Home

Gerechtshof Leeuwarden, 13-03-2009, BH6266, 000747-08

Gerechtshof Leeuwarden, 13-03-2009, BH6266, 000747-08

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Datum uitspraak
13 maart 2009
Datum publicatie
17 maart 2009
ECLI
ECLI:NL:GHLEE:2009:BH6266
Zaaknummer
000747-08

Inhoudsindicatie

Naar het oordeel van het hof is de zaak omstreeks september 2007 geëindigd met de uitdrukkelijke mondelinge toezegging door de officier van justitie dat verzoeker niet verder zou worden vervolgd. Daaraan kan niet afdoen dat - om welke reden ook - het OM heeft nagelaten om desgevraagd een schriftelijke bevestiging van deze toezegging aan de raadsman te doen toekomen.

Het verzoek is op 23 juni 2008 en dus ruimschoots na afloop van de gestelde termijn ingediend. De rechtbank heeft verzoeker in zijn verzoek derhalve ten onrechte ontvangen. Het hof zal met vernietiging van de beslissing van de rechtbank verzoeker alsnog niet-ontvankelijk verklaren in zijn verzoek. Het hof ziet geen aanleiding tot het vergoeden van de kosten die zijn gemaakt in verband met de onderhavige procedure.

Uitspraak

Raadkamernummer: 747-08

GERECHTSHOF LEEUWARDEN

Beschikking d.d. 13 maart 2009 van het gerechtshof, meervoudige raadkamer, op het door de officier van justitie ingestelde hoger beroep tegen een beschikking ex artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering d.d. 10 oktober 2008 van de rechtbank Groningen op een verzoek van:

[verzoeker],

geboren op [1954] te [geboorteplaats],

wonende te [woonplaats], [adres].

Verzoeker is niet verschenen. Wel verschenen is de door verzoeker gemachtigde raadsman mr. R. Lassche, advocaat te Enschede.

1. De beschikking waarvan beroep

De rechtbank heeft bij voormelde beschikking het verzoek toegewezen en een vergoeding toegekend van € 37.071,04.

2. De behandeling in raadkamer

Het hof heeft in openbare raadkamer van 27 februari 2009 gezien de stukken, waaronder het verzoekschrift.

Het hof heeft gehoord de advocaat-generaal en de raadsman.

3. Aanwending van het rechtsmiddel

Tegen voormelde beschikking van de rechtbank heeft de officier van justitie van het arrondissementsparket Groningen tijdig en op de voorgeschreven wijze hoger beroep ingesteld.

4. De beoordeling

Het verzoek tot vergoeding van proceskosten dient op grond van het bepaalde in artikel 591, tweede lid, Wetboek van Strafvordering te worden ingediend binnen drie maanden na het eindigen van de zaak.

Bij de behandeling in raadkamer heeft de advocaat-generaal, die in de betreffende strafzaak als officier van justitie is opgetreden, aangegeven dat hij de beslissing om verzoeker niet verder te vervolgen omstreeks september 2007 mondeling aan mr. R. Lassche heeft medegedeeld. Derhalve kan ervan worden uitgegaan dat verzoeker van deze toezegging op de hoogte is gebracht. Dit is door de raadsman ook niet weersproken. De raadsman stelt zich echter op het standpunt dat meermalen tevergeefs is verzocht om een schriftelijke bevestiging van de toezegging. Daardoor bleef verzoeker in onzekerheid over zijn mogelijke vervolging. Onweersproken is dat verzoeker niet verder is vervolgd.

Naar het oordeel van het hof is de zaak omstreeks september 2007 geëindigd met de uitdrukkelijke mondelinge toezegging door de officier van justitie dat verzoeker niet verder zou worden vervolgd. Daaraan kan niet afdoen dat - om welke reden ook - het OM heeft nagelaten om desgevraagd een schriftelijke bevestiging van deze toezegging aan de raadsman te doen toekomen.

Het verzoek is op 24 juni 2008 en dus ruimschoots na afloop van de gestelde termijn ingediend. De rechtbank heeft verzoeker in zijn verzoek derhalve ten onrechte ontvangen. Het hof zal met vernietiging van de beslissing van de rechtbank verzoeker alsnog niet-ontvankelijk verklaren. Het hof ziet geen aanleiding tot het vergoeden van de kosten die zijn gemaakt in verband met de onderhavige procedure.

5. Beslissing op het hoger beroep

Het hof:

vernietigt de beschikking van de rechtbank van 10 oktober 2008;

verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek.

Aldus gegeven door mr. H.J. Deuring als voorzitter, mrs. H.M. Poelman en J.J. Beswerda, in tegenwoordigheid van mr. H. de Ruijter als griffier, en ondertekend door de voorzitter en de griffier voornoemd.