig op Belgisch grondgebied te opereren. Artikel 39 Schengen Uitvoerings Overeenkomst.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001623-07

Uitspraak : 26 februari 2008

TEGENSPRAAK

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Breda van 18 april 2007 in de strafzaak met parketnummer 02-800681-06 tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1941],

ingeschreven op het adres [adres] H, [woonplaats],

verblijvende op het adres [adres], [woonplaats][plaats].

Hoger beroep

De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.

Omvang van het hoger beroep

Het hoger beroep moet, blijkens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, worden begrepen als uitdrukkelijk te zijn beperkt tot de veroordeling ter zake van hetgeen aan de verdachte onder 1, 2 en 3 is ten laste gelegd. Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op het gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, zal bewezen verklaren hetgeen onder 1, 2 en 3 is tenlastegelegd en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een taakstraf, te weten een werkstraf van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis, alsmede tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, met onttrekking aan het verkeer van alle voorwerpen, vermeld op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen.

Vonnis waarvan beroep

Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:

1.

hij op of omstreeks 30 april 2006 te Breda, via de grensovergang Hazeldonk, gelegen aan de Rijksweg A16, zonder consent een of meer wapens van categorie III, te weten

- een kogelgeweer, merk Springfield Armory (model 1898 Krag-Jörgensen, kaliber 30-40 Krag, nummer 8236687)

en/of

- een onderdeel van een vuurwapen, te weten een afsluiter van een pistool model P08 (kaliber 9x19mm, merk Onbekend - Duits fabrikaat, gelet op een proefbankstempel, nummer 89)

en/of

munitie van categorie III, te weten ongeveer 196 stuks Berdan slaghoedjes, in elk geval een (aantal) slaghoedje(s), heeft doen binnenkomen vanuit België.

2.

hij op of omstreeks 30 april 2006 te Breda, via de grensovergang Hazeldonk, gelegen aan de Rijksweg A16, (zonder consent) een of meer wapens van categorie I, onder 3º, te weten een (Amerikaanse) loopgraafdolk (uit de 1e Wereldoorlog), merk L.F.& C, model 1917, voorzien van een lederen schede, heeft doen binnenkomen vanuit België.

3.

hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 mei 2006 tot en met 03 mei 2006 te [plaats], (zonder daartoe strekkend verlof) een of meer wapens van categorie III, te weten

- een dubbelloops hagelgeweer (Frans fabrikaat, model juxtaposé, kaliber 12GA, nummer 286) en/of

- een kogelgeweer, merk BSA (model Sht.L.E.Mk.III, kaliber .303 (7,7x56R), nummer J64166) en/of

- een pistool, merk Sauer & Sohn (model 38h, kaliber 7,65 mm, nummer 450626)

en/of

- een onderdeel van een vuurwapen, te weten een patroonhouder, merk Sauer & Sohn (bestemd voor het eerdergenoemde pistool, merk Sauer & Sohn) en/of

- een pistool, merk Liliput (model 1927, kaliber 6.35 mm, nummer 34765) voorhanden heeft gehad.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

Van de zijde van verdachte is het verweer gevoerd, dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vervolging op de gronden, zoals in de pleitnota verwoord en zoals hierna nader besproken.

Het hof overweegt daaromtrent het volgende.

De aanhouding van de verdachte is voortgevloeid uit een, lang voorbereide, gezamenlijke actie van de politie in onder meer België en Nederland, aangeduid als High Impact Operation ‘Borderline’. Aanleiding daartoe was het vermoeden dat op een van tijd tot tijd te Ciney (België) gehouden en door veel buitenlanders bezochte militariabeurs illegaal in wapens werd gehandeld.

Afgesproken werd dat op en rond de beurs - kennelijk vrij willekeurig - kentekens van auto’s van buitenlandse bezoekers zouden worden genoteerd en dat de betreffende auto’s vervolgens, voor zover zij uit Nederland afkomstig waren, bij het overschrijden van de Nederlandse grens zouden worden opgevangen en gecontroleerd. De samenwerking was als volgt opgezet:

- de Belgische politie leende een zogenaamd Catch-Ken voertuig, met bemanning, van de Nederlandse politie;

- vanuit dit voertuig, maar ook door andere, gezamenlijk te voet opererende, Nederlandse en Belgische politieambtenaren werden kentekens opgenomen en aan de Belgische politie-autoriteiten verschaft;

- de opgenomen Nederlandse kentekens werden vervolgens door een algemeen coördinatiecentrum te Brussel aan de Nederlandse politie ter beschikking gesteld.

Deze activiteiten werden gebaseerd op artikel 39, eerste lid, van de Schengen Uitvoerings Overeenkomst, dat voor zover hier van belang luidt:

De (..) Partijen verbinden zich ertoe dat hun politiediensten elkaar, met inachtneming van het nationale recht binnen de grenzen van hun bevoegdheden, wederzijds bijstand verlenen ten behoeve van de voorkoming en opsporing van strafbare feiten, voor zover het doen of behandelen van een verzoek naar nationaal recht niet aan de justitiële autoriteiten is voorbehouden en voor het inwilligen van het verzoek door de aangezochte (..) Partij geen dwangmiddelen behoeven te worden toegepast.

Hierbij is ook artikel 39, derde lid, van voornoemd verdrag van belang:

De in lid 1 bedoelde verzoeken om bijstand en reacties daarop kunnen tussen door de (..) Partijen met de internationale samenwerking belaste centrale autoriteiten worden uitgewisseld. In gevallen waarin het verzoek langs bovengenoemde weg niet tijdig kan worden gedaan, kunnen verzoeken door de politie-autoriteiten van de verzoekende (..) Partij rechtstreeks aan de bevoegde politie-autoriteiten van de aangezochte (..) Partij worden toegezonden en door deze rechtstreeks worden beantwoord.

Naar het oordeel van het hof is dit samenstel van verdragsbepalingen weliswaar primair gericht op enkelvoudige bijstand van een politiedienst aan een andere, buitenlandse, politiedienst, maar biedt het ook een grondslag voor gezamenlijke acties van deze politiediensten. Daartoe moeten over en weer verzoeken om bijstand worden gedaan. Het is onmiskenbaar de bedoeling van de verdragspartijen dat dit schriftelijk, en via de centrale autoriteiten, gebeurt.

De Belgische autoriteiten hadden derhalve aan de Nederlandse autoriteiten moeten vragen om bijstand in de vorm van een Catch-Ken voertuig met bemanning en in de vorm van een aantal Nederlandse politieambtenaren, teneinde te helpen bij het opnemen van kentekens, en de Nederlandse autoriteiten hadden de Belgische autoriteiten moeten vragen om aan haar de aldus verkregen gegevens te verstrekken. Dit is nagelaten. Wel heeft de coördinator van de actie, een commissaris van de Belgische Federale Politie, aan de portefeuillehouder ‘vuurwapens’ van de Nederlandse Raad van Hoofdcommissarissen schriftelijk gevraagd om ‘instemming met betrekking tot de Nederlandse deelname aan de High Impact Operation ‘Borderline’’; van Nederlandse zijde blijkt het noodzakelijke verzoek geheel achterwege te zijn gebleven.

Het was de bedoeling dat ook aan de Nederlandse grens een gezamenlijke actie werd ondernomen door Nederlandse en Belgische politieambtenaren, zie pagina 27 van het Evaluatierapport Openbaar Ministerie. Er blijkt echter niet dat dit daadwerkelijk is gebeurd. De in Ciney opgenomen kentekens zijn via Brussel aan de Nederlandse politie doorgegeven en bij waarneming aan de Nederlandse grens werden de betreffende voertuigen door Nederlandse ambtenaren – motorrijders van politie en Koninklijke Marechaussee - vanuit België naar Nederland begeleid, waar zij tot stoppen werden gebracht en op wapens onderzocht. Het hof meent dat hier sprake is van een afzonderlijke actie, waarvan de rechtmatigheid ook afzonderlijk moet worden beoordeeld.

Bij deze controle-actie aan de Nederlandse grens is vanuit een op Belgisch grondgebied geplaatst Catch-Ken voertuig de auto gesignaleerd, waarin de verdachte zich bevond, rijdende vanuit België in de richting van de Nederlandse grens.

Een motorrijder van de verkeersdienst van het KLPD is, op Belgisch grondgebied en op een plaats waar de bestuurder er nog voor had kunnen kiezen om niet door te rijden naar Nederland, voor deze auto gaan rijden en heeft de bestuurder een teken gegeven, dat door hem is opgevat - en naar het oordeel van het hof redelijkerwijs ook kon worden opgevat - als een volgteken. Een tweede motorrijder is achter de auto gaan rijden.

Op Nederlands grondgebied aangekomen heeft de voorste motorrijder de bestuurder aanwijzingen gegeven om te stoppen op de parkeerplaats Hazeldonk, waar de auto aan een controle is onderworpen. Dat leidde tot de vondst van onder meer een wapen dat de verdachte op de markt te Ciney had gekocht.

De verdediging heeft op de volgende gronden de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie ingeroepen:

1. door het geven van een volgteken werd in strijd gehandeld met het EVRM, in het bijzonder artikel 8 EVRM en artikel 2 van het Vierde Protocol. Het hof begrijpt dit aldus, dat de betrokken ambtenaar a. zich - anders dan voorzien bij wet - zou hebben gemengd in de uitoefening van verdachtes recht op privéleven, door zonder dat hij daartoe bevoegd was op vreemd grondgebied een volgteken te geven aan de bestuurder van de auto waarin verdachte zich bevond en hem er aldus toe te brengen om zich over de Nederlandse grens te begeven, en b. aldus inbreuk zou hebben gemaakt op verdachtes recht om zich vrijelijk te verplaatsen.

Het hof verwerpt dit verweer omdat - wat er ook zij van de daaraan ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden - geen sprake was van een zo ernstige inbreuk op verdachtes fundamentele rechten, dat daardoor de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging in het geding komt. De beslissing van het openbaar ministerie om tot vervolging over te gaan maakte - hoe dan ook - geen ernstige inbreuk op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. Hierbij betrekt het hof dat door het gewraakte optreden geen inbreuk werd gemaakt op de Belgische soevereiniteit, omdat de Belgische autoriteiten dit welbewust gedoogden, zo niet uitdrukkelijk hadden toegestaan;

2. in Ciney zou sprake zijn geweest van stelselmatige observatie zonder dat aan de daarvoor geldende eisen zou zijn voldaan.

Het hof stelt vast dat geen feiten of omstandigheden naar voren zijn gebracht, noch anderszins aannemelijk zijn geworden, waaruit zou kunnen worden afgeleid dat de verdachte te Ciney of elders is geobserveerd, laat staan dat deze observatie een stelselmatig karakter zou hebben gehad. Er zijn daar slechts kentekens opgenomen van zich in de openbare ruimte bevindende auto’s. Het verweer wordt alleen al daarom verworpen.

De verdediging heeft naast het hiervoor weergegeven ontvankelijkheidsverweer een aantal andere verweren gevoerd op grond waarvan het openbaar ministerie niet ontvankelijk zou moeten worden verklaard dan wel, mocht die consequentie niet worden getrokken, op grond waarvan bewijsuitsluiting zou moeten plaatsvinden. Die verweren luiden als volgt.

1. Het optreden van de Nederlandse politieambtenaren te Ciney zou onbevoegd zijn geweest, waardoor sprake was van onrechtmatig verkregen informatie. De naar aanleiding van die informatie uitgevoerde controle-actie te Hazeldonk zou daarom de vereiste rechtmatige aanleiding missen.

2. Ten onrechte zou de controle-actie te Hazeldonk zijn gebaseerd op artikel 46 van de Schengen Uitvoerings Overeenkomst.

3. Artikel 39 van de Schengen Uitvoerings Overeenkomst zou zijn geschonden doordat de daar gevergde schriftelijke verzoeken om bijstand van Nederlandse zijde geheel achterwege zijn gebleven en van Belgische zijde tot de verkeerde autoriteit zouden zijn gericht.

4. Artikel 39 van de Schengen Uitvoerings Overeenkomst zou eveneens zijn geschonden doordat was voorzien in de toepassing van dwangmiddelen, te weten de controle te Hazeldonk.

5. In strijd met artikel 152 van het Wetboek van Strafvordering werd door de te Ciney ingezette politieambtenaren geen proces-verbaal opgemaakt van hetgeen door hen ter opsporing werd gedaan of bevonden.

6. Bij de controle te Hazeldonk werd verzuimd om de cautie te geven, toen werd gevraagd aan wie de gevonden wapens toebehoorden.

7. De doorzoeking te [plaats] zou onrechtmatig zijn geweest.

Het hof zal de vier eerste verweren tezamen bespreken. Zoals al opgemerkt moet de actie te Ciney worden onderscheiden van de actie te Hazeldonk.

Bij de actie te Ciney zijn geen dwangmiddelen in de zin van de Schengen Uitvoerings Overeenkomst gehanteerd; daartoe bestond, voor zover kon worden vastgesteld, ook op geen enkel moment het voornemen. In zoverre stond dan ook niets in de weg aan toepassing van artikel 39 van de Schengen Uitvoerings Overeenkomst.

Het hof stelde echter reeds vast dat de voor de actie te Ciney noodzakelijke verzoeken om bijstand niet, in elk geval niet op behoorlijke wijze, zijn gedaan. Wel werd van Belgische zijde door een commissaris van de Federale Politie een brief gericht aan de portefeuillehouder ‘vuurwapens’ van de Raad van Hoofdcommissarissen waarin hij vroeg om met Nederlandse bijdrage aan de actie in te stemmen. Het hof gaat er van uit dat deze commissaris optrad namens de bevoegde centrale Belgische autoriteit, en dat de portefeuillehouder ‘vuurwapens’ van de Raad van Hoofdcommissarissen geacht mag worden op te treden namens de centrale bevoegde autoriteit aan Nederlandse zijde. Het Belgische verzoek was echter in zo vage termen gesteld, dat het naar het oordeel van het hof niet kan worden aangemerkt als een verzoek in de zin van artikel 39, eerste lid, van de Schengen Uitvoerings Overeenkomst; op zijn minst had moeten worden vermeld welke bijstand precies werd verwacht. Anderzijds behoeft er geen twijfel over te bestaan dat de voorgenomen actie de instemming had van de centrale autoriteiten in beide landen. Daarmee is, naar het oordeel van het hof, in essentie aan de eisen van artikel 39 van de Schengen Uitvoerings Overeenkomst voldaan. De geconstateerde oneffenheden waren niet van dien aard, dat de gehele actie als onrechtmatig dient te worden aangemerkt, laat staan dat de daaruit verkregen informatie daardoor onbruikbaar zou zijn geworden. Voorts merkt het hof op dat de in artikel 39 van de Schengen Uitvoerings Overeenkomst besloten liggende eis, dat internationale politiebijstand slechts op uitdrukkelijk en schriftelijk verzoek mag worden geleverd, voor de betrokken burgers slechts betekenis heeft voor zover door het ontbreken van dat verzoek achteraf onduidelijkheid ontstaat over de precieze aard en omvang van de verleende bijstand en/of door het verlenen van bijstand op onrechtmatige wijze inbreuk wordt gemaakt op hun rechten. Geen van beide omstandigheden acht het hof aanwezig. De onder 1 en 3 genoemde verweren worden daarom, voor zover zij betrekking hebben op de actie te Ciney, verworpen.

De actie te Hazeldonk werd, in elk geval door een der betrokken ambtenaren, gebaseerd op artikel 46 van de Schengen Uitvoerings Overeenkomst. Het hof is met de verdediging van oordeel dat artikel 46 slechts betrekking heeft op informatie-uitwisseling in individuele gevallen, waarvan hier geen sprake was. Het door de verdediging geformuleerde bezwaar, dat artikel 39 van de Schengen Uitvoerings Overeenkomst op deze actie niet van toepassing was omdat werd voorzien in de uitoefening van dwangmiddelen, treft geen doel. Hier was geen sprake van een gezamenlijke actie, zoals te Ciney, maar van (beoogde) Belgische bijstand aan een Nederlandse actie. Bepalend was daarom of voor de beoogde bijstand van Belgische zijde dwangmiddelen moesten worden toegepast. Dit was niet het geval. Naar het oordeel van het hof kon de actie te Hazeldonk desalniettemin niet worden gebaseerd op artikel 39 van de Schengen Uitvoerings Overeenkomst. Zij droeg - afgezien van de omstandigheid dat zij gedeeltelijk op Belgisch grondgebied werd uitgevoerd - niet het karakter van internationale politiebijstand, doordat de voorziene Belgische bijdrage uitbleef.

De enkele toestemming voor het plaatsen van een Nederlands Catch-Ken-voertuig op Belgische grondgebied kan niet als zodanig worden aangemerkt.

Uit de omstandigheid dat oorspronkelijk ook te Hazeldonk een op artikel 39 van de Schengen Uitvoerings Overeenkomst gebaseerde gezamenlijke actie van de Belgische en de Nederlandse politie was beoogd, kon en mocht de Nederlandse politie niet de bevoegdheid afleiden om – bij gebreke van Belgische bijstand – zelfstandig op Belgisch grondgebied te opereren.

Naar het oordeel van het hof is voor het optreden van de betrokken Nederlandse ambtenaren, voor zover dat plaats vond op Belgisch grondgebied, ook geen andere rechtsgrondslag te vinden.

Wellicht zou artikel 4 van het verdrag van Senningen (Trb 2005, 35) als grondslag kunnen dienen voor het optreden van de betrokken politiediensten, maar deze hadden niet de intentie om van dit verdrag gebruik te maken, zij hebben zich daarop dan ook niet beroepen en het daartoe vereiste verzoek om bijstand is achterwege gebleven. Van spoedeisendheid in de zin van artikel 7 van dit verdrag was evenmin sprake. De vereiste juridische grondslag kan daarom ook in dit verdrag niet worden gevonden.

Een en ander voert tot de slotsom dat de actie te Hazeldonk, voor zover zij op Nederlands grondgebied werd uitgevoerd, uitsluitend werd beheerst door Nederlands recht, en voor zover zij op Belgisch grondgebied werd uitgevoerd een verdragsgrondslag ontbeerde. Het hof stelt echter vast dat het Catch-Ken-voertuig in overleg met Belgische autoriteiten op Belgisch grondgebied is geplaatst, en dat met de bevoegde Belgische autoriteiten overeenstemming was bereikt over een (gezamenlijk uit te voeren) controle-actie aan de grens bij Hazeldonk. Het hof concludeert dat de Nederlandse actie door de bevoegde Belgische autoriteiten werd gedoogd. Van een inbreuk op de Belgische soevereiniteit was daarom geen sprake. Het uitoefenen van bevoegdheden op vreemd grondgebied, in de zin van artikel 539a van het Wetboek van Strafvordering, is naar het oordeel van het hof echter niet toegelaten louter op grondslag van gedogen. Dit voert tot de slotsom dat, voor zover bij de actie te Hazeldonk van in de Nederlandse wet voorziene bevoegdheden gebruik is gemaakt, dit gebruik onrechtmatig was.

Onder ogen dient te worden gezien of en, zo ja, welke gevolgen moeten worden verbonden aan het onrechtmatig optreden van Nederlandse politieambtenaren op Belgisch grondgebied te Hazeldonk. Het hof stelt vast dat alleen de motoragent, die de bestuurder van de auto, waarin de verdachte zich bevond, een volgteken gaf handelingen verrichtte die op enigerlei wijze invloed konden hebben op de positie van de verdachte. Het hof stelt verder vast dat de verdachte door die handelingen niet is gebracht tot iets wat hij niet reeds voornemens was, namelijk om zich met hetgeen hij bij zich had naar Nederland te begeven. Het onrechtmatig politieoptreden in België heeft voor hem derhalve geen negatieve gevolgen gehad. Processuele consequenties dienen daar dan ook niet aan te worden verbonden.

Het hierboven in verband met de actie te Ciney overwogene impliceert dat de door de Belgische politie aan de Nederlandse politie doorgegeven kentekeninformatie rechtmatig werd verkregen, zodat de politie aan de Nederlandse zijde van de grens rechtmatig tot een op die informatie gebaseerde controle kon overgaan. Ook verder kan niet worden gezegd dat het politieoptreden aan de Nederlandse zijde van de grens een onrechtmatig karakter droeg.

De onder 1 tot en met 3 genoemde verweren falen daarom ook met betrekking tot de actie te Hazeldonk, evenals het onder 4 genoemde verweer, dat alleen op Hazeldonk betrekking had.

Het onder 5 genoemde verweer wordt eveneens verworpen, alleen al omdat niet valt in te zien op welke wijze de verdachte door een eventueel verzuim in zijn procespositie of anderszins zou zijn geschaad. Hetzelfde geldt voor het onder 6 genoemde verweer, omdat - zo in een dergelijk geval al een cautie zou moeten worden gegeven - de verdachte als advocaat-generaal beter dan geen ander wist dat hij het recht had om te zwijgen.

Het onder 7 gevoerde verweer wordt verworpen omdat het hof, mede gelet op de verklaring, die de dochter van de verdachte heeft afgelegd bij de rechter-commissaris te Breda, geen reden ziet om te twijfelen aan de mededeling van de verbalisanten in het proces-verbaal van binnentreden dat het politieoptreden in de woning te [plaats] geschiedde met uitdrukkelijke toestemming van de in die woning aanwezige dochter van de verdachte. Dat deze daartoe door haar vader niet was gemachtigd raakt slechts de verhouding tussen vader en dochter.

Ten overvloede stelt het hof vast dat de doorzoeking ook zonder toestemming van de dochter van de verdachte had mogen worden uitgevoerd, omdat de binnentredende politieambtenaren waren voorzien van een rechtsgeldige machtiging tot binnentreden. Dat was verzuimd om het hokje voor het daarop vermelde adres [adres] te [plaats] aan te kruisen, doet aan die geldigheid niet af, aangezien geen misverstand kon bestaan dat de machtiging op dit adres en geen ander betrekking had.

De gevoerde verweren treffen ook in onderling verband beschouwd geen doel.

Het hof heeft zich ambtshalve nog de vraag gesteld of artikel 39 van de Schengen Uitvoerings Overeenkomst zou toelaten dat Belgische politieambtenaren hun Nederlandse collega’s informatie verschaffen omtrent door hen geconstateerde feiten die in België niet, maar - indien begaan in Nederland - in Nederland wel strafbaar zijn. Nu artikel 39 op dit punt geen onderscheid maakt en ook anderszins niet valt in te zien waarom politiebijstand aan deze restrictie zou moeten worden onderworpen, beantwoordt het hof de gestelde vraag bevestigend. Overigens heeft het hof vastgesteld dat het informeren over dergelijke feiten weliswaar door de organisatoren van de actie te Ciney werd beoogd, maar dat uiteindelijk alleen kentekens van buitenlandse bezoekers zijn doorgegeven.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

1.

hij op 30 april 2006 te Breda, via de grensovergang Hazeldonk, gelegen aan de Rijksweg A16, zonder consent wapens van categorie III, te weten

- een kogelgeweer, merk Springfield Armory (model 1898 Krag-Jörgensen, kaliber 30-40 Krag, nummer 8236687) en

- een onderdeel van een vuurwapen, te weten een afsluiter van een pistool model P08 (kaliber 9x19mm, merk Onbekend - Duits fabrikaat, gelet op een proefbankstempel, nummer 89) en

- munitie van categorie III, te weten 196 stuks Berdan slaghoedjes,

heeft doen binnenkomen vanuit België;

2.

hij op 30 april 2006 te Breda, via de grensovergang Hazeldonk, gelegen aan de Rijksweg A16, zonder consent een wapen van categorie I, onder 3º, te weten een (Amerikaanse) loopgraafdolk (uit de 1e Wereldoorlog), merk L.F.& C, model 1917, voorzien van een lederen schede, heeft doen binnenkomen vanuit België;

3.

hij in de periode van 1 mei 2006 tot en met 3 mei 2006 te [plaats], zonder daartoe strekkend verlof, wapens van categorie III, te weten

- een dubbelloops hagelgeweer (Frans fabrikaat, model juxtaposé, kaliber 12GA, nummer 286) en

- een kogelgeweer, merk BSA (model Sht.L.E.Mk.III, kaliber .303 (7,7x56R), nummer J64166) en

- een pistool, merk Sauer & Sohn (model 38h, kaliber 7,65 mm, nummer 450626) en

- een onderdeel van een vuurwapen, te weten een patroonhouder, merk Sauer & Sohn (bestemd voor het eerdergenoemde pistool, merk Sauer & Sohn) en

- een pistool, merk Liliput (model 1927, kaliber 6.35 mm, nummer 34765) voorhanden heeft gehad.

Door het hof gebruikte bewijsmiddelen

Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.

Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs

De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.

Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.

De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep de volgende verweren gevoerd.

1. Het optreden van de Nederlandse politie-ambtenaren te Ciney zou onbevoegd zijn geweest, waardoor sprake was van onrechtmatig verkregen informatie. De naar aanleiding van die informatie uitgevoerde controle-actie te Hazeldonk zou daarom de vereiste rechtmatige aanleiding missen.

2. Ten onrechte zou de controle-actie te Hazeldonk zijn gebaseerd op artikel 46 van de Schengen Uitvoerings Overeenkomst.

3. Artikel 39 van de Schengen Uitvoerings Overeenkomst zou zijn geschonden doordat de daar gevergde schriftelijke verzoeken om bijstand van Nederlandse zijde geheel achterwege zijn gebleven en van Belgische zijde tot de verkeerde autoriteit zouden zijn gericht.

4. Artikel 39 van de Schengen Uitvoerings Overeenkomst zou eveneens zijn geschonden doordat was voorzien in de toepassing van dwangmiddelen, te weten de controle te Hazeldonk.

5. In strijd met artikel 152 van het Wetboek van Strafvordering werd door de te Ciney ingezette politie-ambtenaren geen proces-verbaal opgemaakt van hetgeen door hen ter opsporing werd gedaan of bevonden.

6. Bij de controle te Hazeldonk werd verzuimd om de cautie te geven, toen werd gevraagd aan wie de gevonden wapens toebehoorden.

7. De doorzoeking te [plaats] zou onrechtmatig zijn geweest.

De verdediging concludeerde op grond hiervan subsidiair tot bewijsuitsluiting.

Het hof verwerpt deze verweren op de gronden, genoemd in zijn overwegingen onder het kopje ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, waarnaar hier wordt verwezen.

Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde stelt het hof vast dat model 1917 van het daar bedoelde wapen ( loopgraafdolk merk L.F. & C) is voorzien van een handbeschermer in de vorm van een boksbeugel, en daarom (behalve als een dolk) ook als een boksbeugel moet worden aangemerkt.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het onder 1 bewezen verklaarde is telkens voorzien bij artikel 14, eerste lid van de Wet wapens en munitie en strafbaar gesteld bij artikel 55, tweede lid van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Het onder 2 bewezen verklaarde is voorzien bij artikel 13, eerste lid van de Wet wapens en munitie en strafbaar gesteld bij artikel 55, eerste lid van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Het onder 3 bewezen verklaarde is telkens voorzien bij artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en strafbaar gesteld bij artikel 55, derde lid, aanhef en onder a, van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.

Strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.

Op te leggen straf of maatregel

Bij de bepaling van de op te leggen straffen is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.

Daarbij is rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.

Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf enerzijds in aanmerking genomen dat de verdachte weliswaar verlof had voor het bezit van wapens, maar de grenzen daarvan in aanzienlijke mate heeft overschreden; in feite was sprake van een uit de hand gelopen liefhebberij. Anderzijds overweegt het hof dat de verdachte vanuit zijn functie als advocaat-generaal beter had moeten weten en voorts een ernstig risico heeft geschapen door geen, in elk geval onvoldoende maatregelen te nemen om te voorkomen dat (onderdelen van) zijn verzameling wapens en munitie, bij een eventuele diefstal, in onbekwame handen of zelfs in het criminele circuit zouden belanden.

Bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete heeft het hof rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.

Bij het opleggen van de geldboete zal het hof op de voet van artikel 27, derde lid, Wetboek van Strafrecht, bevelen dat de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de op te leggen geldboete daarop geheel in mindering zal worden gebracht, naar de maatstaf van vijftig euro per dag.

Met oplegging bovendien van een voorwaardelijke gevangenisstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.

Beslag

De hieronder specifiek aangeduide, inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, met betrekking tot welke het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan, dienen te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.

De overige in de aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen vermelde inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer, nu deze voorwerpen bij gelegenheid van het onderzoek naar de feiten waarvan verdachte werd verdacht, zijn aangetroffen, aan verdachte toebehoren en kunnen dienen tot het begaan of voorbereiden van soortgelijke feiten, terwijl het ongecontroleerde bezit van een en ander in strijd is met de wet.

Het hof overweegt hierbij in het bijzonder dat uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat het wapenverlof, verleend aan de verdachte in het kader van zijn toenmalige functie als officier van justitie te Amsterdam is ingetrokken, het wapenverlof van verdachte ter bestudering van vuurwapens is vervallen en het wapenverlof van verdachte tot het beoefenen van de schietsport van rechtswege is verlopen.

Het hof zal daarom deze voorwerpen aan het verkeer onttrekken.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 36b, 36c, 36d en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13, 14, 26, 55 en 56 van de Wet wapens en munitie,

zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht.

Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.

Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:

1. Handelen in strijd met artikel 14, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, en het feit

begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd.

2. Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

3. Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, en het feit

begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd.

Verklaart verdachte deswege strafbaar.

Veroordeelt verdachte tot een geldboete van 10.000 EURO (tienduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 185 (honderd vijfentachtig) dagen hechtenis.

Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde geldboete in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van € 50,00 (vijftig) euro per dag.

Veroordeelt verdachte voorts tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden

Bepaalt, dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen voorwerpen, ten aanzien waarvan nog geen last tot teruggave is gegeven, te weten:

- een kogelgeweer, merk Springfield Armory (model 1898 Krag-Jörgensen, kaliber 30-40 Krag, nummer 8236687).

- een afsluiter van een pistool model P08 (kaliber 9x19mm, merk Onbekend - Duits fabrikaat, gelet op een proefbankstempel, nummer 89) .

- 196 stuks Berdan slaghoedjes.

- een Amerikaanse loopgraafdolk (uit de 1e Wereldoorlog), merk L.F.& C, model 1917, voorzien van een lederen schede.

- een dubbelloops hagelgeweer (Frans fabrikaat, model juxtaposé, kaliber 12GA, nummer 286).

- een kogelgeweer, merk BSA (model Sht.L.E.Mk.III, kaliber .303 (7,7x56R), nummer J64166).

- een pistool, merk Sauer & Sohn (model 38h, kaliber 7,65 mm, nummer 450626).

- een patroonhouder, merk Sauer & Sohn (bestemd voor het eerdergenoemde pistool, merk Sauer & Sohn).

- een pistool, merk Liliput (model 1927, kaliber 6.35 mm, nummer 34765).

- de overige voorwerpen, vermeld op de aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, voorzover hiervoor niet genoemd.

Aldus gewezen door

mr. J. Huurman-van Asten, voorzitter,

mr. M.J.H.J. de Vries-Leemans en mr. J.M. Reijntjes,

in tegenwoordigheid van A.J.H.M. van Baast, griffier,

en op 26 februari 2008 ter openbare terechtzitting uitgesproken.