Home

Gerechtshof Leeuwarden, 29-03-2011, ECLI:NL:GHLEE:2011:BW1307 BQ2926, BK 10/00191 Omzetbelasting

Gerechtshof Leeuwarden, 29-03-2011, ECLI:NL:GHLEE:2011:BW1307 BQ2926, BK 10/00191 Omzetbelasting

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Datum uitspraak
29 maart 2011
Datum publicatie
28 april 2011
ECLI
ECLI:NL:GHLEE:2011:BQ2926
Zaaknummer
BK 10/00191 Omzetbelasting

Inhoudsindicatie

In geschil is het antwoord op de volgende vragen.

a. Richt het bezwaarschrift zich tegen zowel de naheffingsaanslag, de heffingsrente¬beschikking als de boetebeschikking?

b. Is de naheffingsaanslag tot een te hoog bedrag vastgesteld?

c. Is de vergrijpboete ter zake van de Mercedes ten onrechte opgelegd?

3.2 Belanghebbende beantwoordt deze vragen bevestigend en de Inspecteur ontkennend.

3.3 Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

3.4 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en de Inspecteur en vernietiging van de naheffingsaanslag en de beschikkingen.

3.5 De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank

Uitspraak

GERECHTSHOF LEEUWARDEN

Sector belastingrecht

nummer 10/00191

uitspraakdatum: 29 maart 2011

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X te Z (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 1 juli 2010, nummer AWB 07/598, in het geding tussen belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Emmen (hierna: de Inspecteur)

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1 Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 2002 tot en met 31 december 2003 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting (hierna: OB) opgelegd van € 6.949. Bij beschikking is een boete opgelegd van € 2.822. Aan heffingsrente is bij beschikking een bedrag vastgesteld van € 801.

1.2 Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur de boete verminderd tot een bedrag van € 1.364.

1.3 Belanghebbende is tegen die uitspraak alsmede tegen de naheffingsaanslag en de heffingsrentebeschikking in beroep gekomen bij de rechtbank Leeuwarden (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft bij uitspraak van 1 juli 2010 het beroep tegen de naheffingsaanslag en, naar het Hof begrijpt, de heffingsrentebeschikking ongegrond verklaard. Het beroep tegen de boetebeschikking heeft de Rechtbank gegrond verklaard, waarbij zij de uitspraak van de Inspecteur heeft vernietigd en de boete heeft verminderd tot € 1.221.

1.4 Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5 Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.6 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 februari 2011 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord A, als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede B namens de Inspecteur, bijgestaan door C.

1.7 De Inspecteur heeft voor de zitting een pleitnota aan het Hof en aan belanghebbende gezonden.

1.8 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. De vaststaande feiten

Het Hof stelt onder gedeeltelijke overname van de in de uitspraak van de Rechtbank vastgestelde feiten, de volgende feiten vast.

2.1 Belanghebbende, geboren op 4 september 1974, woont ongehuwd samen met D, geboren op 24 augustus 1979, op het adres a-straat 60 te Z.

2.2 Belanghebbende heeft in 2002 en 2003 naast zijn dienstbetrekking werkzaamheden verricht voor opdrachtgever E B.V. te L. Belanghebbendes activiteiten voor E B.V. bestaan uit het vervoer van dagbladen, met name in de nachtelijke uren, naar diverse verspreidingspunten. Belanghebbende is voor deze activiteiten door de Inspecteur als ondernemer voor de omzetbelasting aangemerkt.

2.3 Blijkens de jaarrekening 2003 staan ultimo 2003 op belanghebbendes balans de volgende auto’s: Mercedes 200 GDI Elegance (hierna: de Mercedes), Citroën Berlingo 2.0, Citroën Saxo 1.1i Furio, Citroën Berlingo 2.0 HDI.

2.4 Door de Inspecteur is op 3 oktober 2005 een onderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PVV 2002 en de aangiften omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2002 tot en met 31 december 2003. De controlerende ambtenaar heeft in het controlerapport van 15 februari 2006 het volgende opgemerkt over de Mercedes:

“3.1 Auto’s en overige transportmiddelen

(…)

Het volgende is hierover op te merken:

(…)

– volgens een aanwezig onduidelijk niet goed leesbaar kopie koopcontract is op 12-06-2002 gekocht de Mercedes. De op het koopcontract vermelde gegevens, zoals kenteken, bankrekening, omzetbelastingnummer zijn niet bestaand. Een factuur kon niet worden getoond. Het koopkontrakt voldoet niet aan de factuureisen zoals genoemd in de artikelen 35 en 35a van de Wet op de omzetbelasting 1968. Belastingplichtige kon mij geen nadere informatie verschaffen omtrent deze aankoop. In mijn brieven van 5 januari 2006 en 23 januari 2006 heb ik nogmaals om nadere informatie gevraagd. Hierop heb ik geen nadere reactie ontvangen. De auto is volgens verklaring van de heer X niet meer aanwezig. Uit de administratie blijkt geen verkoop van de auto.

Correctie afschrijving 2002: € 1.625

Correctie afschrijving 2003: € 3.000

7.1 Vergrijpboete omzetbelasting

(…)

Van de aankoop van de Mercedes is mij een kopie koopcontract overlegd waarin niet bestaande gegevens zijn opgenomen. Ook na herhaaldelijke verzoeken is mij geen nadere informatie verstrekt. Door belastingplichtige is met betrekking tot de de in punt 3.1 genoemde feiten willens en wetens onjuist aangifte gedaan.”

2.5 Het vorenbedoelde koopcontract betreft een gefaxte kopie van een koopcontract. Het aankoopbedrag van de Mercedes bedraagt volgens het koopcontract € 17.850, waarin een bedrag van € 2.850 aan omzetbelasting is begrepen. Belanghebbende heeft ter zitting van de Rechtbank verklaard dat de Mercedes nooit op zijn naam is gesteld, omdat het kopie Deel III was ingenomen.

2.6 Naar aanleiding van het onder 2.4 bedoelde boekenonderzoek is door de Inspecteur met dagtekening 27 april 2006 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd, die als volgt is samengesteld:

Suppletie aangifte 2002 € 1.972

Suppletie aangifte 2003 € 636

Correctie inzake aankoop Mercedes € 2.850

Correctie inzake aankoop Saxo € 1.491

Totaal enkelvoudige belasting € 6.949

Op het aanslagbiljet is eveneens een boetebeschikking opgenomen, die als volgt is samengesteld:

Boete 25% inzake suppletie aangiften € 652

Boete 50% inzake aankoop Mercedes € 1.425

Boete 50% inzake aankoop Saxo € 745

Totaal boete € 2.822

2.7 Het totale bedrag van de naheffingsaanslag, de boetes en de heffingsrente bedraagt € 10.572.

2.8 De toenmalige gemachtigde van belanghebbende heeft met dagtekening 10 mei 2006 een bezwaar ingediend, waarin het volgende is opgemerkt:

“betreft pro forma bezwaar tegen de naheffingsaanslag omzetbelasting 2002/2003 t.n.v. X,

(…)

Hierbij maken wij namens bovengenoemde cliënt pro forma bezwaar tegen bovengenoemde aanslag. (…) Tevens verzoeken wij u uitstel van betaling te verlenen voor een bedrag van € 10.572 aan belasting, boetes en rente."

2.9 In de motivering van het bezwaarschrift van 6 juli 2006 staat, voor zover hier van belang, het volgende:

“Het bezwaar richt zich op onderdeel 7.1 in samenhang met onderdeel 3.1 van het onderzoeksrapport van 15 februari 2006. Hierin wordt aangegeven welke boetes worden opgelegd. Er is sprake van een vergrijpboete van 25% en een vergrijpboete van 50%. Wij maken bezwaar tegen de vergrijpboetes. Hierna gaan wij in op beide boetes.”

2.10 De Inspecteur heeft belanghebbende op 1 februari 2007 een toelichting bij de uitspraak op bezwaar gezonden. In deze brief heeft de Inspecteur belanghebbende aangekondigd, dat hij de vergrijpboeten van 25% zal handhaven, omdat geen suppletieaangiften zijn ingediend. De vergrijpboete van 50% die ziet op de voorbelasting van de Citroën Saxo zal hij vernietigen en de vergrijpboete van 50% die ziet op de voorbelasting van de Mercedes zal hij verminderen tot 25%, waarover hij het volgende heeft opgemerkt:

“Blijft staan dat het kenteken op het koopcontract niet matcht met de omschrijving van het gekochte. Hiernaast heeft belastingplichtige niet volledig aan zijn verplichtingen voldaan (niet overleggen aan- en verkoopfacturen). Dit is hem ernstig te verwijten Er is er sprake is van grove schuld.”

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1 In geschil is het antwoord op de volgende vragen.

a. Richt het bezwaarschrift zich tegen zowel de naheffingsaanslag, de heffingsrente¬beschikking als de boetebeschikking?

b. Is de naheffingsaanslag tot een te hoog bedrag vastgesteld?

c. Is de vergrijpboete ter zake van de Mercedes ten onrechte opgelegd?

3.2 Belanghebbende beantwoordt deze vragen bevestigend en de Inspecteur ontkennend.

3.3 Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

3.4 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en de Inspecteur en vernietiging van de naheffingsaanslag en de beschikkingen.

3.5 De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank

4. Beoordeling van het geschil

4.1 Belanghebbende stelt dat in het bezwaarschrift zowel bezwaren tegen de naheffingsaanslag en de heffingsrentebeschikking als een bezwaar tegen de boetebeschikking zijn vervat. De Inspecteur leidt uit de motivering van het bezwaarschrift af, dat deze enkel tegen de boetebeschikking is gericht

4.2 Naar het oordeel van het Hof volgt uit het bezwaarschrift dat deze tegen de naheffingsaanslag en de beide beschikkingen is gericht. Niet alleen worden de belasting, de boete en de rente expliciet in het bezwaarschrift genoemd, maar ook komt het bedrag waarvoor uitstel van betaling wordt verzocht overeen met het totaalbedrag van de naheffingsaanslag en de beschikkingen. Als de motivering van het bezwaarschrift dan enkel tegen de boetebeschikking is gericht, zoals de Inspecteur stelt, dan dient hij ingevolge artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht belanghebbende in de gelegenheid te stellen het motiveringsverzuim voor de andere bezwaren te herstellen. Nu hij dit heeft nagelaten, dient hij alsnog belanghebbende in de gelegenheid te stellen de bezwaren tegen de naheffingsaanslag en de heffingsrentebeschikking te motiveren.

4.3 Voor zover het hoger beroep is gericht tegen de naheffingsaanslag en de heffingsrentebeschikking zal het Hof het beroep, anders dan de Rechtbank, niet-ontvankelijk verklaren, omdat de Inspecteur hierover nog geen beslissing heeft genomen. Aan een inhoudelijke toetsing van de naheffingsaanslag en de beschikking komt het Hof derhalve niet toe.

4.4 Het hoger beroep richt zich voorts, zoals belanghebbende ter zitting van het Hof heeft bevestigd, tegen de vergrijpboete en niet tegen de opgelegde verzuimboetes. Deze boete ziet op de aftrek van voorbelasting van de aankoop van de Mercedes. De Inspecteur draagt hiervoor aan dat het aan grove schuld van belanghebbende te wijten is dat belanghebbende omzetbelasting heeft teruggevraagd, terwijl een factuur daarvoor ontbreekt. Het koopcontract kan volgens de Inspecteur evenmin dienen ter onderbouwing van het verzoek om teruggaaf, omdat het kenteken 00-XX-YY niet toebehoort aan een Mercedes. Daarnaast zijn het bankrekeningnummer, het nummer van de Kamer van Koophandel (hierna: KvK) en het omzetbelastingnummer onbekend. Belanghebbende brengt hiertegen in dat het omzetbelastingnummer later door de Inspecteur akkoord is bevonden, dat het KvK-nummer juist is, maar dat alleen de toevoeging “37” van de KvK Alkmaar ontbreekt, dat het kenteken 01-YY-XX toebehoort aan een grijze Mercedes, bouwjaar 1999, die in 2007 is geëxporteerd en dat de Belastingdienst de originele koopovereenkomst in zijn bezit heeft of heeft gehad.

4.5 Naar het oordeel van het Hof heeft de Inspecteur met hetgeen hij heeft aangedragen bewezen dat het aan grove schuld van belanghebbende te wijten is, dat hij ten onrechte de voorbelasting op zijn aangiften in aftrek heeft gebracht. Daarbij overweegt het Hof mede, dat belanghebbende wist of had moeten weten, dat het ontbreken of niet bewaren van een factuur of de koopovereenkomst in de administratie aan de aftrek van de voorbelasting in de weg staat. De verklaring van belanghebbende dat de Belastingdienst de originele koopovereenkomst in zijn bezit heeft of heeft gehad, acht het Hof niet geloofwaardig. De nadien overlegde gefaxte koopovereenkomst doet aan het voorgaande niet af, nu het daarop vermelde kenteken zo slecht leesbaar is, dat daardoor niet met zekerheid is vast te stellen welke auto de leverancier zou hebben geleverd. De boete acht het Hof gelet op het voorgaande ook passend en geboden

4.6 Ten aanzien van de overschrijding van de redelijke termijn heeft de Rechtbank het volgende overwogen:

“De rechtbank overweegt dat sinds de mededeling van de boete in het controlerapport van 15 februari 2006 (uit de gedingstukken valt niet op te maken of verweerder deze daarvóór reeds had aangekondigd) tot de onderhavige uitspraak ruim vier jaren zijn verstreken. De redelijke termijn van twee jaren is daardoor in casu ruimschoots overschreden. De rechtbank acht daarom een vermindering van € 143, te weten 20% van de in geschil zijnde boete ad € 712, op zijn plaats.”

4.7 Nu sinds de uitspraak van de Rechtbank minder dan één jaar is verstreken, ziet het Hof geen aanleiding tot een verdere matiging van de boete.

slotsom

Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep tegen de naheffingsaanslag en de heffingsrentebeschikking niet-ontvankelijk en het hoger beroep tegen de boetebeschikking ongegrond.

5. Kosten

Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep heeft moeten maken vast overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht. De proceskosten van belanghebbende van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand zijn in overeenstemming met dit Besluit te berekenen op 2 punten (hogerberoepschrift en zitting) ? € 437 ? wegingsfactor 1 = € 874.

6. Beslissing

Het Hof:

– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank voor zover deze ziet op de naheffingsaanslag en de heffingsrentebeschikking;

– verklaart het beroep tegen de naheffingsaanslag en de heffingsrentebeschikking niet-ontvankelijk;

– bevestigt de uitspraak van de Rechtbank voor het overige;

– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 874 en

– gelast dat de Staat aan belanghebbende het betaalde griffierecht van € 224 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R.F.C. Spek, voorzitter, mr. P. van der Wal en mr. A.C. van Leijenhorst, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier.

De beslissing is op 29 maart 2011 in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De voorzitter,

(H. de Jong) (R.F.C. Spek)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer)

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.