Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 15-06-2011, BQ8999, 200.085.369-01

Gerechtshof 's-Gravenhage, 15-06-2011, BQ8999, 200.085.369-01

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
15 juni 2011
Datum publicatie
23 juni 2011
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2011:BQ8999
Zaaknummer
200.085.369-01

Inhoudsindicatie

Plaatsing jeugdige in gesloten Jeugdzorg. Betekenis indicatiebesluit. Verklaring gedragswetenschapper.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE

Sector Civiel recht

Uitspraak : 15 juni 2011

Zaaknummer : 200.085.369/01

Rekestnr. rechtbank : JE RK 11-43

[appellant],

feitelijk verblijvende in de Jeugdinrichting Avenier, locatie Anker, te Harreveld,

verzoeker in hoger beroep,

hierna te noemen: de jeugdige,

advocaat mr. J.P.C.M. van Es te ’s-Gravenhage,

tegen

de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden,

gevestigd te ’s-Gravenhage,

kantoorhoudende te ’s-Gravenhage,

locatie Den Haag Centrum/Scheveningen,

verweerster in hoger beroep,

hierna te noemen: Jeugdzorg.

Als belanghebbende zijn aangemerkt:

1. [vader]

hierna te noemen: de vader,

2. [moeder],

hierna te noemen: de moeder,

beiden wonende te ’s-Gravenhage,

hierna gezamenlijk te noemen: de ouders.

Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:

de raad voor de kinderbescherming te ’s-Gravenhage,

hierna te noemen: de raad.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De jeugdige is op 10 april 2011 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 10 januari 2011 van de kinderrechter in de rechtbank ’s-Gravenhage.

Jeugdzorg heeft op 16 mei 2011 een verweerschrift ingediend.

Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:

van de zijde van de jeugdige:

- op 28 april 2011 een brief van 21 april 2011 met bijlage.

Van de zijde van de raad is bij het hof op 5 mei 2011 een brief van 4 mei 2011 ingekomen, waarbij is medegedeeld dat de raad geen onderzoek en/of rapportage heeft uitgebracht over de uithuisplaatsing van de jeugdige.

De zaak is op 25 mei 2011 mondeling behandeld.

Ter zitting waren aanwezig:

- de jeugdige, bijgestaan door zijn advocaat;

- mevrouw [X] (gezinsvoogd) en mevrouw [Y], namens Jeugdzorg;

- de ouders, met bijstand van de heer A. Ibnolfaqir, tolk in de Marokkaanse taal.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar een beschikking van 7 januari 2011 van de kinderrechter in de rechtbank ’s-Gravenhage, alsmede naar de bestreden beschikking.

Bij beschikking van 7 januari 2011 is Jeugdzorg gemachtigd de jeugdige voorlopig gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg zoals bedoeld in artikel 29c, eerste lid, van de Wet op de Jeugdzorg van 7 januari 2011 tot en met 10 januari 2011. De behandeling van het verzoek is voor het overige aangehouden.

Bij de bestreden beschikking is Jeugdzorg gemachtigd de jeugdige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg als bedoeld in artikel 29b, eerste lid, van de Wet op de Jeugdzorg van 10 januari 2011 tot 11 november 2011, zulks ter effectuering van het aangehechte indicatiebesluit.

Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. In geschil is de machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg van [appellant], geboren [in] 1994 te [geboorteplaats], hierna te noemen: de jeugdige.

2. De jeugdige verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, Jeugdzorg alsnog niet-ontvankelijk te verklaren in haar inleidend verzoek, althans het inleidend verzoek alsnog af te wijzen, althans om een zodanige beslissing te nemen als het hof vermeent te behoren.

3. Jeugdzorg bestrijdt het beroep en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en mitsdien het verzoek in hoger beroep af te wijzen.

Het indicatiebesluit en de verklaring ex artikel 29b lid 4 Wet op de jeugdzorg

4. De jeugdige betoogt in zijn tweede grief dat de bestreden beschikking op een onjuiste grondslag berust, nu (i) het indicatiebesluit ontbrak bij het wijzen van de bestreden beschikking en (ii) een verklaring van Jeugdzorg ex artikel 29b lid 4 van de Wet op de jeugdzorg ontbreekt zodat niet kan worden nagegaan of het onderzoek van de gedragswetenschapper voldoet aan de zorgvuldigheidseisen.

5. Ten aanzien van het indicatiebesluit stelt Jeugdzorg dat dit per abuis niet vóór de zitting is meegestuurd naar de rechtbank. De rechter heeft er mee ingestemd dat het indicatiebesluit terstond zou worden nagezonden. Door het uitprinten van het reeds vóór de zitting in de computer ingevoerde indicatiebesluit de dag na de zitting, is laatstgenoemde datum daarop afgedrukt. Ten aanzien van de verklaring van Jeugdzorg, zoals door de jeugdige nader is aangeduid, stelt Jeugdzorg dat deze verklaring is vervat in het “Verzoek (voorlopige machtiging) plaatsing gesloten jeugdzorg in het kader van een ondertoezichtstelling” van 7 januari 2010.

6. Het hof overweegt dat de onbestreden gang van zaken met betrekking tot het, met instemming van de rechter, nazenden van het ter zake doende indicatiebesluit er niet aan in de weg staat dat de, door Jeugdzorg, verzochte machtiging wordt afgegeven. Immers, een indicatiebesluit is een voorwaarde voor de aanspraak op de geïndiceerde zorg en de financiering daarvan. Voor de daadwerkelijke uithuisplaatsing is een machtiging van de rechter nodig. Deze machtiging bepaalt de duur van de uithuisplaatsing. De eerste grief van de minderjarige slaagt in zoverre derhalve niet.

7. Het hof overweegt op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting voorts dat Jeugdzorg op 7 januari 2011 het “Verzoek (voorlopige machtiging) plaatsing gesloten jeugdzorg in het kader van een ondertoezichtstelling” bij de kinderrechter heeft ingediend. Jeugdzorg heeft in voormeld inleidend verzoekschrift onderbouwd verklaard dat zich een geval voordoet in de zin van artikel 29b lid 3 Wet op de jeugdzorg. Op grond van het bepaalde in lid 5 van voormeld artikel behoeft déze verklaring de instemming van een bij de Regeling aanwijzing gedragswetenschappers gesloten jeugdzorg aangewezen gedragswetenschapper, die de jeugdige met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht. Daartoe heeft Jeugdzorg aan de kinderrechter een instemmingsverklaring gedateerd 7 januari 2011 overgelegd van mevrouw drs. H.D. Mooi, gedragswetenschapper als bedoeld in categorie a van vorenbedoelde Regeling. Nu deze verklaring van de gedragswetenschapper mede instemming behelst met de verklaring van Jeugdzorg ex artikel 29b lid 4 Wet op de Jeugdzorg en deze moet worden opgevat als een verklaring zoals wettelijk vereist, is het hof van oordeel dat is voldaan aan de aanvullende voorwaarden zoals vermeld in het vierde lid van artikel 29b Wet op de Jeugdzorg, zodat de tweede grief van de jeugdige ook op dit punt faalt.

De gesloten plaatsing

8. De jeugdige stelt zich in zijn eerste grief op het standpunt dat onvoldoende grond bestaat tot plaatsing en verblijf in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg. Niet alle mogelijkheden in het kader van vrijwillige hulpverlening waren uitgeput. De jeugdige heeft slechts één gesprek gevoerd met de gezinsvoogd en hij was druk doende de benodigde papieren te vergaren voor zijn inschrijving op de Tienwerfschool van de Mondriaan Groep. Ten onrechte is door Jeugdzorg de machtiging tot plaatsing gesloten jeugdzorg verzocht, temeer nu het plan van aanpak voor de ondertoezichtstelling pas gereed was op het moment van indiening van het inleidend verzoekschrift tot plaatsing van de jeugdige in gesloten jeugdzorg en de ouders op de hoogte waren van de verblijfplaats van de jeugdige vanaf 24 december 2010.

9. Jeugdzorg stelt zich op het standpunt dat het probleemgedrag, het schoolverzuim sinds september 2010 en de problematische politiecontacten van de jeugdige in combinatie met zijn wederom van huis weglopen op 24 december 2010 zonder dat zijn ouders wisten waar hij verbleef, hebben geleid tot het doen van het verzoek tot de machtiging tot gesloten plaatsing. De jeugdige ontvangt thans specifieke behandeling, afgestemd op zijn probleemgedrag. Het is niet wenselijk om deze behandeling te staken en de jeugdige naar huis te sturen. De jeugdige doet het goed op Avenier. Zowel de begeleiders als de gedragswetenschapper geven aan dat de jeugdige veranderingen in zijn gedrag laat zien. Ook op school doet de jeugdige het goed. Het traject dat de jeugdige thans volgt voorziet in een overplaatsing naar een besloten plaats binnen de jeugdzorg en op termijn naar een kamertrainingcentrum.

10. De ouders hebben betwist dat zij bekend waren met degene bij wie de jeugdige vanaf 24 december 2010 zou hebben verbleven. De ouders zijn van oordeel dat het voor de jeugdige beter is indien hij gesloten geplaatst blijft en zijn behandeltraject afmaakt.

11. Het hof stelt voorop dat ingevolge artikel 29b lid 3 Wet op de jeugdzorg een machtiging tot opneming van een jeugdige in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg, ongeacht zijn instemming daarmee, slechts wordt verleend indien de jeugdige ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen heeft die zijn ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren en die maken dat de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan de zorg die hij nodig heeft zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken.

12. Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, volgt dat de jeugdige ten tijde van het inleidende verzoek van Jeugdzorg en daarna ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen vertoonde, die zich uitten in forse gedragsproblemen. Bij de jeugdige is ADHD gediagnosticeerd terwijl hij weigert daarvoor medicatie te nemen. De jeugdige heeft zich sedert september 2010 ontrokken aan onderwijs; dat daarbij sprake was van een misverstand is niet aannemelijk geworden. De politie ondervond overlast van de jeugdige en zijn - hem in negatieve zin beïnvloedende - vriendengroep, waardoor hij geplaatst is op de TOP-lijst. De jeugdige ontrok zich aanhoudend aan het gezag van zijn ouders en is meerdere malen in aanraking gekomen met de politie; twee werkstraffen en een opgelegde jeugddetentie hebben de jeugdige niet kunnen motiveren tot een gedragsverandering. Jeugdzorg heeft in het kader van het uitvoeren van een dubbele maatregel (Jeugdbescherming/Jeugdreclassering) gelet op de bestaande zorgen, ervoor gekozen om in het civiele kader een gesloten behandeling in te zetten. De reden hiervan is dat na een jaar jeugdreclassering, de jeugdige in oktober 2010 negatief is teruggemeld bij Justitie. Bovendien heeft de minderjarige zich in de periode dat hij op grond van de bestreden beschikking gesloten was geplaatst op de Titiaan van de Hoenderloo Groep te Hoenderloo, - van januari tot 8 maart 2011 - driemaal onttrokken aan behandeling door weg te lopen dan wel weg te blijven na een hem verleend dagverlof. Op laatstgenoemde datum is de jeugdige wederom in aanraking gekomen met de politie. De jeugdige kwam zijn met Jeugdzorg gemaakte afspraken niet na en hij stelde zichzelf de wet. Vanuit de Hoenderloo Groep is aangegeven dat de jeugdige dringend behandeling nodig heeft.

13. Het hof maakt uit de verklaring van Jeugdzorg op dat de jeugdige, sinds hij na 8 maart 2011 is overgeplaatst naar de orthopedagogische groep ‘Hand in Hand I’ van de jeugdinrichting waar de jeugdige thans verblijft, een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt, er verandering in zijn gedrag zichtbaar is en het goed gaat op school. De jeugdige ontvangt thans een specifieke behandeling, afgestemd op zijn probleemgedrag en hij is gebaat bij zijn verblijf in de gesloten instelling. De jeugdige heeft ter zitting in hoger beroep beaamd dat het thans goed met hem gaat en dat hij heeft besloten zich niet meer te ontrekken aan zijn behandeling. Met Jeugdzorg en de ouders is het hof van oordeel dat het voor de jeugdige noodzakelijk is dat hij de behandeling binnen het verband van de gesloten jeugdzorg voortzet en in de laatste ontwikkelingsfase naar zijn zelfstandigheid de begeleiding krijgt die daarvoor nodig is. Naar het oordeel van het hof bestaat een reële kans dat de jeugdige zich, indien hij weer in zijn ouderlijk huis zou gaan wonen, zal onttrekken aan de zorg die hij nodig heeft of daaraan door anderen zal worden onttrokken. Daarbij acht het hof het gevaar dat de jeugdige terugvalt in zijn oude problematiek, met alle gevolgen van dien, vooralsnog niet voldoende afgewend bij het ontbreken van een residentiële behandeling en structuur waarin het nieuwe gedrag kan beklijven.

14. Gelet op het vorenoverwogene is er naar het oordeel van het hof nog altijd sprake van ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen aan de zijde van de jeugdige die zijn ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren en die maken dat de opneming en het verblijf in gesloten jeugdzorg noodzakelijk zijn om te voorkomen dat hij zich aan de benodigde zorg zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken. De machtiging tot uithuisplaatsing van de jeugdige in gesloten jeugdzorg is dan ook terecht verleend. Het hof zal het verzoek van de jeugdige afwijzen en de bestreden beschikking bekrachtigen.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:

bekrachtigt de bestreden beschikking;

wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mrs. Mos-Verstraten, Mink en Bos, bijgestaan door mr. Wittich-de Ridder als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 juni 2011.