Home

Gerechtshof Den Haag, 25-02-2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:287, 200.257.779-01

Gerechtshof Den Haag, 25-02-2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:287, 200.257.779-01

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
25 februari 2020
Datum publicatie
25 februari 2020
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2020:287
Zaaknummer
200.257.779-01

Inhoudsindicatie

misbruik van recht door bombardement aan verzoeken, bezwaren, ingebrekestellingen e.d.; proportioneel verbod.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht

Zaaknummer : 200.257.779/01

Zaak-, rolnummer rechtbank : C/09/560634 / KG ZA 18-1001

Arrest van 25 februari 2020

in het kort geding van:

[appellant] ,

wonende te [woonplaats] ,

appellant,

hierna te noemen: [appellant] ,

advocaat: mr. S.L. Sarin te Haarlem,

tegen

Intergemeentelijke Sociale Dienst (ISD) Bollenstreek,

zetelend te Lisse,

geïntimeerde,hierna te noemen: ISD,

advocaat: mr. V.L.T. van Roy te Leiden.

Het procesverloop in hoger beroep

[appellant] is tijdig in hoger beroep gekomen van het vonnis in kort geding, tussen partijen gewezen op 7 februari 2019 onder voornoemd rolnummer (hierna: het bestreden vonnis). Bij memorie van grieven (met producties) heeft [appellant] zeven grieven tegen dit vonnis aangevoerd. Bij memorie van antwoord (met producties) heeft de ISD de grieven bestreden. Op 24 januari 2020 hebben partijen hun zaak doen bepleiten en ter gelegenheid daarvan producties overgelegd. Aansluitend is arrest bepaald.

De beoordeling van het hoger beroep

waar dit kort geding over gaat

1.1 De feiten die de voorzieningenrechter onder ‘2. De feiten’ heeft vastgesteld zijn niet in geschil. Ook het hof gaat van deze feiten uit.

Kort gezegd gaat het om het volgende.

1.2 De ISD is een publiekrechtelijke rechtspersoon die, op basis van een samenwerkingsverband van diverse gemeenten, waaronder de gemeente Hillegom, de taken uitvoert op het gebied van sociale zekerheid.

1.3 [appellant] woont in [woonplaats] en is in februari 2014 met de ISD in contact gekomen omdat hij financiële bijstand vroeg.

1.4 Op 21 augustus 2019 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) uitspraak gedaan in een procedure tussen de ISD en [appellant] over het uitblijven van een besluit, na een verzamelbesluit over 33 WOB-verzoeken van [appellant] (ECLI:NL:RVS:2019:2817). De Afdeling heeft in deze uitspraak, die door de ISD als productie is overgelegd, onder meer het volgende geoordeeld:

Bij ISD Bollenstreek staan in de periode 10 februari 2014 tot en met 3 oktober 2018, 390 werkprocessen op naam van [appellant] . Op 29 oktober 2018 waren dat er 424 en op 11 januari 2019, 524. Een cliënt bij ISD Bollenstreek had in 2017 gemiddeld 3,07 werkprocessen op zijn naam staan.

[appellant] heeft in de periode 20 februari 2018 tot en met 27 maart 2018, 33 Wob-verzoeken aan ISD Bollenstreek gedaan. In totaal had [appellant] op 3 oktober 2018 106 Wob-verzoeken bij ISD Bollenstreek gedaan. In de periode van 1 januari 2018 tot 6 september 2018 zijn door hem in totaal 116 aanvragen waaronder 60 Wob-verzoeken, alsmede ingebrekestellingen, bezwaren, herzieningsverzoeken, aanvragen en klachten bij ISD Bollenstreek ingediend. [appellant] heeft tegen nagenoeg iedere medewerker van ISD, met wie hij contact heeft gehad, minstens één klacht ingediend, administratief personeel, juristen, consulenten en het managementteam van ISD Bollenstreek, in totaal 24 klachten. In juli 2018 heeft hij binnen één week 19 brieven met verzoeken bij de Afdeling Juridische Zaken van ISD Bollenstreek ingediend.

[appellant] heeft op 14 november 2018 ISD Bollenstreek laten weten dat hij het e-mailadres [mailadres] gebruikt. Hij heeft de domeinnaam [domeinnaam] ook geregistreerd. (…) Ter zitting is toegelicht dat [appellant] het gebruik van de website en het mailadres heeft beëindigd na een daartoe strekkende uitspraak van de rechtbank.

(…)

1.5. [appellant] heeft geen redelijke verklaring of belang gegeven voor het grote aantal Wob-verzoeken, bezwaren, beroepen en klachten. De Afdeling ziet niet in waarom [appellant] vanwege eerdere afwijzingen van Wob-verzoeken gedwongen was om telkens nieuwe verzoeken te doen. Ook is niet gebleken dat [appellant] daadwerkelijk iets doet met de van ISD Bollenstreek verkregen documenten. Dat in het onderhavige verzoek en de ingebrekestellingen verschillende kenmerken zijn vermeld, heeft de rechtbank terecht als signaal voor misbruik aangemerkt, nu dit bij het zeer grote aantal verzoeken dat [appellant] had gedaan, ertoe kon leiden dat verwarring ontstond over het verzoek waar de ingebrekestelling op zag. In een tijdsbestek van 35 dagen zijn door [appellant] 33 Wob-verzoeken gedaan. Daarnaast heeft de rechtbank terecht van belang geacht dat [appellant] door middel van Wob-verzoeken stukken opvroeg die hij ook in het kader van lopende bezwaarprocedures kon verkrijgen. Ook de handelwijze van [appellant] van het registreren van een domeinnaam en een e-mailadres gelijkend op dat van medewerkers van ISD Bollenstreek, wijst op het bewust frustreren en ontregelen van ISD Bollenstreek. (…)

Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat [appellant] de bevoegdheid om een Wob-verzoek in te dienen heeft gebruikt zonder redelijk doel of met een ander doel dan waartoe zij gegeven is, zodanig dat het aanwenden van die bevoegdheid blijk geeft van kwade trouw.

1.6 De rechtbank Den Haag heeft daarna in meerdere vonnissen geoordeeld dat [appellant] door het indienen van WOB-verzoeken jegens ISD misbruik van recht heeft gemaakt (vonnissen van 2 oktober 2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:10313 en ECLI:NL:RBDHA:2019:1031 en 4 november 2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:11676). De Afdeling heeft op 8 januari 2020 een beroep van [appellant] tegen eenzelfde oordeel van de rechtbank van 15 augustus 2018 kennelijk ongegrond verklaard (zaak 201904071/2/A3).

2. De ISD is de onderhavige kortgedingprocedure begonnen om – kort gezegd – [appellant] te laten verbieden gedurende een periode van twee jaar vaker dan twee keer per maand contact met haar op te nemen, op straffe van een dwangsom. De ISD heeft haar vordering gegrond op onrechtmatige daad. Zij heeft aangevoerd dat [appellant] zonder redelijk doel met het grote aantal aan ISD gestuurde aanvragen, ingebrekestellingen, bezwaarschriften, klachten en herzieningsverzoeken een onevenredig groot beslag op de capaciteiten van de ISD legt. [appellant] heeft verweer gevoerd.

3. De voorzieningenrechter heeft [appellant] (samengevat) verboden om zich gedurende twee jaar meer dan twee keer per maand tot ISD te wenden (niet inbegrepen bezwaar tegen voor bezwaar vatbare besluiten), zulks op verbeurte van een dwangsom van € 250,- per overtreding met een maximum van € 25.000,-.

4.1 [appellant] is van het vonnis in hoger beroep gekomen. Hij richt zijn grieven tegen het (voorshandse) oordeel dat hij jegens de ISD misbruik maakt van recht (grieven I t/m VI) en de inhoud van het opgelegde verbod (grief VII).

4.2 De ISD heeft de grieven bestreden. Zij is het eens met het vonnis. Zij heeft erop gewezen dat [appellant] zich ook na het vonnis nog te vaak tot de ISD of haar medewerkers heeft gewend. Omdat de gemaximeerde dwangsom al is volgelopen heeft de ISD zelf als maatregel op 10 september 2019 aan [appellant] geschreven dat zij in elk geval gedurende zes maanden op geen enkele 3-mail, brief, verzoek om informatie of aanvraag of ingebrekestelling meer reageren (dit is de zogenoemde ‘stopbrief’).

wat het hof in dit kort geding oordeelt

5 misbruik van recht

5.1

De bevoegdheid om een WOB-verzoek in te dienen, is gegeven met het doel dat in beginsel een ieder kennis kan nemen van overheidsinformatie. Deze bevoegdheid kan worden misbruikt. Dat geldt ook voor de bevoegdheid om aanvragen te doen, bezwaren te maken, klachten in te dienen of herzieningen te verzoeken. In geval van misbruik kan de voorzieningenrechter in kort geding het gebruik van de bevoegdheid verbieden, omdat het misbruiken onrechtmatig is. De voorzieningenrechter zal daarbij terughoudend zijn, vanwege het fundamentele karakter van de genoemde bevoegdheden, mede gelet op artikel 6 EVRM.

5.2

[appellant] meent dat de kortgeding rechter ten onrechte heeft geoordeeld dat hij misbruik van recht maakt, vanwege de volgende redenen.

-a- Het oordeel dat zijn WOB-verzoeken geen redelijk doel dienen, is gestoeld op het aantal aanvragen en verzoeken dat hij heeft ingediend en enkele voorbeelden van aanvragen die de voorzieningenrechter onredelijk vond. [appellant] betwist het gestelde aantal werkprocessen en voert ook aan dat de rechter zijn oordeel niet op basis van slechts enkele voorbeelden mocht geven, omdat hij terughoudend moest zijn.-b- De meeste van zijn WOB-verzoeken heeft hij gedaan, omdat in bezwaarschriftprocedures telkens bleek dat de dossiers incompleet waren. Er was geen andere manier bekend om aan de ontbrekende gegevens te komen. Verder heeft hij WOB-verzoeken gedaan met het oog op de waarheidsvinding, zoals ten aanzien van de vraag of iemand was ingehuurd vanwege de contacten met [appellant] , of om – in het kader van een aanvraag bijzondere bijstand bij reiskosten – de stelling te weerspreken dat iedereen weleens reiskosten moet maken.

-c- Eerdere WOB-verzoeken zijn alle op 27 maart 2018 gehonoreerd, waardoor van deze verzoeken sowieso niet kan worden gezegd dat zij geen redelijke doel dienden.

-d- Het in gebreke stellen van een bestuursorgaan vanwege niet tijdig beslissen op een aanvraag of bezwaar of het aanvragen van bijzondere bijstand kan sowieso geen misbruik opleveren.

5.3

Het hof oordeelt in het kader van dit kort geding dat [appellant] wel misbruik van recht maakt op grond van het volgende:

-I- De ISD heeft in hoger beroep met een overzicht van werkprocessen onderbouwd dat [appellant] per 27 juni 2019 ruim 700 werkprocessen op zijn naam heeft staan. Volgens de ISD is dit inmiddels opgelopen tot meer dan 800. Hoewel [appellant] de gestelde aantallen heeft betwist, staat voldoende vast dat hij zich zeer vaak tot de ISD heeft gewend, soms honderden keren per jaar en tientallen keren per week. Dit is vele malen meer dan klanten van de IDS gemiddeld nodig hebben (volgens de ISD: ongeveer 3,07 werkprocessen per jaar voor een gemiddelde klant). [appellant] heeft niet aangevoerd dat zijn persoonlijke situatie in belangrijke mate afwijkt van die van ‘een gemiddelde klant’ van de ISD.

-II- In dit kort geding staat vast dat [appellant] in het verleden misbruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om verzoeken aan de ISD te doen. Zowel de Afdeling als bestuursrechters in de rechtbank Den Haag hebben dit misbruik al vastgesteld (zie onder 1.5 en 1.6).

[appellant] algemene stellingen dat zijn (overige) WOB-verzoeken nodig waren voor zijn bezwaarschriftprocedures of voor ‘waarheidsvinding’ zijn zeker tegen die achtergrond te vaag voor het oordeel dat hij zijn recht niet misbruikte. Wat hij ter onderbouwing van enkele van zijn verzoeken concreet heeft aangevoerd – namelijk dat hij informatie wilde over de wijze van behandelen van zijn kredietaanvragen en stukken over de extra personeelsinzet voor hem, over de deskundigheid van een bepaalde ISD-medewerker en over de reiskostendeclaraties van ISD-medewerkers voor zittingen – kan het beeld van misbruik van recht niet wegnemen. Er lijkt hierbij niet steeds sprake te zijn van rechtmatige doelen. Bovendien zegt het niets over zijn bedoelingen bij de overige (vele) verzoeken. In elk geval kan dit niet rechtvaardigen dat [appellant] buitensporig vaak per maand contact met de ISD zoekt. Het feit dat eerdere WOB-verzoeken zijn gehonoreerd door aan [appellant] op 27 maart 2018 alles uit zijn dossier te overhandigen, vormt geen aanwijzing voor de stelling dat de talrijke andere verzoeken van [appellant] niet misbruikelijk waren.

6 6. proportionaliteit verbod

6.1

[appellant] stelt dat vanwege de volgende redenen het aan hem opgelegde verbod een disproportionele reikwijdte heeft:

-a- twee contactmomenten per maand met ISD is voor hem te beperkend;

-b- aanvragen voor ‘bijzondere bijstand’ en ingebrekestellingen kunnen sowieso geen misbruik van recht opleveren; en

-c- ISD grijpt het bestreden vonnis aan om zich niet meer aan de wet te houden, gelet op hetgeen zij in de ‘stopbrief’ van 10 september 2019 heeft geschreven.

6.2

Volgens het hof is het door de voorzieningenrechter opgelegde contactverbod nog steeds noodzakelijk en proportioneel vanwege het volgende: Twee contactmomenten per maand met de ISD, uitgezonderd bezwaar tegen een voor bezwaar vatbaar besluit, komt het hof ruim voldoende voor voor iemand die alleen vanwege de verleende financiële bijstand in contact met de ISD moet kunnen treden om verzoeken en aanvragen te doen, klachten in te dienen of in gebreke te stellen. Bijzondere omstandigheden die de situatie van [appellant] anders zouden maken dan wat normaliter voldoende is, zijn niet naar voren gekomen. Daarbij neemt het hof mede in aanmerking dat [appellant] ook niet concreet heeft gemaakt welk reëel aantal maandelijkse contactmomenten voor hem wel werkbaar zou zijn.

Het hof merkt op dat van het door de voorzieningenrechter opgelegde verbod uitdrukkelijk is uitgesloten – zoals beide partijen ook zo hebben begrepen – het richten tot de ISD “vanwege voor bezwaar vatbare beschikkingen” en het voldoen aan wettelijke verplichtingen. [appellant] kan dus (naast de twee contacten per maand) door de ISD gevraagde gegevens overleggen en bezwaar indienen tegen de zojuist genoemde besluiten van de ISD en het opgelegde verbod staat ook niet in de weg aan toegang tot de rechter wanneer [appellant] in beroep wil gaan tegen een beslissing op zo’n voor bezwaar vatbaar besluit.

Het verbod van de voorzieningenrechter laat aan [appellant] de mogelijkheid open om twee keer per maand contact met de ISD te zoeken. Hij mag dus twee keer per maand een brief, verzoek, aanvraag of ingebrekestelling aan de ISD ter behandeling geven. Dat de ISD (ook) die sinds 10 september 2019 niet meer wil behandelen en dus verder gaat dan het in vonnis opgelegde verbod, maakt niet dat dat opgelegde verbod een disproportionele reikwijdte heeft.

conclusie en slot

7.1

Gelet op het voorgaande zal het hof het bestreden vonnis bekrachtigen.

7.2

Omdat [appellant] in het ongelijk is gesteld, zal het hof hem veroordelen in de kosten van dit hoger beroep. De kosten van de ISD begroot het hof volgens de standaardtarieven en omdat dat gevraagd is, zal het hof ook de nakosten in de beslissing opnemen.

Beslissing

Het hof:

- bekrachtigt het bestreden vonnis;

- veroordeelt [appellant] in de proceskosten van dit hoger beroep, aan de zijde van ISD begroot op € 741,- aan griffierecht en € 3.222,- voor salaris van de advocaat en op € 157,- aan nasalaris voor de advocaat, nog te verhogen met € 82,- als dit arrest betekend moet worden, en bepaalt dat [appellant] deze bedragen binnen 14 dagen na vandaag, of wat betreft het bedrag van € 82,- na de betekening, moet hebben voldaan, bij gebreke waarvan de bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van genoemde termijn van 14 dagen;

- verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.

Dit arrest is gewezen door mrs. G. Dulek-Schermers, M.Y. Bonneur en M.P.J. Ruijpers. Het is uitgesproken op 25 februari 2020 ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.