Home

Gerechtshof Den Haag, 17-10-2018, ECLI:NL:GHDHA:2018:3183, 001419-18

Gerechtshof Den Haag, 17-10-2018, ECLI:NL:GHDHA:2018:3183, 001419-18

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
17 oktober 2018
Datum publicatie
22 november 2018
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2018:3183
Formele relaties
Zaaknummer
001419-18

Inhoudsindicatie

Wraking. Wrakingsverzoek door getuige tegen raadsheer-commissaris. Niet-ontvankelijkheid verzoeker in het verzoek. Weigering van raadsheer-commissaris om -naar aanleiding van een daartoe strekkend verzoek- de identiteit van de getuige verborgen te houden. De waarborgen voor een eerlijk proces als neergelegd in artikel 6 van het EVRM nopen in voorkomende gevallen tot het openstellen van de wrakingsprocedure voor anderen dan de verdachte of het Openbaar Ministerie, doch uitsluitend indien ten aanzien van de betrokkene sprake is van het vaststellen van zijn burgerlijke rechten of verplichtingen of bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde vervolging. In casu ten aanzien van de getuige geen sprake van het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde vervolging.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Zaaknummer : 001419-18 Rolnummer hoofdzaak : 22‐004901‐17

Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken van 17 oktober 2018

inzake het schriftelijk verzoek tot wraking als bedoeld in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering van:

[naam verzoeker] raadsman mr. [. .]

Het geding

1. De verzoeker was gedagvaard om op 15 augustus 2018 door de raadsheer-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in het gerechtshof Den Haag als getuige te worden gehoord. Als raadsheer-commissaris had zitting mr. T.L. Tan.

2. Bij brief van 6 september 2018 heeft de raadsman namens de verzoeker een verzoek tot wraking van genoemde raadsheer-commissaris gedaan.

3. De raadsheer-commissaris heeft niet in de wraking berust.

4. Om de hierna volgende redenen heeft de wrakingskamer afgezien van een mondelinge behandeling van het verzoek tot wraking.

Het wrakingsverzoek

1. De verzoeker heeft aan zijn verzoek tot wraking het volgende ten grondslag gelegd, zakelijk en samengevat weergegeven. Bij brief van 9 augustus 2018 heeft de raadsman aan de raadsheer-commissaris bericht dat de verzoeker zich zodanig bedreigd acht dat, naar redelijkerwijze moet worden aangenomen, voor zijn leven, gezondheid of veiligheid dan wel de ontwrichting van zijn gezinsleven of zijn sociaal‐economisch bestaan moet worden gevreesd. Om die reden heeft de raadsman namens de verzoeker primair verzocht te worden vrijgesteld van het afleggen van een verklaring. Subsidiair heeft de verzoeker verzocht dat ter gelegenheid van het verhoor zijn identiteit verborgen wordt gehouden. Naar de mening van de raadsman is de brief van 9 augustus 2018 aan te duiden als een verzoek ex (in ieder geval) artikel 226a en/of artikel 226m van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De omstandigheid dat de raadsheer-commmisaris in reactie op de brief van 9 augustus 2018 geen voor hoger beroep vatbare beschikking heeft gewezen, vormt aanleiding voor het ingediende wrakingsverzoek. De verzoeker stelt zich op het standpunt dat de rechterlijke onpartijdigheid als gevolg daarvan schade lijdt door de volgende omstandigheden:

de mededeling van de griffier van de raadsheer-commissaris van 16 augustus 2018 dat het bericht van 9 augustus 2018 is aangemerkt als een aankondiging en derhalve niet als een verzoek in de zin van artikel 226a Sv is een onbehoorlijke herdefinitie van het verzoek, dat voldoet aan alle in artikel 226a, eerste lid, Sv gestelde eisen. De raadsheer-commissaris dient een beslissing te geven op een verzoek in de zin van artikel 226a, eerste lid, Sv, anders is sprake van rechtsweigering;

de mededeling op 16 augustus 2018 is strijdig met het bericht van de raadsheer-commissaris van 13 augustus 2018 waarin namens de raadsheer‐commissaris is meegedeeld dat de verzoeken om te worden vrijgesteld van het afleggen van een verklaring, of wel dat ter gelegenheid van het verhoor van de verzoeker zijn identiteit verborgen wordt gehouden, zijn afgewezen;

toen de verzoeker op 15 augustus 2018 was verschenen heeft de raadsheer‐commissaris aangekondigd een beschikking te zullen wijzen op het verzoek en zij is om die reden niet overgegaan tot het verhoor als getuige van de verzoeker.

De rechterlijke onpartijdigheid lijdt voorts schade door de omstandigheid dat de verzoeker opnieuw is gedagvaard om op 17 september 2018 een verklaring in de onderliggende strafzaak af te leggen. Dit is in strijd met artikel 226a, derde lid, Sv, waarin is bepaald dat de raadsheer‐commissaris niet overgaat tot het verhoor van de getuige, zolang tegen de op grond van dit artikel gewezen beschikking nog hoger beroep openstaat en, zo dit is ingesteld, totdat het is ingetrokken of daarop is beslist, tenzij het belang van het onderzoek geen uitstel van het verhoor gedoogt.

Het wrakingsverzoek houdt verder nog in dat de raadsheer-commissaris de verzoeker de bescherming ontzegt waarop hij ingevolge het Wetboek van Strafvordering recht heeft. Behalve wraking staat de verzoeker geen ander rechtsmiddel ter beschikking.

2. De raadsheer van wie de wraking is verzocht heeft zich in haar schriftelijke reactie van 17 september 2018 primair op het standpunt gesteld dat de verzoeker niet-ontvankelijk is in het wrakingsverzoek, omdat het 1) tardief is ingediend, en 2) een wrakingsverzoek niet kan worden ingediend door een getuige, behoudens bijzondere gevallen, dat van een dergelijk bijzonder geval geen sprake is, en dat een voor een verhoor in een strafprocedure opgeroepen getuige op grond van artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) evenmin een wrakingsverzoek kan doen.

Subsidiair heeft de raadsheer van wie de wraking is verzocht zich op het standpunt gesteld dat het wrakingsverzoek dient te worden afgewezen, omdat het - kort gezegd - gaat om processuele beslissingen van de raadsheer-commissaris die in zijn algemeenheid en in deze zaak geen grond vormen om te veronderstellen dat de betrokken rechter een vooringenomenheid jegens de verzoeker koestert of dat de vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is.

De reactie houdt verder nog in dat de wijze waarop namens de raadsheer-commissaris aan de advocaat van de verzoeker is medegedeeld dat en waarom de verzoeker dient te verschijnen op een hernieuwde oproep voor het getuigenverhoor gebruikelijk is.

Beoordeling van de ontvankelijkheid van het wrakingsverzoek

Beslissing