Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 27-12-2006, BA4419, 20-011574-05

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 27-12-2006, BA4419, 20-011574-05

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
27 december 2006
Datum publicatie
4 mei 2007
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2006:BA4419
Formele relaties
Zaaknummer
20-011574-05

Inhoudsindicatie

Promis-arrest: vrijspraak ter zake poging zware mishandeling: de feitelijke handelingen van verdachte namelijk het met tot vuist gebalde handen slaan alsmede het op die wijze met een barkruk slaan tegen het lichaam van het slachtoffer rechtvaardigen niet de conclusie dat hij willens en wetens bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen.

Uitspraak

Parketnummer: 20-011574-05

Uitspraak : 27 december 2006

TEGENSPRAAK

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Maastricht van 18 oktober 2005 in de strafzaak met parketnummer 03-510024-05 tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967,

wonende te [woonplaats], [adres].

Hoger beroep

De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.

Omvang van het hoger beroep

De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep - binnen de grenzen van haar eerste

vordering - opnieuw gevoegd ter zake van haar oorspronkelijke vordering van EUR 1513,34.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte naar voren is gebracht.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis, waarvan beroep, zal bevestigen met uitzondering van de op te leggen straf en verdachte zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis, alsmede een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand voorwaardelijk, met een proeftijd voor de duur van 2 jaren, met toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] tot een bedrag van

EUR 350,- alsmede verplichting tot betaling aan de Staat van voormeld bedrag.

Door verdachte zijn geen verweren gevoerd met betrekking tot de bevoegdheid van de rechter, de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie of de geldigheid van de inleidende dagvaarding.

Door verdachte is met betrekking tot hem ten laste gelegde naar voren gebracht dat hij het hem ten laste gelegde niet heeft gepleegd.

Vonnis waarvan beroep

Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.

Tenlastelegging

Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:

hij op of omstreeks 12 februari 2005 in de gemeente Maastricht ter uitvoering

van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd

[slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet

voornoemde [slachtoffer] meermalen, in elk geval eenmaal, (telkens) met zijn,

verdachtes, tot vuist gebalde hand(en), heeft geslagen en/of voornoemde

[slachtoffer] met een barkruk tegen het lichaam heeft geslagen, terwijl de

uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat

hij op of omstreeks 12 februari 2005 in de gemeente Maastricht, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), meermalen, in elk geval eenmaal, (telkens) met zijn, verdachtes, tot vuist gebalde hand(en) heeft geslagen en/of met een barkruk tegen het lichaam van die [slachtoffer] heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.

Vrijspraak

Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan, zodat hij daarvan wordt vrijgesproken.

Het hof overweegt hiertoe dat de feitelijke handelingen van verdachte namelijk het met tot vuist gebalde handen slaan alsmede het op die wijze met een barkruk slaan tegen het lichaam van het slachtoffer niet de conclusie rechtvaardigen dat hij willens en wetens bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiaire ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

hij op 12 februari 2005 in de gemeente Maastricht opzettelijk mishandelend een persoon genaamd [slachtoffer] meermalen met zijn, verdachtes, tot vuist gebalde handen heeft geslagen en met een barkruk tegen het lichaam van die [slachtoffer] heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.

Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken.

Door het hof gebruikte bewijsmiddelen

Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat hij op 12 februari 2005 in Maastricht in het café [naam café] het slachtoffer [slachtoffer] slechts een duw heeft gegeven waardoor [slachtoffer] met zijn kruk waarop hij op dat moment was gezeten tegen de bar aanviel. Verdachte heeft verklaard [slachtoffer] niet met zijn

(tot vuist gebalde) hand(en) te hebben geslagen en het slachtoffer evenmin met een barkruk tegen diens lichaam heeft geslagen.

Voorts heeft verdachte verklaard dat hij wist dat [slachtoffer] poliopatiënt is en derhalve fysieke beperkingen heeft.

Het hof stelt het volgende vast.

Uit de verklaring van aangever [slachtoffer] blijkt dat

- op 12 februari 2005 een man die hij kent als [voornaam verdachte] (het hof begrijpt [verdachte]), in het café [naam café] te Maastricht op hem afkwam en hem met zijn tot vuist gebalde handen sloeg;

- hij klappen voelde op zijn schouders, borst, maagstreek en kaak en hij daarvan pijn ondervond;

- dat [voornaam verdachte] daarna een barkruk optilde en hiermee hard tegen zijn bovenlichaam stompte[1].

Deze verklaring vindt steun in de volgende getuigenverklaringen.

De kastelein van het café [naam café], [getuige 1], verklaart ten overstaan van de politie dat

- op 12 februari 2005 [verdachte] en [betrokkene 1] in [naam café] aanwezig waren;

- [verdachte] als een wilde in de richting van [slachtoffer] rende, waarbij hij een barkruk omver liep, en hij op [slachtoffer] insloeg, waarbij hij hem meerdere keren in zijn gezicht raakte;

- [verdachte] daarna de kruk opraapte en in de richting van [slachtoffer] sloeg.[2]

Getuige [getuige 2] verklaart dat hij op 12 februari 2005 in [naam café] aanwezig was en aldaar zag dat [verdachte] met gebalde vuist in het gezicht van [slachtoffer] sloeg, vervolgens een barkruk pakte en [slachtoffer] daarmee in zijn borst sloeg.[3]

Getuige [getuige 3] verklaart dat hij op 12 april 2005 in [naam café] aanwezig was, [verdachte] aldaar [slachtoffer] met gebalde vuist in het gezicht sloeg en met een barkruk tegen diens lichaam sloeg.[4]

Ter terechtzitting in hoger beroep hebben de getuigen [getuige 1] en [slachtoffer] hun eerder afgelegde verklaring bevestigd en hebben beiden verklaard dat [verdachte] het slachtoffer [slachtoffer] met zijn tot vuist gebalde handen en met de barkruk heeft geslagen.

Het hof hecht geloof aan de hiervoor opgenomen verklaringen van de getuigen en het slachtoffer [slachtoffer]. Dat, zoals verdachte gesteld heeft, de getuigen [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3] elkaars verklaringen op die van aangever [slachtoffer] hebben afgestemd is op geen enkele manier aannemelijk geworden. Te meer nu getuige [getuige 1] ter terechtzitting heeft verklaard dat zowel [slachtoffer] als verdachte goede klanten van hem waren en hij op zich niets tegen verdachte heeft. De bovenvermelde verklaringen stemmen onderling overeen, terwijl [slachtoffer] en [getuige 1], als getuigen ter terechtzitting in hoger beroep gehoord, op het hof een oprechte indruk hebben gemaakt.

Op grond van voormelde redengevende feiten en omstandigheden acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] heeft mishandeld, zoals dit onder bewezenverklaring is opgenomen.

Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs

De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de

feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 300, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.

Strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.

De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.

Op te leggen straf of maatregel

Het hof komt tot een bewezenverklaring van eenvoudige mishandeling en verwijst hierbij naar hetgeen onder de bewezenverklaring en bewijsmotivering is opgenomen.

De eerste rechter heeft verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met een proeftijd voor de duur van twee jaren, alsmede tot een werkstraf voor de duur van 90 dagen, subsidiair 45 dagen hechtenis.

De advocaat-generaal heeft ter zake van mishandeling gerekwireerd tot een werkstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, met een proeftijd van twee jaren.

Gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht het hof oplegging van een taakstraf in de vorm van een werkstraf van na te melden duur passend en geboden.

Het hof heeft bij het bepalen van de strafmaat en strafsoort in het bijzonder gelet op

- de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;

- het voor een eenvoudige mishandeling met beperkt lichamelijk letsel gebruikelijk straftoemetingsbeleid, zoals dit is neergelegd in de zogenaamde oriëntatiepunten, volgens welke een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken dan wel een daarmee corresponderende werkstraf gebruikelijk is;

- de mate waarin het bewezen verklaarde persoonlijk leed teweeg heeft gebracht; het slachtoffer [slachtoffer] heeft ter terechtzitting in hoger beroep blijk gegeven thans nog fysiek hinder te ondervinden van het bewezen verklaarde,

- de mate waarin het bewezen verklaarde schade teweeg heeft gebracht;

- de omstandigheid dat verdacht in een café, in de aanwezigheid van bezoekers, [slachtoffer] heeft mishandeld, terwijl verdachte beveiligingsbeambte van beroep is en duidelijk fysiek overwicht had op [slachtoffer], van wie verdachte bovendien wist dat hij in verband met het zijn van poliopatiënt juist fysiek beperkt is.

Een werkstraf van een duur zoals door de advocaat-generaal is gevorderd doet naar het oordeel van het hof geen recht aan het vorenstaande.

In de omstandigheid dat verdachte nog niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld vindt het hof aanleiding, anders dan de advocaat-generaal en de eerste rechter, niet over te gaan tot het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf.

Schadevergoeding

In hoger beroep is de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] tot een bedrag van EUR 1513,34 aan de orde.

Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van verdachtes onder 1 subsidiair bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.

Ten aanzien van de ingediende materiële schadeposten merkt het hof het volgende op.

In verband met afschrijving zal het hof de kosten voor de bril halveren, zodat een bedrag van

EUR 150,- voor vergoeding in aanmerking komt. Het hof zal de opgevoerde kosten voor rechtsbijstand eveneens halveren, nu de advocaat van [slachtoffer], mr. P.H.M. Hartmans, in eerste aanleg verklaard heeft slechts EUR 350,- in rekening te brengen. In totaal komt hiermee in aanmerking voor materiële vergoeding EUR 510,25. (150,- + 10,25 + 350,-).

Ten aanzien van de immateriële schade komt naar het oordeel van het hof gelet op de verklaring van de benadeelde partij in hoger beroep afgelegd, namelijk dat hij nog steeds fysiek hinder ondervindt, een bedrag van EUR 500,- voor vergoeding in aanmerking.

Voor het overige is de vordering naar het oordeel van het hof niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. In zoverre kan de benadeelde partij daarom in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Het hof ziet aanleiding ter zake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.

Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 24c, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.

Verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.

Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.

Verklaart dat het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde oplevert:

mishandeling.

Verklaart verdachte deswege strafbaar.

Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 50 (vijftig) dagen hechtenis.

Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot een bedrag van

EUR 1010,25.

Veroordeelt verdachte om tegen bewijs van kwijting aan de benadeelde partij voornoemd, te betalen een bedrag van EUR 1010,25 (duizend tien euro en vijfentwintig cent).

Verklaart de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk.

Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij [slachtoffer] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.

Legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van [slachtoffer], wonende te [adres], [woonplaats], een bedrag te betalen van EUR 1010,25 (duizend tien euro en vijfentwintig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 20 (twintig) dagen hechtenis.

Aldus gewezen door

mr. A.R.O. Mooy, voorzitter,

mr. C.H.W.M. Sterk en mr. C.R.L.R.M. Ficq,

in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Tent, griffier,

en op 27 december 2006 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

--------------------------------------------------------------------------------

[1] Het ambtsedig proces-verbaal van de regiopolitie Limburg Zuid, district Maastricht, nummer 2005020990-1, d.d. 15 februari 2005, opgemaakt in de wettelijke vorm door [verbalisant 1], agent van politie, dossier pagina 4, inhoudende voormelde verklaring van aangever [slachtoffer].

[2] Het ambtsedig proces-verbaal van de regiopolitie Limburg Zuid, district Maastricht, nummer 2005020990-5, d.d. 8 maart 2005, opgemaakt in de wettelijke vorm door [verbalisant 2], brigadier van politie, dossier pagina 9-10, inhoudende voormelde verklaring van [getuige 1].

[3] Het ambtsedig proces-verbaal van de regiopolitie Limburg Zuid, district Maastricht, nummer 2005020990-9, d.d. 21 april 2005, opgemaakt in de wettelijke vorm door [verbalisant 2], brigadier van politie, dossier pagina 16, inhoudende voormelde verklaring van [getuige 2].

[4] Het ambtsedig proces-verbaal van de regiopolitie Limburg Zuid, district Maastricht, nummer 2005020990-11, d.d. 26 april 2005, opgemaakt in de wettelijke vorm door [verbalisant 2], brigadier van politie, dossier pagina 18, inhoudende voormelde verklaring van [getuige 3].

--------------------------------------------------------------------------------