Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 12-05-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:3691, Wahv 200.227.917/01

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 12-05-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:3691, Wahv 200.227.917/01

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
12 mei 2020
Datum publicatie
8 juni 2020
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2020:3691
Zaaknummer
Wahv 200.227.917/01

Inhoudsindicatie

De gemachtigde is opgeroepen voor de zitting en daarmee voldoende in de gelegenheid gesteld zijn standpunt over de ontvankelijkheid van het beroep toe te lichten.

Uitspraak

zittingsplaats Leeuwarden

Zaaknummer

: Wahv 200.227.917/01

CJIB-nummer

: 202458448

Uitspraak d.d.

: 12 mei 2020

Arrest op het hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag van 26 september 2017, betreffende

wonende te [A] .

De gemachtigde van de betrokkene is F.P.B. Waals, kantoorhoudende te Enschede.

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaard.

Het verloop van de procedure

De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is gevraagd om een proceskostenvergoeding.

De advocaat-generaal heeft de gelegenheid gekregen een verweerschrift in te dienen. Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.

De beoordeling

1. De officier van justitie heeft het beroep tegen de inleidende beschikking niet-ontvankelijk verklaard, omdat het te laat is ingesteld. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de officier van justitie juist heeft beslist.

2. Tegen de inleidende beschikking kan binnen zes weken beroep worden ingesteld. Dat volgt uit artikel 6, eerste lid, van de Wahv en de artikelen 3:41, 6:7 en 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De termijn voor het instellen van beroep begint op de dag die volgt op de dag waarop de beschikking aan de betrokkene is toegestuurd. Uit artikel 6:9 van de Awb volgt dat een beroepschrift dat binnen een week na het aflopen van de beroepstermijn per post binnenkomt nog op tijd is, zolang het beroepschrift maar voor het einde van de termijn op de post is gedaan.

3. De inleidende beschikking is op 4 november 2016 aan de betrokkene toegestuurd. De beroepstermijn eindigde dus op 16 december 2016. Het beroepschrift is gedateerd 16 december 2016. Uit een stempel blijkt dat het op 21 december 2016 door de officier van justitie is ontvangen.

4. Doordat de gemachtigde het beroepschrift heeft verzonden in een envelop ‘port betaald’ is het niet gestempeld en kan daaruit niet worden opgemaakt wanneer de brief ter post is bezorgd. Het ontbreken van bewijs komt voor rekening van de verzender van het poststuk.

5. In hoger beroep heeft de gemachtigde een factuur met orderdetails van PostNL overgelegd. Hieruit volgt dat door de gemachtigde op 16 december 2016 een poststuk is aangeboden, bestemd voor de CVOM. De factuur kan echter niet in verband worden gebracht met het beroepschrift. De factuur noemt geen kenmerken die tot het beroepschrift of de envelop waarin het beroepschrift is aangeboden te herleiden zijn. De gemachtigde heeft hiermee niet aannemelijk gemaakt dat het beroepschrift voor het einde van de beroepstermijn ter post is bezorgd. Het beroepschrift is dus niet tijdig ingediend.

6. De klacht dat de rechtbank het beroep rauwelijks niet-ontvankelijk heeft verklaard zonder dat de gemachtigde zich daarover kon uitlaten faalt. De kantonrechter heeft de zaak behandeld ter zitting van 26 september 2017. De gemachtigde is daarvoor opgeroepen. Bij die gelegenheid had de gemachtigde zich uit kunnen laten over de niet-ontvankelijkverklaring van het beroep (door de officier van justitie). Van die gelegenheid heeft hij geen gebruik gemaakt.

7. Argumenten die meebrengen dat geoordeeld moet worden dat de overschrijding van de beroepstermijn verschoonbaar is heeft de gemachtigde niet gesteld en zijn ook niet gebleken.

Dit betekent dat de kantonrechter juist heeft beslist. Diens beslissing zal worden bevestigd.

8. Gegeven deze beslissing zal het hof het verzoek tot vergoeding van kosten afwijzen.

De beslissing

Het gerechtshof:

bevestigt de beslissing van de kantonrechter;

wijst het verzoek om vergoeding van kosten af.

Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Landstra als griffier en op een openbare zitting uitgesproken. De griffier is buiten staat om het arrest te ondertekenen.