Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 22-12-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:11321, WAHV 200.217.640

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 22-12-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:11321, WAHV 200.217.640

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
22 december 2017
Datum publicatie
10 januari 2018
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2017:11321
Zaaknummer
WAHV 200.217.640

Inhoudsindicatie

Machtiging. Eis tot overleggen van een kopie van het identiteitsbewijs. Indien er aanleiding bestaat te twijfelen aan de vertegenwoordigingsbevoegdheid van een gemachtigde, kan onder omstandigheden een kopie van een identiteitsbewijs van de betrokkene worden verlangd. In onderhavige geval is onvoldoende gebleken dat reden bestond om te twijfelen aan die bevoegdheid. De kantonrechter heeft de machtiging dan ook in redelijkheid niet ontoereikend kunnen achten.

Uitspraak

WAHV 200.217.640

22 december 2017

CJIB 196150871

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

zittingsplaats Leeuwarden

Arrest

op het hoger beroep tegen de beslissing

van de kantonrechter van de rechtbank Gelderland

van 28 april 2017

betreffende

[A] ,

kantoorhoudende te [B] ,

beweerdelijk optredende voor [betrokkene] ,

wonende te [C] .

De kantonrechter heeft het beroep tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing niet-ontvankelijk verklaard.

Het procesverloop

[A] heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. Bij het beroepschrift is verzocht om een behandeling ter zitting. Tevens is verzocht om vergoeding van kosten.

De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.

[A] heeft schriftelijk een nadere toelichting gegeven op het beroep.

De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een reactie te geven op de nadere toelichting op het beroep. Hiervan is geen gebruik gemaakt.

De zaak is behandeld ter zitting van 11 december 2017. [A] is verschenen. Als gemachtigde van de advocaat-generaal is verschenen mr. [D] .

Beoordeling

1. De kantonrechter heeft bij de bestreden beslissing het beroep van [A] niet-ontvankelijk verklaard. Bij de oproeping voor de zitting bij de kantonrechter was verzocht om een schriftelijke machtiging met correcte handtekening van de betrokkene ( [betrokkene] ) te overleggen waaruit blijkt dat [A] bevoegd was om namens betrokkene beroep in te stellen. Daarbij werd ook verzocht om een kopie van het identiteitsbewijs van de betrokkene te overleggen. [A] heeft wel stukken overgelegd, maar niet een kopie van het identiteitsbewijs van de betrokkene. De kantonrechter kan daardoor niet controleren of de machtiging daadwerkelijk door de betrokkene is afgegeven. Het verzuim is niet hersteld en niet gesteld of gebleken is dat [A] hier geen verwijt van is te maken.

2. [A] voert in hoger beroep aan dat op basis van de volmacht in het dossier geen twijfel kon bestaan over zijn - [A] - vertegenwoordigingsbevoegdheid. Bovendien waren een kopie van de inleidende beschikking en een kopie van het administratief beroepschrift van de betrokkene bijgevoegd. Er was dan ook geen reden om een nieuwe machtiging te verlangen met daarbij een kopie van het identiteitsbewijs van de betrokkene. [A] klaagt verder over het feit dat een afschrift van de brief waarin de validiteit van de machtiging wordt betwijfeld eveneens naar de betrokkene is gestuurd, zonder dat hij daarin gekend is. Daar komt bij dat [A] , als gevolg van deze eis tot het overleggen van een kopie van het identiteitsbewijs van de betrokkene, gedwongen wordt om persoonsgegevens van de betrokkene te verwerken. Dat staat de Wet bescherming persoonsgegevens echter niet toe en zo wordt [A] gedwongen tot het begaan van een overtreding. Gelet daarop kon hij niet aan het verzoek voldoen.

3. Een betrokkene kan zich in een procedure bij de bestuursrechter laten bijstaan of vertegenwoordigen door een gemachtigde op grond van artikel 8:24, eerste lid, van de Awb. Uit het tweede lid van deze bepaling volgt dat van een gemachtigde kan worden verlangd dat hij een schriftelijke machtiging overlegt. Dit artikel leent zich voor analoge toepassing door de kantonrechter in een Wahv-procedure. Artikel 8:24 Awb verplicht niet tot het overleggen van een kopie van een identiteitsbewijs van de betrokkene. Echter, onder omstandigheden kan, in het geval er aanleiding is om te twijfelen aan de vertegenwoordigingsbevoegdheid van een gemachtigde, een kopie van het identiteitsbewijs van de betrokkene worden verlangd (vgl. het arrest van het hof van 19 oktober 2017, te vinden op rechtspraak.nl onder ECLI:NL:GHARL:2017:9108).

4. De betrokkene heeft op 29 maart 2016 beroep tegen de inleidende beschikking ingesteld. Dit beroep is door de officier van justitie ongegrond verklaard. Tegen deze beslissing is door [A] beroep bij de kantonrechter ingesteld. Hierbij is een machtiging overgelegd. De machtiging is gedateerd op 5 augustus 2016. [betrokkene] machtigt [A] om namens hem/haar de beroepsprocedure tegen de Mulderboete met CJIB-nummer 4062542196150871 te voeren. Deze machtiging is digitaal ondertekend.

5. Op 13 maart 2017 is door de griffier van de rechtbank een oproepingsbrief voor de zitting van 28 april 2017 verzonden aan zowel [A] als de betrokkene. In de brief staat het volgende vermeld:

"Aangezien er de afgelopen tijd in verschillende zaken bij de rechtbank Gelderland waarin u als gemachtigde optrad vragen zijn gerezen bij kantonrechters over de validiteit van uw machtigingen, verzoeken wij u uiterlijk op 25 april 2017 een machtiging over te leggen van [betrokkene] , waaruit blijkt dat u namens hem/haar gemachtigd bent tot het indienen van dit beroepschrift. Daarbij dient u tevens een kopie van het identiteitsbewijs van [betrokkene] te overleggen, zodat de kantonrechter kan controleren of de machtiging daadwerkelijk door de betrokkene is afgegeven.

Indien de gevraagde machtiging en de kopie van het identiteitsbewijs niet door u worden ingediend en de kantonrechter twijfels heeft over de validiteit van uw machtiging, kan de kantonrechter het beroep, gelet op het bepaalde in de artikelen 6:5 en 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht, niet-ontvankelijk verklaren."

6. Per fax van 21 maart 2017 is door [A] nogmaals de machtiging van de betrokkene d.d. 5 augustus 2016 overgelegd, met daarbij een kopie van de inleidende beschikking en een kopie van het administratief beroepschrift.

7. Naar oordeel van het hof is in het onderhavige geval onvoldoende gebleken dat er aanleiding bestaat om te twijfelen aan de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [A] . Weliswaar heeft [A] niet voldaan aan het verzoek om een kopie van het identiteitsbewijs van de betrokkene te overleggen, maar met het overleggen van de machtiging en stukken die slechts van de betrokkene afkomstig kunnen zijn, bestaat naar het oordeel van het hof redelijkerwijs geen twijfel dat de (pretense) gemachtigde optrad namens de betrokkene. De kantonrechter heeft de machtiging dan ook in redelijkheid niet ontoereikend kunnen achten.

8. Gelet op het voorgaande kan de beslissing van de kantonrechter niet in stand blijven. Het hof zal die beslissing dan ook vernietigen. Het hof zal doen hetgeen de kantonrechter had behoren te doen, te weten het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie beoordelen. Het hof beschouwt het hoger beroep als ingesteld namens de betrokkene.

9. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 230,- opgelegd ter zake van “als bestuurder een verdrijvingsvlak gebruiken”, welke gedraging zou zijn verricht op 5 maart 2016 om 17.58 uur op de Betuwestraatweg te Kesteren met het voertuig met het kenteken [YY-000-Y] . De officier van justitie heeft het hiertegen gerichte beroep ongegrond verklaard.

10. De gemachtigde betwist dat de gedraging is verricht. Hij betwist dat het voertuig van de betrokkene ter plekke is geweest. De verbalisant heeft de kenmerkende gegevens van het voertuig, zoals het merk, type en de kleur, niet uit eigen waarneming genoteerd, maar overgenomen van de gegevens uit het kentekenregister van de RDW. De gegevens komen namelijk overeen terwijl niet al die gegevens van het voertuig zijn af te lezen. Uiteindelijk blijft als eigen waarneming van de verbalisant alleen het kenteken over en dat is niet voldoende. Daarnaast is ten onrechte op kenteken bekeurd aangezien niet is gebleken van een deugdelijke reden om niet tot staandehouding over te gaan.

11. In Wahv-zaken biedt de verklaring van de verbalisant in beginsel een voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Dat is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert, die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van één of meer onderdelen van de verklaring dan wel indien uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken.

12. Naast de in de inleidende beschikking vermelde gegevens, houdt de verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het zaakoverzicht van het CJIB onder meer het volgende in:

“Ik zag dat de betrokkene via een verdrijvingsvlak, dubbele doorgetrokken streep en tegen het verkeer in, een combinatie personenauto/aanhanger met paard, inhaalde. (…)

Opgaven verbalisantMerk van het voertuig: Jeep

Type van het voertuig: Renegade

Kleur van het voertuig: Bruin

Opgaven RDW

Merk van het voertuig: Jeep

Type van het voertuig: Renegade

Kleur van het voertuig: Bruin (…)

Reden geen staandehouding: ik reed in mijn eigen personenauto. Geen staandehouding mogelijk.”

13. In de niet nader onderbouwde stelling dat het voertuig niet ter plaatse is geweest, ziet het hof geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de verklaring van de verbalisant. Ook de stelling dat de kenmerkende gegevens van het voertuig zoals opgegeven door de verbalisant overeenkomen met de gegevens van de RDW, geeft geen aanleiding tot twijfel. Niet is gebleken dat de verbalisant deze gegevens niet van het voertuig heeft kunnen aflezen, dan wel het type voertuig niet als zodanig kon herkennen. Nu uit het dossier evenmin blijkt van feiten en omstandigheden die aanleiding geven tot twijfel, is voldoende komen vast te staan dat de gedraging is verricht.

14. Gelet op het gevoerde verweer, dient het hof vervolgens te beoordelen of er andere redenen zijn een sanctie achterwege te laten of het bedrag van de sanctie te matigen.

15. Artikel 5 van de Wahv bepaalt – voor zover hier van belang – dat indien is vastgesteld dat de gedraging heeft plaatsgevonden met of door middel van een motorrijtuig waarvoor een kenteken is opgegeven en niet aanstonds is vastgesteld wie daarvan de bestuurder is, de administratieve sanctie wordt opgelegd aan degene op wiens naam het kenteken ten tijde van de gedraging in het kentekenregister was ingeschreven. Deze bepaling moet aldus worden verstaan dat ingeval zich een reële mogelijkheid tot staandehouding van de bestuurder van het motorrijtuig, waarmee de geconstateerde gedraging is verricht, voordoet, die bepaling buiten toepassing dient te blijven en de sanctie aan die bestuurder dient te worden opgelegd.

16. De rechter zal, indien de gedraging met toepassing van artikel 5 van de Wahv is opgelegd, zoals in dezen het geval, in het algemeen – dus ook zonder dat dat met zoveel woorden uit het dossier blijkt – ervan mogen uitgaan dat zich geen reële mogelijkheid tot staandehouding van de bestuurder heeft voorgedaan. Ingeval dienaangaande een verweer wordt gevoerd, zal de rechter daarop een uitdrukkelijke beslissing dienen te geven en zal hij zo nodig aan de verbalisant een nadere toelichting dienen te vragen.

17. Uit de verklaring van de verbalisant volgt dat hij de betrokkene niet heeft staande gehouden omdat hij in zijn eigen personenauto reed. Deze verklaring biedt voldoende grond voor het oordeel dat zich in het onderhavige geval geen reële mogelijkheid tot staandehouding heeft voorgedaan, zodat de verbalisant in dit geval mocht volstaan met het bekeuren op kenteken. De sanctie is derhalve terecht met toepassing van artikel 5 van de Wahv aan de betrokkene, als kentekenhouder, opgelegd.

18. Het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie wordt ongegrond verklaard.

19. Nu de beslissing van de kantonrechter wordt vernietigd is er aanleiding voor vergoeding van de proceskosten van de betrokkene, bestaande uit de kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. In overeenstemming met het Besluit proceskosten bestuursrecht worden de kosten van het indienen van een hoger beroepschrift, het indienen van een nadere toelichting en het verschijnen ter zitting in hoger beroep vergoed. Aan het indienen van een beroepschrift en verschijnen ter zitting dient telkens één punt te worden toegekend en aan het indienen van een nadere toelichting een halve punt. De waarde per punt bedraagt € 495,-. Gelet op de aard van de zaak past het hof wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toe. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 618,75 (= 2,5 x € 495,- x 0,5).

Beslissing

Het gerechtshof:

vernietigt de beslissing van de kantonrechter;

verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond;

veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, ter hoogte van € 618,75.

Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Wijmenga als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.