Home

Gerechtshof Leeuwarden, 07-08-2008, ECLI:NL:GHLEE:2008:1861 BH8899, 108.004.339

Gerechtshof Leeuwarden, 07-08-2008, ECLI:NL:GHLEE:2008:1861 BH8899, 108.004.339

Inhoudsindicatie

Aan de betrokkene is een sanctie opgelegd ter zake van het verlies van geldigheid van het keuringsbewijs van zijn vrachtwagen. De bedrijfsauto bevindt zich in Griekenland en er kan niet mee worden gereden. Verder heeft betrokkene de schorsing van het kenteken opgeheven, omdat niet is voldaan aan de voorwaarde voor ontheffing van motorrijtuigenbelasting te weten dat het voertuig in Nederland is gestald. Sanctie terecht opgelegd. Kantonrechter heeft sanctie gematigd. Reformatio in peius.

Uitspraak

WAHV 108.004.339

7 augustus 2008

CJIB 09105449761

Gerechtshof te Leeuwarden

Arrest

op het hoger beroep tegen de beslissing

van de kantonrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch

van 17 januari 2008

betreffende

[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),

wonende te [woonplaats].

1. De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie in het arrondissement 's-Hertogenbosch genomen beslissing gedeeltelijk gegrond verklaard en de sanctie gematigd tot een bedrag van € 75,-. De beslissing van de kantonrechter is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

2. Het procesverloop

De betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.

De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.

De betrokkene is in de gelegenheid gesteld het beroep schriftelijk nader toe te lichten. Hiervan is geen gebruik gemaakt.

3. Beoordeling

3.1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 320,- opgelegd ter zake van “voor motorrijtuig of aanhangwagen van meer dan 3500 kg is geldigheid van het keuringsbewijs verlopen”, welke gedraging op 31 januari 2007 door middel van registercontrole is geconstateerd door de RDW met betrekking tot het voertuig met het kenteken [AB-00-AB].

3.2. De betrokkene heeft in hoger beroep gesteld dat hij niet tevreden is met de door de kantonrechter toegepaste matiging van de sanctie, omdat hij toch nog een bedrag moet betalen en de beslissing van de kantonrechter geen verandering brengt in de omstandigheid dat hij door gewijzigde regelgeving verplicht is zijn bedrijfsauto, die in Griekenland staat en waarmee niet kan worden gereden, periodiek in Nederland te laten keuren. Hij voelt zich gedupeerd door het feit dat bij de wetswijziging, waardoor de keuringsplicht ook geldt indien niet met het voertuig van de weg gebruik wordt gemaakt, geen rekening is gehouden met bijzondere omstandigheden zoals de zijne. De betrokkene had het kenteken van het voertuig laten schorsen totdat hij er eind 2006 door een ambtenaar van de motorrijtuigenbelasting op attent werd gemaakt dat het geschorste voertuig zich op grond van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 niet buiten Nederland mocht bevinden. Hij heeft toen de motorrijtuigenbelasting betaald en de schorsing beëindigd. Vervolgens is hem gebleken dat voor het voertuig een keuringsplicht geldt.

3.3. Blijkens de voertuiggegevens van de RDW bedraagt de toegestane maximum massa van het voertuig met kenteken [AB-00-AB] 7.500 kg, zodat het voertuig ingevolge artikel 2, aanhef en onder f, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 voor de toepassing van die wet dient te worden aangemerkt als een vrachtauto. De datum van de aanvang van de laatste tenaamstelling is 20 februari 2001. Het hof neemt aan dat het kenteken op die datum op de naam van de betrokkene is geregistreerd. De laatste vervaldatum van de APK-keuring was 24 juni 2000. Het dossier bevat geen stukken waaruit blijkt gedurende welke periode het kenteken geschorst is geweest, en of het kenteken thans opnieuw is geschorst zoals de betrokkene in zijn beroepschrift van 26 juli 2007 heeft gesteld.

3.4. Naar het hof begrijpt berust het beroep van de betrokkene op de stelling dat hem niet kan worden verweten dat hij niet heeft voldaan aan de keuringsplicht omdat in de thans van toepassing zijnde regeling van de periodieke keuringsplicht geen rekening is gehouden met de bijzondere omstandigheid dat een in Nederland geregistreerde bedrijfsauto zich in het buitenland bevindt en wegens gebreken niet in staat is om te rijden. Uit het beroepschrift van de betrokkene kan worden afgeleid dat hij het kenteken van het betreffende voertuig primair had geschorst teneinde te worden ontheven van de verplichting tot betaling van motorrijtuigenbelasting.

3.5. Artikel 19, eerste lid, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 in samenhang met artikel 4a, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1994, houdt in dat een vrachtauto, waarvan het kenteken is geschorst en waarvoor tijdelijke ontheffing van de belastingplicht is verleend, zich op een stallingsplaats in Nederland dient te bevinden. Die bepalingen waren reeds in werking getreden op het tijdstip waarop het kenteken van het voertuig op naam van de betrokkene werd geregistreerd, zodat de betrokkene bij de aanvraag van de ontheffing van de motorrijtuigenbelasting ervan op de hoogte kon zijn dat die ontheffing slechts werd verleend zolang het voertuig in Nederland was gestald.

3.6. Voor zover de betrokkene heeft gesteld dat hij de dupe is van de omstandigheid dat de verplichte periodieke keuring voor motorrijtuigen door een recente wetswijziging niet meer gebonden is aan het gebruik van het voertuig op de weg, doch gekoppeld aan de registratieverplichting, overweegt het hof dat die wijziging reeds van kracht is sinds de invoering van de Wegenverkeerswet 1994 op 1 januari 1995.

3.7. Artikel 72 WVW 1994, houdt - voor zover hier van belang - in:

"1. Voor een motorrijtuig of aanhangwagen, waarvoor een kenteken is opgegeven dan wel dient te zijn opgegeven, dient een keuringsbewijs te zijn afgegeven.

2. Het keuringsbewijs dient: (...)

b. zijn geldigheid niet te hebben verloren, (...).

3. Voor overtreding van het eerste lid en het bepaalde bij of krachtens het tweede lid zijn aansprakelijk:

a. voor zover het betreft een motorrijtuig, de eigenaar of houder, alsmede in het geval dat met dat motorrijtuig over de weg wordt gereden, de bestuurder (…).".

3.8. Artikel 73, eerste lid, houdt - voor zover hier van belang - in:

"Artikel 72 geldt niet indien:

a. (…)

b. de geldigheid van het voor het betrokken voertuig afgegeven kentekenbewijs is geschorst overeenkomstig paragraaf 6 van hoofdstuk IV. (…)."

3.9. Artikel 67, eerste lid, van de WVW 1994 houdt - voor zo ver hier van belang - in: "Indien met een voertuig geen gebruik van de weg wordt gemaakt, schorst de Dienst Wegverkeer op aanvraag van de eigenaar of houder van dat voertuig (….) de geldigheid van het kentekenbewijs.".

Blijkens de wetsgeschiedenis brengt voornoemde bepaling mee dat het voertuig gedurende de periode van schorsing niet op de weg mag staan.

3.10. Voor zover de betrokkene klaagt dat hij niet aan de periodieke keuringsplicht heeft kunnen voldoen omdat het technisch niet mogelijk was met het voertuig naar een keuringsplaats in Nederland te rijden, overweegt het hof dat de betrokkene de schorsing van het kenteken van het voertuig niet had behoeven opheffen toen hem was gebleken dat hij niet (meer) voldeed aan de voorwaarde voor ontheffing van de motorrijtuigenbelastingplicht. Dat de betrokkene niettemin ervoor heeft gekozen de schorsing te doen beëindigen, komt derhalve voor zijn rekening en risico. Dat de schorsing van het kenteken niet had behoeven te worden opgeheven gaat uit van de veronderstelling dat overigens was voldaan aan de voorwaarden voor schorsing, waaronder de voorwaarde dat met het voertuig geen gebruik van de weg werd/wordt gemaakt. De betrokkene heeft zich daarover niet uitgelaten, zodat in het midden moet blijven of de schorsing is beëindigd omdat de betrokkene niet langer aan die voorwaarde voldeed. Zolang het kenteken in Nederland op zijn naam is geregistreerd, zou ook dat overigens voor rekening en risico van de betrokkene komen.

3.11. Gelet op het hiervoor overwogene valt niet in te zien dat sprake zou zijn van bijzondere omstandigheden die zouden moeten leiden tot het achterwege laten of tot matiging van de sanctie. De betrokkene heeft er immers zelf voor gekozen om het voertuig in het buitenland te laten, de registratie van het kenteken in Nederland te handhaven en een kennelijk noodzakelijke reparatie achterwege te laten. Dat hij onder die omstandigheden zich niet voldoende heeft vergewist van de toepasselijke regelgeving dient de betrokkene te worden aangerekend.

3.12. Aangezien het hof de betrokkene niet in een ongunstiger positie wenst te brengen dan het geval zou zijn geweest indien hij geen hoger beroep had ingesteld, zal het hof het door de kantonrechter vastgestelde bedrag van de sanctie in stand laten en de beslissing van de kantonrechter bevestigen.

4. De beslissing

Het gerechtshof:

bevestigt de beslissing van de kantonrechter.

Dit arrest is gewezen door mr. Van Wagtendonk, in tegenwoordigheid van mr. Zomer als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.