Home

Gerechtshof Den Haag, 15-06-2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:1080, 200.277.441/01

Gerechtshof Den Haag, 15-06-2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:1080, 200.277.441/01

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
15 juni 2021
Datum publicatie
23 juni 2021
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2021:1080
Zaaknummer
200.277.441/01

Inhoudsindicatie

Onrechtmatige daad, uithuisplaatsing minderjarige, voorlopig getuigenverhoor, ontbreken van een concrete en ter zake dienende toelichting, gezag van gewijsde, herroeping, misbruik van recht

Uitspraak

Afdeling Civiel recht

Zaaknummer : 200.277.441/01

Rekestnummers rechtbank : C/09/565984 / HA RK 19-13; C/09/565999 / HA RK 19-15; C/09/566015 / HA RK 19-17; C//09/565991 / HA RK 19-14 en C/09/566004 / HA RK 19-16

inzake

woonplaats gekozen hebbende te [plaatsnaam 1] , huidig correspondentieadres te [plaatsnaam 2] ,

verzoeker in hoger beroep,

hierna te noemen: [verzoeker] ,

advocaat: aanvankelijk mr. Rosier te Amsterdam, die zich op 1 april 2020 heeft onttrokken,

tegen

gevestigd te Rotterdam,

hierna te noemen: JBRR,

advocaat: mr. Scheimann te Rotterdam.

en

gevestigd te Rotterdam,

hierna te noemen: Enver,

advocaat: mr. J. Mikes te Rotterdam,

Het verloop van de procedure in hoger beroep

1. De procedure in hoger beroep is als volgt verlopen.

-

Bij beroepschrift met producties, ingekomen bij het hof op 14 februari 2020 is [verzoeker] in beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Den Haag van 14 november 2019. In deze beschikking heeft de rechtbank Den Haag in vijf procedures één gezamenlijke einduitspraak gedaan.

-

Op 1 april 2020 heeft mr. Rosier zich als advocaat onttrokken. Aan de zijde van [verzoeker] heeft zich daarna geen nieuwe advocaat gesteld.

-

Enver heeft op 23 oktober 2020 een verweerschrift met producties ingediend. Dit verweerschrift is mede ingediend namens de heer [naam 1] , de heer [naam 2] , de heer [naam 3] , mevrouw [naam 4] en mevrouw [naam 5] , allen (voormalig) bestuurder van Enver. Op 1 februari 2021 heeft Enver een aanvullend verweerschrift ingediend, waarbij een fout in het verweerschrift is hersteld.

-

JBRR heeft op 26 oktober 2020 een verweerschrift met producties ingediend. Dit verweerschrift is mede ingediend namens de heer [naam 1] , mevrouw [naam 6] , de heer [naam 7] , de heer [naam 8] , de heer [naam 9] en mevrouw [naam 10] , allen (voormalig) medewerkers of bestuurders van JBRR.

-

Op 16 februari 2021 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden waarbij [verzoeker] zelf het woord heeft gevoerd. De standpunten van Enver en JBRR zijn aan de hand van pleitnotities toegelicht door respectievelijk mr. Mikes en mr. Scheimann. Deze pleitnotities zijn overgelegd, en van de zitting is proces-verbaal opgemaakt. [verzoeker] heeft op die zitting het hof gewraakt.

-

Op 19 februari 2021 heeft [verzoeker] een fax aan het hof gestuurd.

-

Bij beslissing van de wrakingskamer van 26 maart 2021 is het wrakingsverzoek afgewezen. Op diezelfde datum heeft [verzoeker] het hof per fax verzocht om de procedure voor onbepaalde tijd aan te houden, en voor zover dit aanhoudingsverzoek niet zou worden toegewezen, het hof opnieuw gewraakt.

-

Op 6 april 2021 hebben zowel Enver als JBRR een brief aan het hof gestuurd, en zich tegen de verzochte aanhouding verzet.

-

Het hof heeft daarna het aanhoudingsverzoek afgewezen, en de zaak op 20 april 2021 opnieuw naar de wrakingskamer verwezen.

-

Bij beslissing van 10 mei 2021 heeft de wrakingskamer het tweede wrakingsverzoek buiten behandeling gelaten en [verzoeker] voor deze procedure een wrakingsverbod opgelegd.

De feiten

2.1

De feiten die de rechtbank heeft vastgesteld in rechtsoverweging 2.1 en 2.2 van de beschikking zijn niet in geschil. Ook het hof zal van die feiten uitgaan. [verzoeker] voert in grief 2 onder meer aan dat de rechtbank in rechtsoverweging 2.2 ten onrechte heeft verwezen naar een aantal eerdere procedures die [verzoeker] als procespartij heeft gevoerd, maar betwist niet dat die procedures gevoerd zijn. Het gaat in deze zaak om het volgende.

2.2

[verzoeker] is de biologische vader van [naam zoon] , die thans 17 jaar oud is (hierna: de zoon). De zoon is ongeveer een jaar na zijn geboorte uit huis geplaatst. Begin 2005 is de zoon gaan wonen in het pleeggezin waar hij op dit moment nog steeds woont. [verzoeker] heeft de zoon in 2006 erkend. In 2011 is [verzoeker] ontheven van het ouderlijk gezag.

2.3

[verzoeker] heeft na de uithuisplaatsing vele gerechtelijke procedures aanhangig gemaakt, onder meer over het gezag over en de omgang met de zoon. Daarnaast heeft hij diverse (klacht)procedures aanhangig gemaakt tegen instanties die betrokken zijn (geweest) bij de uithuisplaatsing. Voorts heeft hij bij de rechtbank Rotterdam een civiele procedure gevoerd tegen Stichting Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam (de rechtsvoorgangster van JBRR). [verzoeker] voerde in die procedure aan dat die stichting onrechtmatig jegens hem had gehandeld door de (wijze van) ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de zoon. Bij arrest van 15 april 2014 heeft het Hof Den Haag het vonnis van de rechtbank, waarbij de vorderingen van [verzoeker] zijn afgewezen, bekrachtigd.

Het verzoek bij de rechtbank en in hoger beroep

3.1

De bij de rechtbank ingediende verzoeken van [verzoeker] tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor richten zich tegen Enver, (voormalig) bestuurders en medewerkers van Enver, de pleegouders, JBRR en/of (voormalig) bestuurders en medewerkers van JBRR. [verzoeker] heeft bij aanvullende verzoekschriften de rechtbank verzocht te gelasten dat Enver en JBRR de NAW-gegevens van de bestuurders, medewerkers en pleegouders aan hem verstrekken, zodat hij hen kan oproepen voor het getuigenverhoor.

3.2

[verzoeker] wil in het voorlopig getuigenverhoor de (voormalig) bestuurders en (voormalig) medewerkers van JBRR en Enver horen. Daarmee hoopt hij te kunnen vaststellen wie verantwoordelijk is of zijn voor de – volgens hem – onrechtmatige ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de zoon, die voor hem tot grote schade heeft geleid en nog steeds leidt. Die onrechtmatigheden bestaan volgens [verzoeker] in ieder geval uit:

- het niet juist en niet tijdig informeren van de rechter,

- het niet juist en niet tijdig informeren van [verzoeker] ,

- het niet aantonen van de noodzaak van de uithuisplaatsing,

- het niet aantonen van de proportionaliteit van de uithuisplaatsing,

- het niet uitvoeren van periodieke evaluaties om de uithuisplaatsing dan wel de

voogdij te beëindigen en de zoon terug te plaatsen,

- het frustreren van de informatierechten van [verzoeker] .

3.3

De rechtbank heeft de verzoeken van [verzoeker] afgewezen. Met betrekking tot de tegen JBRR gerichte verzoeken heeft de rechtbank geoordeeld dat [verzoeker] het gestelde onrechtmatig handelen van JBRR al in een eerdere bodemprocedure aan de orde heeft gesteld. In deze procedure is zijn vordering in een arrest van het gerechtshof Den Haag van 15 april 2014 definitief afgewezen. [verzoeker] heeft daarom thans geen rechtens te respecteren belang meer bij zijn verzoek. Zijn verzoek is daarnaast in strijd met de goede procesorde en levert misbruik van procesrecht op. Hetzelfde geldt voor het verzoek tot het mogen horen van bestuurders en medewerkers van JBRR om te kunnen beoordelen of zij jegens [verzoeker] aansprakelijk zijn. Naar het oordeel van de rechtbank valt niet te begrijpen hoe die bestuurders en/of medewerkers aansprakelijk kunnen zijn voor handelen waarvan reeds vaststaat dat JBRR, als eindverantwoordelijke, daar niet voor aansprakelijk is.

3.4

Met betrekking tot de tegen Enver gerichte verzoekschriften heeft de rechtbank geoordeeld dat “op geen enkele wijze is onderbouwd dat Enver en/of haar bestuurders en/of haar medewerkers en/of de pleegouders daadwerkelijk beschikken over nieuwe informatie die van belang is voor de beoordeling van de procespositie van [verzoeker] jegens deze partijen en welke verwijten hij hen concreet maakt. Dat had op zijn weg gelegen nu Enver c.s. geen enkele zeggenschap hebben over de uithuisplaatsing (die steeds door de rechter is getoetst), maar daarna door Enver slechts als zorgaanbieder, door inzet van pleegouders, uitvoering is gegeven”. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat [verzoeker] in 2015 al met betrekking tot de schoolkeuze van de zoon een verzoek tot voorlopig getuigenverhoor aanhangig heeft gemaakt, en dat dat verzoek in twee instanties als onvoldoende onderbouwd is afgewezen. Het zonder nadere onderbouwing en nieuwe stellingen starten van een volgende procedure tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor is in strijd met de goede procesorde. In het licht van alle informatie die reeds voorhanden is met betrekking tot de uithuisplaatsing, en alles wat daarmee samen hangt, levert naar het oordeel van de rechtbank een nieuwe procedure tevens misbruik van procesrecht op.

3.5

Het hoger beroepschrift van [verzoeker] is gericht tegen JBRR en Enver. [verzoeker] heeft acht grieven tegen de beschikking aangevoerd. In hoger beroep vordert [verzoeker] dat de beschikking wordt vernietigd, en dat het hof alsnog bepaalt dat 39 in het beroepschrift genoemde personen als getuige zullen worden gehoord. JBRR en Enver hebben verweer gevoerd.

Beoordeling van het hoger beroep

Beslissing