Home

Gerechtshof Den Haag, 11-07-2018, ECLI:NL:GHDHA:2018:1869, 22-001688-14

Gerechtshof Den Haag, 11-07-2018, ECLI:NL:GHDHA:2018:1869, 22-001688-14

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
11 juli 2018
Datum publicatie
10 september 2018
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2018:2290
Zaaknummer
22-001688-14

Inhoudsindicatie

De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een ripdeal. De verdachte en zijn medeverdachten hebben met het slachtoffer in diens woning in vertrouwelijke sfeer gedronken en gerookt. Toen de cocaïne van het slachtoffer eenmaal was getest, werd het slachtoffer bedreigd met geweld. De verdachte en zijn mededaders zijn vervolgens met de cocaïne vertrokken, zonder dat zij daarvoor hadden betaald.

Het hof veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van voorarrest.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001688-14

Parketnummer: 10-691179-13

Datum uitspraak: 11 juli 2018

TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 7 april 2014 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1976,

[adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 27 juni 2018.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.

Procesgang

In eerste aanleg is de verdachte vrijgesproken van het ten laste gelegde. Voorts is het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte opgeheven en is de onmiddellijke invrijheidstelling van verdachte bevolen.

De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - ten laste gelegd dat:

hij op of omstreeks 24 maart 2013 te Rotterdam (in een woning gelegen aan de [adres])

tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,

met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [aangever] heeft gedwongen tot de afgifte van geld (1750 euro) en/of een horloge en/of een (aantal) siera(a)d(en) en/of (een hoeveelheid van) een materiaal bevattende cocaïne, en/of (in elk geval) van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [aangever], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),

en/of

met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen geld (1750 euro) en/of een horloge en/of een (aantal) siera(a)d(en) en/of (een hoeveelheid van) een materiaal bevattende cocaïne, en/of (in elk geval) enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),

welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [aangever], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,

welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het slaan/tikken met en/of houden van een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) op/tegen het hoofd van die [aangever], althans tonen van een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) aan die [aangever];

Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden

hij tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, op of omstreeks 24 maart 2013 te Rotterdam (in een woning aan de [adres])

met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen (een hoeveelheid van) een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)

Het beroep op niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

De raadsman heeft primair een beroep gedaan op niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie omdat het onderliggende feitencomplex van de Nederlandse zaak onderdeel uitmaakte van een Belgische veroordeling van de verdachte en de verdachte voor onderhavig feit dus reeds is veroordeeld in België. Het ne bis in idem beginsel staat aan een nieuwe berechting voor dit feit in Nederland in de weg. Als toelichting heeft de raadsman een afschrift van het betreffende Belgische vonnis overgelegd.

Het hof oordeelt hierover als volgt.

Het Belgische vonnis d.d. 26 november 2014 van de Rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen, nummer 5367, betreft zeven verdachten/veroordeelden, onder wie de verdachte [verdachte] en de medeverdachte [medeverdachte].

De verdachte [verdachte] is bij dit vonnis veroordeeld tot een gevangenisstraf en een geldboete, en wel ter zake van de volgende feiten, kort en in alhier gebruikte termen weergegeven:

-

Zaak B: het medeplegen van poging tot invoer van cocaïne in de periode van 7 februari 2013 tot 19 februari 2013;

-

Zaak C I: deelneming aan een criminele organisatie in de periode van 28 januari 2013 tot 19 februari 2013.

Nauwkeurige lezing van het Belgische vonnis leert dat de onderhavige Nederlandse zaak in dat vonnis wordt genoemd bij de bespreking van de mogelijke betrokkenheid bij een aan de verdachte [verdachte] en de medeverdachte [medeverdachte] ten laste gelegde zaak (Zaak A: medeplegen van invoer van cocaïne in de periode van 28 januari 2013 tot 19 februari 2013).

Ten aanzien van de medeverdachte [medeverdachte] acht de Belgische rechtbank dit feit bewezen. De Nederlandse zaak komt bij de bespreking van de betrokkenheid van [medeverdachte] bij deze zaak echter niet ter sprake.

Bij de bespreking van de mogelijke betrokkenheid van de verdachte [verdachte] bij deze zaak komt de Nederlandse zaak wel aan de orde. De rechtbank bespreekt hetgeen [medeverdachte 2] (een van de andere Belgische verdachten/veroordeelden) heeft verklaard: “[medeverdachte 2] verwees naar [verdachte] als degene op wiens naam het appartement in Edegem staat. [medeverdachte 2] heeft samen met [medeverdachte]) en [verdachte] een ripdeal; van 4 kilogram cocaïne gepleegd in Amsterdam.” [Hof: [medeverdachte 2] heeft dit later gecorrigeerd in: Rotterdam].

De rechtbank concludeert vervolgens dat [verdachte] moet worden vrijgesproken op grond van twijfel, nu het onderzoek onvoldoende elementen heeft opgeleverd die de actieve betrokkenheid van [verdachte] bij de zaak A aantonen.

Voorts stelt het hof vast dat de onderhavige Nederlandse zaak in het Belgische vonnis genoemd wordt bij de bespreking van de aan de verdachte [verdachte] en de medeverdachte [medeverdachte] ten laste gelegde zaak C (deelneming aan een criminele organisatie, met als ten laste gelegde periode: 28 januari 2013 tot 19 februari 2013).

De rechtbank neemt in haar niet nader op een of meer verdachten toegespitste overwegingen op: “Beklaagde [medeverdachte 2] verklaart dat hij beklaagden [verdachte] en [medeverdachte] ooit vergezeld heeft voor een rip van 4 kilogram cocaïne in maart 2013.”

Het hof concludeert dat er geen enkel aanknopingspunt is te vinden voor de stelling dat de onderhavige Nederlandse zaak in het Belgische vonnis is ‘meegenomen’. Integendeel, de in België bewezen verklaarde pleegperiodes, steeds tot 19 februari 2013, sluiten dat uit. Het Nederlandse feit dateert immers van 24 maart 2013. Ook uit de formulering van het Belgische vonnis valt niet op te maken dat de Nederlandse zaak op enige wijze in het Belgische vonnis is meegewogen, ook niet in de straftoemeting.

Het beroep op niet-ontvankelijkheid mist derhalve feitelijke grondslag en wordt verworpen.

Vordering van de advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het ten laste gelegde - de diefstal in vereniging met geweld - zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en onder de bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen te geven door Reclassering Nederland.

Het vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.

Vrijspraak primair eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde

Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder het primair eerste cumulatief/alternatief ten laste is gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Bewijsverweren

De raadsman heeft bepleit dat de aangifte van [aangever] en de getuigenverklaring van [medeverdachte 2] op meerdere aspecten ongeloofwaardig zijn en niet kunnen bijdragen aan het bewijs. Het hof verwijst voor de onderbouwing hiervan naar hetgeen is verwoord in de voorgedragen en overgelegde pleitnota.

Het hof deelt dit standpunt niet.

Het hof acht het aannemelijk dat de door de aangever gestelde beroving geen betrekking had op een aantal door hem te verkopen iPhones zoals de aangever heeft gesteld, maar op een hoeveelheid cocaïne zoals uit de verklaringen van de drie in de woning van de aangever aanwezige personen (de verdachte [verdachte], de medeverdachte [medeverdachte] en de getuige [medeverdachte 2]) kan worden afgeleid. Dat de aangever hierover onjuist heeft verklaard, klopt. Het hof weet niet wat de beweegreden hiervoor is geweest, maar niet ondenkbaar is dat de aangever zich niet bekend heeft willen maken als iemand die verdovende middelen kan leveren. Dit maakt echter niet, dat de aangifte van de aangever in zijn geheel ongeloofwaardig of onbetrouwbaar moet worden geacht. Een groot deel van de door de aangever geschetste gang van zaken wordt immers door de betrokken anderen ([verdachte], [medeverdachte] en [medeverdachte 2]) bevestigd, waaraan niet afdoet dat de diverse verklaringen op onderdelen niet steeds in detail gelijkluidend zijn. De essentie van de verklaringen over de gebeurtenissen komt wel overeen, met uitzondering van het door de aangever gestelde toegepaste geweld of de bedreiging daarmee.

De getuige [medeverdachte 2] was, zo staat niet ter discussie, met [verdachte] en [medeverdachte] bij de aangever in de woning. Zij hebben op enig moment de woning verlaten met medeneming (zonder betaling) van een hoeveelheid cocaïne die daar tevoren was getoond en getest. [medeverdachte 2] heeft in zijn verklaringen gesteld, dat [medeverdachte] een vuurwapen heeft gehanteerd en daarmee de aangever heeft bedreigd. Ook de aangever heeft dit verklaard. In dit opzicht ondersteunen de verklaringen van de aangever en [medeverdachte 2] elkaar. Het hof heeft geen reden om aan die wederzijdse ondersteuning geen betekenis toe te kennen.

De raadsman heeft gesteld dat behoedzaam moet worden omgegaan met de verklaring van [medeverdachte 2] omdat hij belang kan hebben gehad bij een voor anderen belastende verklaring. Gewezen wordt op de in de visie van de raadsman ‘miraculeuze en ondoorzichtige’ strafoplegging aan [medeverdachte 2] in België.

Dit overtuigt het hof niet. De raadsman suggereert dat aan de strafoplegging aan [medeverdachte 2] in België een deal ten grondslag moet hebben gelegen, omdat de opgelegde straf anders niet te verklaren is. Het hof is van oordeel dat de juistheid van deze suggestie niet aannemelijk is geworden, zodat van een dergelijke deal niet moet worden uitgegaan, nog daargelaten dat een eventuele deal als door de raadsman bedoeld nog niet betekent dat de afgelegde verklaringen ongeloofwaardig zijn. Uit het hiervoor reeds besproken vonnis van de Rechtbank te Antwerpen blijkt dat [medeverdachte 2] voor een drietal feiten is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf en een deels voorwaardelijke geldboete. Deze straffen zijn (deels) voorwaardelijk opgelegd omdat, kort gezegd, de verdachte niet eerder was veroordeeld tot een in aanmerking te nemen straf, het gunstig verloop van de hem opgelegde voorwaarden en de medewerking aan het strafonderzoek. De rechtbank heeft derhalve gemotiveerd waarom de opgelegde straffen geheel of gedeeltelijk voorwaardelijk zijn. Het is niet aan het hof om de juistheid van deze strafoplegging en de motivering ervan te beoordelen of te wegen.

Daarnaast merkt het hof op, dat [medeverdachte 2] weliswaar anderen belast met zijn mededeling over het gebruik van een vuurwapen, maar daarmee ook zichzelf flink belast. Hij heeft immers verklaard dat van te voren tegen hem was gezegd dat hij een pistool zou krijgen, dat hem daarna een pistool tussen de broeksband is geduwd en dat hij vervolgens met de twee anderen de woning van de aangever is binnengegaan en dat daar het pistool door [medeverdachte] uit zijn broeksband is gehaald.

Het hof ziet in de afdoening van de strafzaak in België en ook overigens geen grond om aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [medeverdachte 2] te twijfelen. Daar doet niet aan af dat de verklaringen van [medeverdachte 2] en de diverse andere betrokkenen niet steeds in detail gelijkluidend zijn. Zoals hiervoor al overwogen komen zij in essentie volledig overeen met de verklaringen van de verdachte [verdachte] en de medeverdachte [medeverdachte], zoals ten aanzien van de bedoeling van het bezoek van hen drieën aan de aangever in diens woning, de activiteiten ten aanzien van het verkrijgen van de cocaïne in de woning van de aangever en het testen ervan, en het weggaan uit de woning met medeneming van de cocaïne zonder deze te betalen. De verklaringen van [medeverdachte 2] wijken slechts af van die van de andere betrokkenen waar het gaat om het gebruikmaken van een vuurwapen. Op dit laatste punt biedt - zoals eerder overwogen - de verklaring van de aangever ondersteuning aan de verklaring van [medeverdachte 2]. Dat [verdachte] en [medeverdachte] ontkennen dat een vuurwapen is gebruikt kan niet betekenen dat om die reden de andersluidende verklaring van [medeverdachte 2] als ongeloofwaardig moet worden beschouwd.

Totslot overweegt het hof dat de door de verdachte en [medeverdachte] voorgestane lezing dat de verdachte en [medeverdachte 2] met instemming van de aangever met medeneming van een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne de woning hebben verlaten om in de auto geld te gaan halen en dat, aldus [medeverdachte], de aangever, toen zij niet terugkwamen, aan [medeverdachte] heeft verzocht om het geld te gaan halen, zeer onaannemelijk is. Ook al zou de aangever in de handel in verdovende middelen een ‘groentje’ en naïef zijn geweest, een dergelijke gang van zaken komt het hof zeer onaannemelijk voor. Niet ter discussie staat dat de cocaïne een aanzienlijke waarde vertegenwoordigt (gesproken is over EUR 12.00,00) en ook iemand die onervaren is in de drugswereld zal dan niet zo maar prijsgeven. Dat de verdachte en [medeverdachte 2] met de cocaïne zijn weggegaan en dat ook [medeverdachte] daarna is weggegaan zonder te betalen, past veeleer bij het scenario dat met een vuurwapen is gedreigd.

Overige bewijsoverwegingen

Op grond van de bewijsmiddelen, met name de verklaringen van [medeverdachte] en [medeverdachte 2], stelt het hof vast dat de verdachte met deze beide mannen is meegegaan naar de woning van de aangever met het oog op een aankoop van een hoeveelheid cocaïne. Op dat moment had [medeverdachte] al het plan om de aangever de cocaïne afhandig te maken zonder te betalen. In aanwezigheid van de verdachte is in de woning van de aangever over de cocaïne gesproken, is deze op tafel gekomen en is deze getest. Vervolgens is de aangever door [medeverdachte] met een vuurwapen bedreigd, in aanwezigheid van de verdachte. Dat een vuurwapen bij de drie mannen aanwezig was moet de verdachte hebben geweten. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat, voordat men naar de woning van de aangever ging, gezegd is (en de verdachte was daarbij aanwezig) dat hij ([medeverdachte 2]) een pistool ging krijgen, en even later kreeg [medeverdachte 2] inderdaad een pistool in zijn broeksband geduwd.

Na de bedreiging van de aangever door [medeverdachte] zijn [medeverdachte 2] en de verdachte met medeneming van de cocaïne de woning uitgegaan, zogenaamd om geld te halen. Even later voegde [medeverdachte] zich bij hen en zijn ze weggereden.

De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij door een vriend, van wie hij de naam niet weet, was gevraagd voor een klusje, dat hij daartoe is opgehaald, dat hij niet gevraagd heeft wat voor klusje dat was, dat hij daarna de andere mannen, te weten de man met de hoed (het hof begrijpt: [medeverdachte 2]), [medeverdachte] en de aangever, heeft ontmoet, en dat hij met deze mannen naar de woning van de aangever is gegaan. Later bij de rechter-commissaris kon de verdachte wel de naam van die vriend noemen, heeft hij gezegd dat hij niet gevraagd heeft wat hij met het klusje kon verdienen, en dat het klusje inhield dat hij moest vertalen voor de man met de hoed ([medeverdachte 2]) die Engels zou spreken.

Het hof acht deze verklaringen, tegen de achtergrond van wat het hof hiervoor als feitelijke gang van zaken heeft vastgesteld, volstrekt ongeloofwaardig. De man met de hoed was een Belg die Nederlands sprak: [medeverdachte 2]. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat er in de woning alleen Nederlands is gesproken. De verdachte wist dat hij aanwezig was in verband met een cocaïnedeal en dat een van de drie een vuurwapen bij zich had. In zijn aanwezigheid is met het vuurwapen gedreigd. Hij is met de anderen weggegaan met medeneming van de cocaïne zonder dat deze betaald was. Op grond van deze omstandigheden concludeert het hof dat ook de verdachte van meet af aan wist of had moeten begrijpen dat het de bedoeling was dat de aangever zou worden beroofd van de cocaïne en dat daarbij een wapen gebruikt zou (kunnen) worden. Ook indien door de verdachte zelf geen bedreigingshandelingen of bedreigende uitlatingen zijn gedaan, heeft de verdachte op zijn minst door zijn aanwezigheid bijgedragen aan het getalsmatige overwicht van de drie “kopers” van cocaïne op de aangever.

Over wat er gebeurd is na het wegrijden bij de woning van de aangever, heeft [medeverdachte] niet verklaard. De verdachte heeft verklaard dat hij in de auto € 1.500,- kreeg van [medeverdachte 2], dat hij onderweg is afgezet en is weggegaan. [medeverdachte 2] heeft echter verklaard dat ze met de cocaïne naar de woning van [medeverdachte] zijn gegaan waar ook andere Surinamers aanwezig waren en dat de verdachte en [medeverdachte] naar de keuken zijn gelopen om te “wegen of zoiets” en dat [medeverdachte] de verdachte wat van de cocaïne heeft gegeven.

Het hof heeft geen reden om aan deze lezing van [medeverdachte 2] te twijfelen. De lezing van de verdachte wordt gepasseerd, nu deze aansluit bij zijn lezing over het ontstaan van zijn betrokkenheid als hiervoor aangeduid (het klusje), welke lezing door het hof als ongeloofwaardig is bestempeld.

Alle hiervoor omschreven omstandigheden maken dat de verdachte moet worden gezien als medepleger van de ten laste gelegde diefstal met geweld.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

hij op of omstreeks 24 maart 2013 te Rotterdam

(in een woning gelegen aan de [adres]),

tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,

met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [aangever] heeft gedwongen tot de afgifte van geld (1750 euro) en/of een horloge en/of een (aantal) siera(a)d(en) en/of (een hoeveelheid van) een materiaal bevattende cocaïne, en/of (in elk geval) van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [aangever], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),

en/of

met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening toe-eigening heeft weggenomen geld (1750 euro) en/of een horloge en/of een (aantal) siera(a)d(en) en/of een hoeveelheid (van een materiaal bevattende) cocaïne, en/of (in elk geval) enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),

welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [aangever], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,

welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het slaan/tikken met en/of houden van een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) op/tegen het hoofd van die [aangever], althans tonen van een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) aan die [aangever];.

Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsvoering

Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.

In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het primair tweede cumulatief/alternatief bewezen verklaarde levert op:

diefstal gepleegd door twee of meer verenigde personen, vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

Strafmotivering

Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.

Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een ripdeal. De verdachte en zijn medeverdachten hebben met het slachtoffer in diens woning in vertrouwelijke sfeer gedronken en gerookt. Toen de cocaïne van het slachtoffer eenmaal was getest, werd het slachtoffer bedreigd met geweld; een wapen werd tegen het hoofd van het slachtoffer geplaatst en hiermee werden (zachte) tikken gegeven. De verdachte en zijn mededaders zijn vervolgens met de cocaïne vertrokken, zonder dat zij daarvoor hadden betaald. De verdachte en zijn mededaders hebben door hun manier van handelen blijk gegeven van een gebrek aan respect voor het eigendom van anderen en de psychische integriteit van het slachtoffer. Zij hebben zich kennelijk laten leiden door zucht naar financieel gewin, zonder erbij stil te staan dat slachtoffers van een dergelijk (gewelds)delict nog geruime tijd de psychische gevolgen daarvan ondervinden. Ripdeals lopen daarnaast geregeld uit de hand vanwege het feit dat er vaak vuurwapens bij zijn betrokken. Ook dragen ripdeals bij aan in de samenleving heersende gevoelens van angst en onveiligheid.

Het hof heeft acht geslagen op een reclasseringsadvies d.d. 31 oktober 2017 betreffende de verdachte, waaruit onder meer blijkt dat de verdachte aan het werk is.

Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 6 juni 2018, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van het medeplegen van een poging tot oplichting.

Het hof heeft voorts acht geslagen op de omstandigheid dat bij de berechting in hoger beroep de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. In deze geconstateerde schending ziet het hof aanleiding om de overwogen straf met drie maanden te verminderen. Tot slot houdt het hof, hoewel artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht formeel niet van toepassing is, rekening met de omstandigheid dat de verdachte in België een forse straf opgelegd heeft gekregen bij vonnis d.d. 26 november 2014 van de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen voor feiten gepleegd in de periode kort voor het onderhavige feit.

Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING