Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 02-02-2011, BP4632, 200.078.164-01

Gerechtshof 's-Gravenhage, 02-02-2011, BP4632, 200.078.164-01

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
2 februari 2011
Datum publicatie
21 februari 2011
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2011:BP4632
Zaaknummer
200.078.164-01

Inhoudsindicatie

Uithuisplaatsing. Begrip belanghebbende: is grootmoeder in dit geval belanghebbende? Beroep verworpen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE

Familiesector

Uitspraak : 2 februari 2011

Zaaknummer : 200.078.164/01

Rekestnr. rechtbank : JE RK 10-1995

1. [verzoeker],

hierna te noemen: de vader, en

2. [verzoekster],

hierna te noemen: grootmoeder vaderszijde,

beiden wonende te [woonplaats],

hierna tezamen te noemen: verzoekers in hoger beroep,

advocaat mr. drs. J. de Visser te ’s-Gravenhage,

tegen

Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden

gevestigd te ’s-Gravenhage,

kantoorhoudende te ’s-Gravenhage,

locatie Den Haag Centrum/Scheveningen.

Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:

de raad voor de kinderbescherming,

regio Rotterdam-Rijnmond,

locatie Rotterdam,

hierna te noemen: de raad.

Als belanghebbende is aangemerkt:

[naam],

wonende te [woonplaats],

hierna te noemen: de moeder,

advocaat mr. G.A. Nandoe Tewarie te ‘s-Gravenhage.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De verzoekers in hoger beroep zijn op 3 december 2010 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 6 september 2010 van de kinderrechter in de rechtbank ‘s-Gravenhage.

Van de zijde van de verzoekers in hoger beroep zijn op 29 december 2010 aanvullende stukken ingekomen.

Jeugdzorg heeft op 10 januari 2011 een verweerschrift ingediend.

Van de zijde van de raad is bij het hof op 5 januari 2011 een brief gedateerd 4 januari 2011 ingekomen, waarbij is medegedeeld dat de raad niet ter terechtzitting zal verschijnen.

Op 12 januari 2011 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door zijn advocaat, de moeder, bijgestaan door haar advocaat en namens Jeugdzorg: mevrouw [naam teamleider] (teamleider) en mevrouw [naam gezinsvoogd] (gezinsvoogd). Tevens zijn ter zitting aanwezig geweest mevrouw [naam tante vaderszijde] (tante vaderszijde) en namens Pleegzorg: mevrouw [naam medewerkster Pleegzorg]. De grootmoeder vaderszijde is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De aanwezigen hebben het woord gevoerd, behoudens [naam tante vaderzijde] en [naam medewerkster Pleegzorg] voornoemd.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.

Bij die beschikking heeft de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, de ondertoezichtstelling van na te noemen minderjarigen verlengd van 8 september 2010 tot 8 september 2011, met behoud van Jeugdzorg, zijnde een stichting zoals bedoeld in artikel 1, onder f, van de Wet op de Jeugdzorg. Tevens heeft de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, de aan Jeugdzorg verleende machtiging de minderjarigen gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg verlengd van 8 september 2010 tot 8 september 2011, zijnde de duur van de ondertoezichtstelling, zulks ter effectuering van de aan de bestreden beschikking gehechte indicatiebesluiten van 12 juli 2010 en 13 juli 2010.

Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. In geschil is de verlenging van de aan Jeugdzorg verleende machtiging de minderjarigen [naam], geboren [in 2002] te [geboorteplaats] en [naam], geboren [in 2005] te [geboorteplaats] (hierna gezamenlijk: de minderjarigen) gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg voor de periode van 8 september 2010 tot 8 september 2011, zijnde de duur van de ondertoezichtstelling.

2. De verzoekers in hoger beroep verzoeken het hof:

I. het beroep gegrond te verklaren;

II. de bestreden beschikking te vernietigen voor zover deze betrekking heeft op de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg;

III. te dezen opnieuw beschikkende te bepalen dat de minderjarigen zullen worden geplaatst in het pleeggezin van grootmoeder vaderszijde.

3. Jeugdzorg bestrijdt het beroep en verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen en mitsdien het verzoek in hoger beroep, strekkende tot vernietiging van de bestreden beschikking, af te wijzen.

4. De verzoekers in hoger beroep stellen dat de minderjarigen er belang bij hebben dat zij in het gezin worden geplaatst van de grootmoeder vaderszijde. Hoewel de verzoekers in hoger beroep niet betwisten dat hulpverlening noodzakelijk is vanwege de persoonlijke problematiek van de ouders, zijn zij van mening dat de gevolgen voor de minderjarigen, samenhangende met deze persoonlijke problematiek van de ouders, voor een groot deel zijn opgevangen door de tante en de grootmoeder vaderszijde. De grootmoeder vaderszijde is blijkens een verklaring van de raad geschikt om als pleeggezin te functioneren en dient bij gelijke kwalificatie de voorkeur te krijgen boven een vreemd pleeggezin met een andere culturele achtergrond. Van een onveilige opvoedingssituatie bij de grootmoeder vaderszijde is volgens de verzoekers in hoger beroep geen sprake. De verzoekers in hoger beroep betwisten dat de grootmoeder vaderszijde heeft aangegeven de opvoeding en verzorging van de minderjarigen niet aan te kunnen. Daarnaast heeft de oudste minderjarige zelf aangegeven dat hij bij de grootmoeder vaderszijde wil wonen als het niet mogelijk is om bij zijn ouders te wonen. Ter terechtzitting is namens de verzoekers in hoger beroep benadrukt dat de culturele en godsdienstige achtergrond van de minderjarigen in het pleeggezin onvoldoende wordt gerespecteerd.

5. De moeder heeft ter terechtzitting naar voren gebracht dat zij zeer begaan is met de minderjarigen en graag meer contact met hen zou willen hebben. De moeder betwist dat bij haar sprake is van een persoonlijke problematiek. Volgens de moeder zijn de minderjarigen ongelukkig in het pleeggezin, mede gelet op de culturele en godsdienstige verschillen. De moeder acht het in het belang van de minderjarigen dat ze bij de grootmoeder vaderszijde worden geplaatst.

6. Jeugdzorg is van mening dat de rechtbank de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen op goede gronden heeft verlengd. Volgens Jeugdzorg kan de veiligheid van de minderjarigen bij de ouders niet gewaarborgd worden, gelet op de doodsbedreigingen die door de vader zijn geuit. Ook grootmoeder vaderszijde kan de kinderen niet beschermen tegen hun vader. De vader heeft veel moeite om te accepteren dat de minderjarigen niet thuis wonen. Dit maakt hem radeloos, agressief, onberekenbaar en zeer gevaarlijk. Uit onderzoek van de Waag is naar voren gekomen dat beide ouders een verstandelijke beperking hebben en niet leerbaar zijn. De ouders ontkennen en bagatelliseren de problematiek en zijn niet in staat in het belang van de minderjarigen de juiste beslissingen te nemen. De ruzies tussen de ouders brengen veel verdriet en onrust voor de minderjarigen met zich mee, met lichamelijke klachten als gevolg. Ook bij de grootmoeder vaderszijde kan de veiligheid van de minderjarigen onvoldoende worden gewaarborgd, gelet op haar slechte gezondheid, het feit dat zij een goed contact heeft met de vader en de moeder en het feit dat zij over onvoldoende vaardigheden beschikt om de cognitieve ontwikkeling van de minderjarigen te stimuleren. Haar seniorenwoning is bovendien niet geschikt voor een gezin met twee kinderen. Jeugdzorg stelt dat de grootmoeder vaderszijde en de tante zelf meermalen te kennen hebben gegeven niet in langdurige zorg voor de minderjarigen te kunnen voorzien en dat zij geholpen hebben bij het zoeken naar een ander geschikt pleeggezin. In het huidige pleeggezin hebben de minderjarigen hun draai gevonden. Ook op school gaat het goed met de minderjarigen en hebben zij al nieuwe vrienden gemaakt. Het pleeggezin respecteert de culturele achtergrond van de kinderen. Zo eten zij geen rundvlees. Jeugdzorg merkt verder op het vreemd te vinden dat de moeder niet wordt genoemd in het door de vader en de grootmoeder vaderszijde ingediende verzoekschrift.

DE ONTVANKELIJKEID VAN HET HOGER BEROEP

7. Ten aanzien van de ontvankelijkheid in hoger beroep ligt aan het hof de vraag voor of de grootmoeder vaderszijde belanghebbende is in de zin van artikel 798, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv) en daarmee op grond van artikel 358 Rv in samenhang met artikel 806 lid 1 sub b. Rv in hoger beroep kan komen van de bestreden beschikking. Ingevolge artikel 798 lid 1 Rv wordt in het familierecht onder belanghebbende verstaan degene op wiens rechten of verplichtingen de zaak rechtstreeks betrekking heeft.

8. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling is de ontvankelijkheid van het hoger beroep van de grootmoeder vaderszijde door het hof aan de orde gesteld.

9. Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof gebleken dat de minderjarigen van juli 2009 tot augustus 2010 bij de grootmoeder vaderszijde hebben gewoond. Nu op grond van artikel 2.3 van het ‘Procesreglement Civiel Jeugdrecht’ in elk geval als belanghebbende geldt de pleegouder die de minderjarige een jaar of langer verzorgt en opvoedt, is het hof van oordeel dat de grootmoeder vaderszijde kan worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 798 lid 1 Rv. De grootmoeder vaderszijde is derhalve ontvankelijk in haar hoger beroep.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

10. Artikel 1.2.6 van het ‘Procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven’ bepaalt dat bij een beroepschrift alle stukken uit de eerste aanleg worden overgelegd. Ter terechtzitting is vastgesteld dat namens de verzoekers in hoger beroep weliswaar stukken zijn overgelegd, doch dat een aantal stukken niet de juiste stukken zijn. Aan de verzoekers in hoger beroep is tot 21 januari 2011 de gelegenheid gegeven deze stukken uit eerste aanleg alsnog te overleggen, doch het hof stelt vast dat deze stukken op 21 januari 2011 nog niet waren overgelegd. Ondanks dit verzuim zal het hof het hoger beroep gelet op het navolgende toch behandelen.

11. Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof gebleken dat nu de verzoekers in hoger beroep de machtiging tot uithuisplaatsing in beginsel noodzakelijk achten in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige en zij het ook eens zijn met het indicatiebesluit, waarin is bepaald dat de machtiging ten uitvoer zal worden gelegd in een voorziening voor pleegzorg, het hoger beroep uitsluitend is gericht tegen de plaats waar de machtiging feitelijk ten uitvoer wordt gelegd. Met hun verzoek om de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat een machtiging tot uithuisplaatsing in het pleeggezin van de grootmoeder vaderszijde wordt verleend, miskennen de verzoekers in hoger beroep dat de keuze van het pleeggezin waar de minderjarigen in het kader van de machtiging verblijven door Jeugdzorg wordt gemaakt, in overeenstemming met het indicatiebesluit, en slechts bij (een voornemen tot) een wijziging kan worden bestreden. Gelet hierop biedt de wet naar het oordeel van het hof geen grond voor toewijzing van het hoger beroep. Het hof zal het hoger beroep derhalve verwerpen.

12. Mitsdien wordt als volgt beslist.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:

verwerpt het hoger beroep.

Deze beschikking is gegeven door mrs. Mos-Verstraten, Lückers en Hulsebosch, bijgestaan door mr. Veldmans als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 februari 2011.