Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 25-06-2013, CA3542, 200.015.508
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 25-06-2013, CA3542, 200.015.508
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 25 juni 2013
- Datum publicatie
- 28 augustus 2013
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2013:CA3542
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBUTR:2008:BD6001, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 200.015.508
- Relevante informatie
- Burgerlijk Wetboek Boek 7 [Tekst geldig vanaf 12-02-2025 tot 01-07-2025], Burgerlijk Wetboek Boek 7 [Tekst geldig vanaf 12-02-2025 tot 01-07-2025] art. 677, Burgerlijk Wetboek Boek 7 [Tekst geldig vanaf 12-02-2025 tot 01-07-2025] art. 678, Burgerlijk Wetboek Boek 7 [Tekst geldig vanaf 12-02-2025 tot 01-07-2025] art. 680
Inhoudsindicatie
Ontslag op staande voet wielrenner. Onverwijld gegeven ontslag? Dringende reden? Schadeplichtigheid. Kennelijk onredelijke opzegging?
Uitspraak
nevenzittingsplaats Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.015.508
(zaaknummer rechtbank 557845)
arrest van de derde kamer van 25 juni 2013
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [woonplaats],
appellant in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
hierna: [appellant],
advocaat: mr. A.W. Brantjes,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Rabo Wielerploegen B.V.,
gevestigd te Utrecht,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het incidenteel hoger beroep,
hierna: Rabo,
advocaat: mr. H.J.A. Knijff.
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
1.1 Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 19 juni 2012 hier over.Het verdere verloop blijkt uit:
- het proces-verbaal van het getuigenverhoor dat op 12 november 2012 aan de zijde van Rabo heeft plaatsgevonden;
- het proces-verbaal van het tegengetuigenverhoor dat op 18 december 2012 aan de zijde van [appellant] heeft plaatsgevonden;- het proces-verbaal van de voortzetting van het tegengetuigenverhoor dat op 7 maart 2013 aan de zijde van [appellant] heeft plaatsgevonden;- de akte overlegging producties aan de zijde van [appellant];
- de memorie na gehouden getuigenverhoren, tevens antwoordakte aan de zijde van Rabo;
- de memorie van antwoord na enquête aan de zijde van [appellant].
Het hof had reeds ter zitting van 7 maart 2013 arrest bepaald op heden.
2 De verdere motivering van de beslissing in hoger beroep
Het hof heeft in het tussenarrest van 19 juni 2012 Rabo toegelaten te bewijzen dat het ontslag op staande voet van [appellant] op 26 juli 2007 onverwijld is gegeven, in het bijzonder dat zij pas op 25 juli 2007 bekend werd met het feit dat [appellant] onjuiste informatie met betrekking tot zijn verblijfplaats in de maand juni 2007 had verstrekt.
2.2 In het getuigenverhoor aan de zijde van Rabo op 12 november 2012 zijn als getuigen gehoord [K] (hierna: [K]), [R], [B],[L] en [P] (hierna: [P]). Alleen [B] was ten tijde van zijn verhoor als getuige in dienst van Rabo.
In het tegengetuigenverhoor aan de zijde van [appellant] op 18 december 2012 zijn als getuigen gehoord [appellant] en [H] (hierna: [H]). In de voortzetting van het tegengetuigenverhoor aan de zijde van [appellant] op 7 maart 2013 zijn als getuigen gehoord [M] (hierna: [M]), [A] (hierna: [A]), [R] en [appellant].
Het hof heeft in een bijlage, die aan dit arrest zal worden gehecht, per onderwerp de essentie van de relevante getuigenverklaringen weergegeven.
Inleidende opmerkingen
Na het getuigenverhoor aan de zijde van Rabo op 18 december 2012 hebben verschillende (oud) professionele wielrenners in het openbaar bekend gemaakt dat zij in het verleden voorafgaande en tijdens wielerwedstrijden, zoals bijvoorbeeld de Tour de France, diverse vormen van doping hebben gebruikt. De eerste “bekentenis” op dit punt is gedaan in Amerika door[LA] op 17 januari 2013 tijdens een televisie interview. In Europa zijn vervolgens bekentenissen gevolgd door (oud) Rabo wielrenners, onder andere[DN] op 19 januari 2013, [TD] (hierna: [TD]) op 23 januari 2013, [appellant] op 31 januari 2013 en [MB] (hierna: [MB]) op 6 maart 2013. In de loop van het geding in hoger beroep is de aandacht verschoven naar de heimelijke en wijd verbreide cultuur van dopinggebruik in de professionele wielersport. Het feit dat [appellant] opnieuw zichzelf en [R] - ditmaal echter in het tegengetuigenverhoor aan de zijde van [appellant] op 7 maart 2013 - als getuigen heeft laten horen, ligt in het verlengde daarvan. Ook mr. Brantjes heeft desgevraagd verklaard dat het opnieuw laten horen van deze getuigen is geschied naar aanleiding van de dopingbekentenis van [appellant].
Het hof benadrukt echter, dat het in deze zaak gaat om de rechtsgeldigheid van het ontslag op staande voet dat Rabo op 26 juli 2007 aan [appellant] heeft verleend. De reden(en) voor dit ontslag op staande voet was/waren - kort gezegd - dat [appellant] volgens Rabo in strijd met de geldende regels (van UCI en zijn arbeidsovereenkomst) belangrijke onjuiste informatie met betrekking tot zijn verblijfplaats in de maand juni 2007 had verstrekt, te weten dat hij, voorafgaande aan de door Rabo (in de periode van 25 tot en met 29 juni 2007) georganiseerde training in de Pyreneeën, in Mexico verbleef om zich op de Tour de France voor te bereiden, terwijl dit ten aanzien van tenminste één dag (13 juni 2007) niet het geval was. Het hof verwijst naar rechtsoverweging 5.2 van het tussenarrest van 19 juni 2012.
[appellant] maakte sedert september 2005 deel uit van de Registered Testing Pool (RTP). Hij was verplicht op grond van de Anti Doping Rules van de UCI Cycling Regulations nauwkeurige informatie omtrent zijn verblijfplaats (“accurate whereabouts information”) te verstrekken teneinde zogenaamde “Out-of Competition-Testing” te kunnen laten plaatsvinden, dit om op (verboden) dopinggebruik te controleren en dit tegen te gaan. Hierbij is van belang dat wanneer een wielrenner geen of onjuiste informatie (heeft) verstrekt met betrekking tot zijn verblijfplaats, hij zich op deze wijze aan deze dopingcontroles kan onttrekken, zodat niet kan worden vastgesteld of hij daadwerkelijk doping (heeft) gebruikt.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en mede gelet op de reden(en) die Rabo aan het ontslag op staande voet ten grondslag heeft gelegd en op de inhoud van het aan Rabo opgedragen bewijs, zal het hof de aandacht die namens [appellant] is gevraagd voor de recente ontwikkelingen rondom het dopinggebruik en de dopingbekentenis van [appellant] dan ook bij de beoordeling buiten beschouwing laten. De omstandigheid dat [appellant] heeft bekend doping te hebben gebruikt, staat in deze zaak los van de vraag waar precies hij in de maand juni 2007, voorafgaande aan de start van de Tour de France, heeft verbleven.
Heeft Rabo het ontslag onverwijld gegeven? Grief I in het incidenteel hoger beroep 2.9 Na de hiervoor vermelde inleidende opmerkingen zal het hof thans beoordelen of Rabo erin is geslaagd te bewijzen dat het ontslag op staande voet van [appellant] op 26 juli 2007 onverwijld is gegeven, in het bijzonder dat zij pas op 25 juli 2007 bekend werd met het feit dat [appellant] onjuiste informatie met betrekking tot zijn verblijfplaats in de maand juni 2007 had verstrekt. De vraag of Rabo dit bewijs heeft geleverd, dient te geschieden aan de hand van alle bewijsmiddelen die voorhanden zijn, waarbij de ten overstaan van de meervoudige kamer van het hof afgelegde getuigenverklaringen een doorslaggevende rol spelen. Het is niet uitgesloten dat de getuigenverklaringen niet in alle opzichten een getrouw beeld vormen van hetgeen zich in werkelijkheid heeft voorgedaan. Echter de getuigen hebben - onder ede - verklaard zoals in de processen-verbaal van de verhoren is opgenomen, zodat het hof de inhoud van de verklaringen van de getuigen als uitgangspunt neemt. 2.10 [appellant] voert terecht in zijn memorie na enquête aan dat de bewijslast (en daarmee het bewijsrisico) bij Rabo ligt en dat het niet aan hem is om te bewijzen dat Rabo ervan op de hoogte was dat hij niet in de maand juni 2007 in Mexico zat. Bij de beoordeling van de vraag of Rabo pas op 25 juli 2007 bekend werd met het feit dat [appellant] onjuiste informatie met betrekking tot zijn verblijfplaats in de maand juni heeft verstrekt, ontkomt het hof er niet aan om in die beoordeling te betrekking of Rabo al op (een) eerder(e) tijdstip(pen) wist, althans had kunnen weten, dat [appellant] tot 25 juni 2007 niet in Mexico had verbleven. Het hof verwijst naar de weergave van de kern van het standpunt van Rabo aan het begin van rechtsoverweging 5.21 van het tussenarrest van 19 juni 2012 en naar de conclusie van [appellant] die de kern vormt van zijn verweer, zoals vermeld aan het slot van rechtsoverweging 5.22 van dat arrest.
het reilen en zeilen van de Rabo Wielerploeg (in 2007) 2.11 [appellant] maakte van 1 januari 2003 tot 26 juli 2007 deel uit van de in binnen- en buitenland bekende Rabo wielerploeg. Zijn positie als beroepsmatig topsporter bracht mee dat hij onregelmatige werktijden had en zware arbeidsomstandigheden. Hij had een hoog inkomen uit zijn arbeidsovereenkomst dat werd aangevuld met bonussen, premies, inkomsten uit sponsorcontracten. [appellant] had een hoge publieke status, maar ook een hoog afbreukrisico. Die omstandigheden brengen geen verandering in het feit dat tussen [appellant] en Rabo een arbeidsovereenkomst gold, waarop Nederlands recht van toepassing is verklaard. Dit brengt mee dat op dit geschil het arbeidsrecht van een “normale” werknemer moet worden toegepast. Daarbij zijn de volgende bepalingen in de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst en in het daarvan deel uitmakende UCI Reglement van belang, die het hof reeds als vaststaande feiten in de rechtsoverwegingen 4.4. en 4.6 van het tussenarrest van 19 juni 2007 heeft vermeld en die het hof hier (gedeeltelijk) herhaalt:- artikel 9 lid 3 van de arbeidsovereenkomst:
“ The cyclist decides on and assumes own responsibility for the formulation and performance of his training & condition programme. The cyclist’s training & condition programme is not part of the duties instructed by the employer, as referred to in Article 5. The cyclist can at his own initiative make use of the employer’s expertise in various areas.” - hoofdstuk V van de Anti Doping Rules van UCI op grond waarvan [appellant] verplicht was aan de Anti Doping Commission “accurate whereabouts information” te verschaffen, welke informatie uiterlijk twee weken voorafgaande aan ieder kwartaal moest worden verstrekt en diende te behelzen de plaatsen en tijden waar de renner verbleef, trainde en deelnam aan wedstrijden;- artikel 80 van het UCI reglement:
“Should a Rider’s plans change from those originally submitted of the whereabouts information forms, the Rider shall immediately send updates of all information required in the form so that it is current at all times.”
2.12 Met betrekking tot de Rabo wielerploeg en de wijze waarop deze ploeg in de aanloop naar de Tour de France in 2007 heeft gefunctioneerd, hebben zowel de getuigen aan de zijde van Rabo als de getuigen aan de zijde van [appellant] in grote lijnen het volgende beeld geschetst. De Rabo wielerploeg was samengesteld uit wielrenners van verschillende nationaliteiten, die woonachtig waren in verschillende landen en zelfs op verschillende continenten. Omstreeks januari 2007 heeft een trainingsbijeenkomst plaatsgevonden waar de meeste renners en in ieder geval ook de ploegleider [B] aanwezig waren. Tijdens die bijeenkomst zijn onder andere afspraken gemaakt voor een gemeenschappelijke training die van 25 juni tot en met 29 juni 2007 in de Pyreneeën zou plaatsvinden. Voor het overige stelde het merendeel van de renners een individueel trainingsprogramma vast. Sommige renners hadden meer begeleiding nodig van de ploegleider dan anderen. Met jongere renners had de ploegleider meer contact dan met oudere, dat wil zeggen, ervaren renners. [appellant] was een ervaren renner. Hij was een van de renners van wie het vanaf het begin van 2007 duidelijk was dat hij in dat jaar aan de Tour de France zou deelnemen (naast [MC] en [MB]).
[appellant] heeft als getuige verklaard dat hij zijn eigen trainingsprogramma maakte, geheel in lijn met artikel 9.3 van de arbeidsovereenkomst (zie rechtsoverweging 2.11). Dat deed hij in de loop van het jaar, afhankelijk van de wedstrijden die hij reed. In januari 2007 heeft [appellant] aangegeven welke wedstrijden hij wilde gaan rijden (de laatste daarvan was de Giro d’Italia, die van 12 mei 2007 tot en met 3 juni 2007 werd verreden). [appellant] heeft tijdens de bijeenkomst in januari 2007 niet concreet aangegeven waar hij zou gaan trainen. Ook [B] heeft als getuige bevestigd dat [appellant] iemand was die heel individueel trainde en zijn eigen plan trok. Dit sluit ook aan bij de getuigenverklaring van [R], die [appellant] als een ervaren renner heeft beschreven.
E-mail van 24 april 2007 van [appellant] aan [B] en e-mail van 30 april 2007 van [R] aan [appellant] 2.14 Met betrekking tot de beoordeling van de vraag of het ontslag onverwijld is gegeven, zal het hof diverse aspecten in beschouwing nemen, waaronder als eerste deze e-mails.
Het hof heeft in rechtsoverweging 4.9 van het tussenarrest van 19 juni 2007 als vaststaand feit vermeld dat Rabo in de periode van 25 tot en met 29 juni 2007 een training heeft georganiseerd in de Pyreneeën, waarbij ook [appellant] aanwezig was. Op 24 april 2007 zijn de e-tickets voor de vlucht op 25 juni 2007 van Verona via München naar Bilbao en de informatie waar de papieren tickets kunnen worden afgehaald per e-mail doorgegeven door de ploegleider/directeur van Rabo, [B]. [appellant] heeft daarop per e-mail van dezelfde datum geantwoord:
“Looks good to me. Are you coming as well?
I prefer if we can keep the trip quite, as I am supposed to be in Mexico at the time”.
Bij e-mail van 30 april 2007 heeft [R], directeur van Rabo in reactie op deze e-mail aan [appellant] laten weten:
“I want to let you know that as employer I urge you to provide the controlling bodies with the correct whereabouts information! If you want to go training in Mexico just go ahead, it is out of the question that your employer is going to cooperate in some cover up operation. The responsibility in this matter is completely yours”.
In een daarop volgend telefoongesprek tussen [appellant] en [R], heeft [appellant] meegedeeld dat het hem erom ging de pers te ontlopen.
2.16 Met betrekking tot hetgeen is verklaard ten aanzienvan deze e-mailwisseling verwijst het hof naar de (gedeeltelijke) weergave van de getuigenverklaringen onder 1 van de bijlage die aan dit arrest is gehecht.
[B] heeft de e-mail van 24 april 2007 van [appellant] aan hem als een vreemde mail gekwalificeerd. Hij heeft deze naar [R] doorgestuurd om af te handelen. Uit de contacten tussen [B] en [R] kwam duidelijk naar voren dat [appellant] de voorbereidingen in Mexico zou gaan doen en dat [appellant] zou zorgen voor goede, naar het hof begrijpt, juiste whereabouts. Het trainingskamp in de Pyreneeën moest stilgehouden worden, volgens [R] voor de pers, aldus [B]. Ook [R] heeft als getuige verklaard dat [appellant] zijn training in de Pyreneeën voor de pers stil wilde houden en voorts dat uit de contacten over en weer naar voren kwam dat [appellant] eerst zou trainen in Mexico, dat hij daarna zou terugkomen voor de training in de Pyreneeën en dat hij zou zorgen voor juiste whereabouts. [R] heeft in zijn e-mail van 30 april 2007 het woord cover-up genoemd. Met betrekking tot dat woord heeft [R] als getuige verklaard dat hij, naar het hof begrijpt, [appellant] erop heeft gewezen dat hij, [appellant], moest zijn waar hij zei dat hij was, dat [R] niet zou meewerken aan een gefingeerde plaats waar [appellant] zou gaan trainen, en dat [appellant] hem verzekerde dat dat niet het geval zou zijn. [R] heeft dit nog eens uitdrukkelijk, bij wijze van waarschuwing, aan [appellant] in zijn e-mail van 30 april 2007 bevestigd. Het hof is van oordeel dat de verklaringen van [B] en [R] op essentiële punten op elkaar aansluiten. Op grond van deze verklaringen oordeelt het hof, dat [B] en/of [R] ervan mocht(en) uitgaan dat [appellant] naar Mexico zou gaan voorafgaande aan de training in de Pyreneeën.
Volgens [appellant] daarentegen was eind april 2007 wel bij Rabo (het begin van) de wetenschap dat hij nooit in Mexico zou gaan trainen aanwezig. Dit moet worden afgeleid uit de bewoordingen “as I am supposed to be in Mexico at the time” in zijn e-mail van 24 april 2007 aan [B] en uit de bewoordingen “it is out of the question dat your employer is going to cooperate in some cover up operation” in de e-mail van 30 april 2007 van [R] aan hem.
In dit verband heeft [appellant] als getuige verklaard dat zijn eerdergenoemde e-mail aan [B] een reminder was dat [B] niet moest vertellen dat hij niet in Mexico was (bedoeld zal zijn: zou gaan). Dit staat naar het oordeel van het hof echter niet in deze e-mail vermeld en kan daaruit ook niet worden afgeleid. Volgens [appellant] heeft hij die reminder aan [B] gestuurd met het oog op mogelijke vragen aan [B] over wie er wel of niet mee zou doen aan de Tour de France en hoe de voorbereidingen zouden worden getroffen. Een reminder, zonder enige concrete aanleiding, acht (ook) het hof niet begrijpelijk. De verklaring van [appellant] op dit punt is dan ook weinig geloofwaardig, zodat het hof aan deze verklaring voorbij gaat.
Uit de getuigenverklaring van [appellant] blijkt voorts niet op grond waarvan [R] uit de eerdergenoemde e-mail van [appellant] aan [B] had moeten afleiden dat [appellant] niet naar Mexico zou gaan. [appellant] heeft verklaard dat “Mexico” tijdens het telefoongesprek dat plaatsvond na de ontvangst door [R] van zijn e-mail aan [B], aan de orde is geweest en dat [R] tegen hem heeft gezegd dat hij gewoon naar Mexico kon gaan. [appellant] heeft vervolgens verklaard zich niet meer te kunnen herinneren wat hij toen tegen [R] heeft gezegd, maar hij heeft [R] niet uit de droom geholpen, door duidelijk tegen [R] te zeggen dat hij helemaal niet van plan was om naar Mexico te gaan. Dat had hij, zo blijkt uit het vervolg van zijn verklaring, wel kunnen zeggen, maar dat heeft hij niet gedaan. Zijn daaropvolgende conclusie dat hij zich onmogelijk kon voorstellen dat [R] dacht dat hij naar Mexico zou gaan, is in strijd met hetgeen [R] volgens [appellant] zelf heeft verklaard.
2.21 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen kan aan de inhoud van de hiervoor vermelde e-mail wisseling geen aanwijzing worden ontleend dat Rabo eind april 2007 wist dat [appellant] niet in juni 2007 in Mexico zou verblijven.
Ontmoeting [B] en [appellant] op 6 juni 2007 in Bergamo 2.22 Het hof heeft in rechtsoverweging 4.10 van het tussenarrest van 19 juni 2012 als vaststaand feit vermeld dat [appellant] op 6 juni 2007 [B] in Italië (in Bergamo) heeft ontmoet.
Met betrekking tot hetgeen is verklaard ten aanzien van deze ontmoeting verwijst het hof naar de (gedeeltelijke) weergave van de getuigenverklaringen onder 2 van de bijlage die aan dit arrest is gehecht.
In de recorded warning van 29 juni 2007 van UCI aan [appellant] staat vermeld dat [appellant] door middel van een brief aan UCI die op 8 juni 2007 vanuit Italië was gepost - en die UCI op 11 juni 2007 had ontvangen - UCI had bericht dat hij van 4 tot 12 juni 2007 in Mexico verbleef. Anders gezegd, ten tijde van de ontmoeting tussen [appellant] en [B] op 6 juni 2007 had [appellant] nog geen informatie met betrekking tot de precieze data van zijn verblijf in Mexico in de maand juni 2007 aan UCI verstrekt, terwijl [B] en/of [R], zo blijkt uit hun getuigenverklaringen, er op dat moment vanuit gingen dat [appellant] in Mexico zou gaan trainen. Ook[L] heeft als getuige verklaard dat hij er na de begeleidersvergadering, die plaatsvond na afloop van de Giro d’Italia, vanuit ging dat [appellant] naar Mexico zou gaan. Dat er tijdens de ontmoeting tussen [appellant] en [B] op 6 juni 2007 aanwijzingen waren dat [appellant] helemaal niet naar Mexico zou gaan, kan niet uit de getuigenverklaringen worden afgeleid. Aan Rabo kan in beperkte mate worden tegengeworpen dat zij na ontvangst van de recorded warning van 29 juni 2007 uit het oog heeft verloren dat de vermelding in de recorded warning dat [appellant] van 4 tot 12 juni 2007 in Mexico had verbleven, niet juist kon zijn, gelet op de ontmoeting tussen [B] en [appellant] op 6 juni 2007 in Bergamo. Daar staat echter tegenover dat, toen [R] [appellant] onderhield over de inhoud van de recorded warning, het op de weg van [appellant] had gelegen om, zeker gelet op de e-mail van 30 april 2007 van [R] aan hem, te vertellen hoe het in werkelijkheid zat met zijn verblijfplaatsen in de maand juni 2007. Dat heeft [appellant] nagelaten.
Toezending van de routes van de Alpenetappes op 16 juni 2007
Het hof heeft in rechtsoverweging 4.10 van het tussenarrest van 19 juni 2012 als vaststaand feit vermeld dat [appellant] op 15 juni 2007 aan [B] heeft verzocht hem de routes van de Alpenetappes toe te sturen en dat [R] die routes de dag erna (dus op 16 juni 2007) naar [appellant] in Lazise (Italië) heeft gefaxt.
Met betrekking tot hetgeen is verklaard ten aanzien van de toezending van de routes van de Alpenetappes op 16 juni 2007 verwijst het hof naar de (gedeeltelijke) weergave van de getuigenverklaringen onder 3 van de bijlage die aan dit arrest is gehecht.
Het enkele feit dat [R], naar aanleiding van een verzoek van [appellant] aan [B], op 16 juni 2007 de routes van de Alpenetappes naar een fax in Lazise heeft gestuurd, betekent niet dat [R] op dat moment wist, althans kon weten dat [appellant] op dat tijdstip niet in Mexico verbleef. [appellant] zelf heeft als getuige verklaard, dat hij dit faxnummer (van zijn fietsenwinkel in Italië) aan [B] had opgegeven als adres waar deze routes naar toe moesten worden gestuurd. In die zin acht het hof de verklaring van [R] dat hij deze routes gedachteloos naar dit faxnummer heeft gezonden, mede gelet op het feit dat er meer renners waren die om deze routes vroegen, geloofwaardig. Voorts is van belang dat gesteld noch gebleken is dat [appellant] aan Rabo heeft meegedeeld op welk moment hij in de Alpen zou gaan trainen en dat ook na afloop van de Pyreneeën training nog voldoende tijd was om de Alpenetappes te gaan trainen.Sms’je van [B] aan [appellant] op 24 juni 2007
Het hof heeft in rechtsoverweging 4.10 van het tussenarrest van 19 juni 2012 als vaststaand feit vermeld dat [B] aan [appellant] een sms’je met de volgende tekst heeft gestuurd:
“Training goes well?”
29 Met betrekking tot hetgeen is verklaard ten aanzien van dit sms’je verwijst het hof naar de (gedeeltelijke) weergave van de getuigenverklaringen onder 4 van de bijlage die aan dit arrest is gehecht.2.30 [B] heeft als getuige verklaard dat dit sms’je betrekking had op training in het algemeen. Volgens [appellant] had dit sms’je betrekking op de training in de Alpen die hij net had volbracht en ten aanzien waarvan [B] wilde weten hoe deze was gegaan. De verklaringen staan haaks op elkaar. Mede gelet hierop biedt dit sms’je geen aanknopingspunt voor de verblijfplaats van [appellant] in de maand juni 2007.
Contacten Rabo en [appellant] tijdens de Pyreneeën training
2.31 Met betrekking tot hetgeen is verklaard ten aanzien van de contacten tussen Rabo en [appellant] tijdens de Pyreneeën training verwijst het hof naar de (gedeeltelijke) weergave van de getuigenverklaringen onder 5 van de bijlage die aan dit arrest is gehecht. Vast staat dat [appellant] van 25 tot en met 29 juni 2007 in de Pyreneeën zou trainen en ook heeft getraind. Zowel [R] als [appellant] hebben als getuige verklaard dat zij telefonisch contact met elkaar hebben gehad in deze periode, waarbij aan de orde is geweest of [appellant] zijn verblijfplaats met betrekking tot deze periode had doorgegeven aan UCI. Zowel [R] als [appellant] hebben aan UCI doorgegeven dat [appellant] in die periode in de Pyreneeën trainde. Rabo heeft er - voor zover het de Pyreneeën training betrof - dus op toegezien dat de opgegeven verblijfplaats overeenstemde met de feitelijke verblijfplaats. Dit betekent niet dat Rabo wist dat [appellant] niet in Mexico was geweest. Het hof acht in dit verband van belang dat [R] als getuige heeft verklaard dat [appellant] in genoemd telefonisch contact tegen hem had gezegd dat hij terug was gekomen uit Mexico en was doorgegaan naar de Pyreneeën.
De recorded warning op 29 juni 2007 en de boete op 3 juli 2007
Met betrekking tot hetgeen is verklaard ten aanzien van de recorded warning verwijst het hof naar de (gedeeltelijke) weergave van de getuigenverklaringen onder 6 van de bijlage die aan dit arrest is gehecht. Met betrekking tot hetgeen is verklaard ten aanzien van de boete verwijst het hof naar de (gedeeltelijke) weergave van de getuigenverklaringen onder 7 van de bijlage die aan dit arrest is gehecht.
Uit de getuigenverklaringen van [R] en [appellant] blijkt dat [R] de recorded warning telefonisch met [appellant] heeft besproken. [R] heeft verklaard dat [appellant] hem ten aanzien van alle in de recorded warning vermelde punten een (het hof begrijpt) plausibele verklaring heeft verstrekt. De kern daarvan was dat de per post aan UCI verzonden informatie te laat was opgestuurd en/of te laat door UCI was ontvangen. [R] heeft voorts verklaard dat hij geen reden had om te twijfelen of [appellant] in juni 2007 in Mexico zat, omdat [appellant] dat altijd aan [R] had aangegeven.[appellant] heeft als getuige op vragen van het hof regelmatig ontwijkende antwoorden gegeven. Op één belangrijk punt echter sluit de verklaring van [appellant] aan bij die van [R]. Ook [appellant] spreekt over onjuistheden (het hof begrijpt: administratieve slordigheden), maar niet over onwaarheden, op één uitzondering na, te weten de ontmoeting die [appellant] met [B] op 6 juni 2007 in Bergamo heeft gehad. Ten aanzien van die ontmoeting verwijst het hof naar hetgeen hiervoor in de rechtsoverwegingen 2.22 tot en met 2.24 is overwogen.
Met betrekking tot deze recorded warning is voorts van belang dat deze niet refereert aan het feit dat [appellant] in juni 2007 niet in Mexico is geweest.
Anders dan [appellant] in zijn memorie van antwoord na enquête heeft aangevoerd, is niet van belang dat in de recorded warning is vermeld dat hij aan UCI had opgegeven dat hij tot 28 juni 2007 in Mexico zou blijven en dat deze informatie niet juist was omdat hij tenminste op 26 juni 2007 in Italië terug was. Uit de recorded warning blijkt dat [appellant] op 12 juni 2007 een brief aan UCI vanuit Mexico heeft gepost om UCI te informeren dat hij tot 28 juni 2007 in Mexico zou verblijven. UCI heeft de brief van [appellant] op 29 juni 2007 ontvangen en op diezelfde datum de recorded warning aan [appellant], met een afschrift aan Rabo, gezonden. Het hof verwijst naar het telefoongesprek dat [R] en [appellant] hebben gevoerd tijdens de Pyreneeën training (zie rechtsoverweging 2.31). Naar aanleiding van dat telefoongesprek heeft (ook) [appellant] een update van zijn verblijfplaats aan UCI verstrekt. [appellant] heeft als getuige met betrekking tot deze update van zijn whereabouts een gedetailleerde verklaring afgelegd, te weten dat hij deze update op 26 juni 2007 naar zijn huis heeft gestuurd, omdat hij geen faxnummer van UCI had, en dat zijn vrouw deze update de 27e, na middernacht, aan UCI heeft doorgestuurd. Gelet op het voorgaande moet worden aangenomen dat toen [appellant] en Rabo de recorded warning van 29 juni 2007 ontvingen, de vermelding in de recorded warning dat [appellant] tot 28 juni 2007 in Mexico zou verblijven, achterhaald was door de hiervoor vermelde update van de whereabouts door zowel [appellant] als [R]. Voor [R] was de onjuiste opgave in de recorded warning van 29 juni 2007 met betrekking tot de periode vanaf 25 juni 2007 geen reden om te twijfelen aan de verblijfplaats van [appellant] in de periode vóór 25 juni 2007, omdat [appellant] in het eerdergenoemde telefoongesprek tijdens de Pyreneeën training tegen hem had gezegd dat hij in Mexico zat en op tijd was teruggekomen voor deze training. Voorts staat vast dat deze training al lang van tevoren was gepland en dat de e-tickets voor deze training in april 2007 aan [appellant] waren gezonden. Het hof verwijst naar rechtsoverweging 4.9 van het tussenarrest van 19 juni 2012.
2.36 Rabo heeft [appellant] een boete opgelegd in verband met de onjuiste opgave van zijn whereabouts aan de UCI, niet vanwege het feit dat de in de whereabouts vermelde verblijfplaats (Mexico) niet juist zou zijn. [appellant] heeft als getuige verklaard dat hij het onzin vond dat de boete zo hoog moest zijn, maar hij heeft niet verklaard dat hij deze niet heeft geaccepteerd. Hij heeft verder nog verklaard dat hij tegenover ploeggenoten voor de start van de Tour de France op 5 juli 2007 in Londen heeft verteld dat hij een boete had gekregen en dat hij op een vraag van zijn ploeggenoten heeft gezegd dat deze was opgelegd voor een gemiste controle in de maand juni 2007. Er is toen niet over Mexico, noch over zijn verblijf waar dan ook gesproken, aldus [appellant]. Het hof leidt hieruit af dat [appellant] op dat moment op geen enkele wijze openheid over zijn verblijf voorafgaande aan de Tour de France heeft verstrekt. Hij heeft alleen, zo heeft hij als getuige verklaard, aan [TD], die hem vroeg of hij in Mexico was geweest, verteld dat dit niet het geval was. Ook indien het hof van de juistheid van deze mededeling van [appellant] aan [TD] zou uitgaan - [appellant] heeft aangekondigd [TD] als getuige te zullen oproepen, maar heeft daarvan afgezien, zodat [TD] een en ander niet heeft kunnen bevestigen - kan de eventuele wetenschap van [TD] niet aan Rabo worden toegerekend.
De persconferentie op 24 juli 2007 2.37 Met betrekking tot hetgeen is verklaard ten aanzien van deze persconferentie verwijst het hof naar de (gedeeltelijke) weergave van de getuigenverklaringen onder 8 van de bijlage die aan dit arrest is gehecht.
Uit de hiervoor vermelde getuigenverklaringen blijkt dat de persconferentie op 24 juli 2007 is voorbereid en gegeven door [R], [appellant] en [K]. [R] heeft als getuige verklaard dat [appellant] tijdens de voorbereiding van de persconferentie de uitleg gaf, die [R] (en anderen) ook daarvoor al had(den) gehoord. Die uitleg kwam erop neer dat [appellant] in juni 2007 in Mexico was geweest, dat hij vele getuigen had die dat ook konden verklaren, zoals mensen uit het dorp, familie en dat er foto’s waren gemaakt waar hij had getraind. Voor zover het de recorded warning betrof, was sprake van administratieve slordigheden. [appellant] gaf voor “alles” een uitleg en (ook) [R] was ervan overtuigd dat [appellant] in Mexico was geweest. Tijdens de persconferentie is meegedeeld dat [appellant] in juni 2007 in Mexico was geweest, aldus [R].[K] heeft als getuige een gelijkluidende verklaring afgelegd. [K] heeft verklaard dat hij tijdens de voorbereiding van de persconferentie de recorded warning alinea voor alinea met [appellant] heeft doorgenomen en dat [appellant] een duidelijke uitleg heeft gegeven met betrekking tot de door hem aan UCI verstrekte informatie ten aanzien van zijn verblijf in Mexico in juni 2007. Er was sprake van administratieve slordigheden (een brief die te laat was gepost, een brief die er te lang over had gedaan). Tijdens de voorbereiding van de persconferentie heeft [appellant] gezegd dat hij in juni 2007 in Mexico was, daarover bestond bij [K] geen enkele twijfel. [K] geloofde [appellant] en dat kwam mede omdat hij van [R] absoluut niet de indruk had dat deze dacht dat [appellant] in die periode niet in Mexico was geweest. [K] heeft voorts verklaard dat tijdens de persconferentie is meegedeeld dat [appellant] in juni 2007 in Mexico was en dat sprake was van administratieve slordigheden van [appellant] bij het opgeven van zijn whereabouts.Ook de verklaring van [appellant] zelf sluit geheel aan bij de verklaringen van [R] en [K]. Volgens [appellant] heeft [K] hem tijdens de voorbereiding van de persconferentie gevraagd of hij in juni 2007 in Mexico was geweest en heeft hij deze vraag bevestigend beantwoord. Tijdens de persconferentie is meegedeeld dat [appellant] in juni 2007 in Mexico zat en voorts dat sprake was van administratieve slordigheden met betrekking tot de opgave van zijn whereabouts aan UCI.
[appellant] heeft als getuige voorts verklaard dat hij een goedkeurend knikje kreeg van [R], toen hij aan [K] vertelde dat hij in juni 2007 in Mexico was geweest. Volgens [appellant] betekende dit knikje dat hij een goed, het hof begrijpt, gewenst antwoord aan [K] had gegeven, maar dat [R] al de hele tijd had geweten dat hij niet in Mexico was geweest. Waarop deze beweerde wetenschap van [R] was gebaseerd, heeft [appellant] niet toegelicht. Uit de verklaring van [R] blijkt niets van een door hem gegeven “knik” van verstandhouding. Op dit punt gaat het hof dan ook aan de getuigenverklaring van [appellant] voorbij.
Het publiekelijk bekend worden op 25 juli 2007 dat [appellant] op 13 juni 2007 door [C] in de Dolomieten was gezien
2.40 Met betrekking tot hetgeen is verklaard ten aanzien van deze gebeurtenis verwijst het hof naar de (gedeeltelijke) weergave van de getuigenverklaringen onder 9 van de bijlage die aan dit arrest is gehecht.
Ook hier geldt dat de verklaringen van [R] en [appellant] met betrekking tot het gesprek dat tussen hen op 25 juli 2007 heeft plaatsgevonden naar aanleiding van de mededeling van [C] aan [R] op 25 juli 2007 dat [C] [appellant] op 13 juni 2007 in de Dolomieten had gezien, geheel op elkaar aansluiten. Beide getuigen hebben verklaard dat [appellant], na gedraai, hierin bestaande dat [appellant] eerst zei dat hij niet en daarna zei dat hij wel in Mexico was geweest, uiteindelijk aan [R] heeft bevestigd dat hij in de maand juni 2007 niet in Mexico was geweest. Het hof acht van belang dat [appellant] ook heeft verklaard dat hij de vraag van [R] of hij in Mexico was geweest “heel dom vond” (immers volgens [appellant] wist [R] dat hij in juni 2007 niet in Mexico was geweest), dat hij daarop heeft geantwoord, zoals hiervoor vermeld, maar dat hij [R] er niet mee heeft geconfronteerd dat [R] dit volgens hem al lang wist. Voorts heeft [R] als getuige verklaard dat hij op 26 juli 2007, in het bijzijn van [K], [P] en [A], nogmaals [C] heeft gebeld. Dat telefoongesprek vormde voor [R] de bevestiging van de ontdekking dat [appellant] niet in Mexico was geweest. Ook om die reden acht het hof de verklaring van [R] dat hij er toen pas achter kwam dat [appellant] niet in Mexico was geweest geloofwaardig. Niet aannemelijk is immers waarom [R] nog een tweede keer bij [C] navraag zou hebben gedaan, als hij al wist dat [appellant] niet in Mexico was geweest.
Overige getuigenverklaringen
Het hof verwijst naar de (gedeeltelijke) weergave van de getuigenverklaring van [P] onder 10.1 van de bijlage die aan dit arrest is gehecht. [P] heeft als getuige verklaard dat hij in het weekend van 21 en 22 juli 2007 met [R] heeft gesproken over de onjuiste whereabouts van [appellant] en over de verblijfplaats van [appellant], omdat er naar aanleiding van berichten in de Deense pers twijfels waren of [appellant] wel de waarheid sprak. Volgens [P] heeft [R] tegen hem gezegd dat [appellant] “met overtuiging” had verklaard dat hij in Mexico was geweest. Voorts heeft [P] als getuige verklaard dat hij telefonisch contact heeft gehad met [R] op 25 juli 2007, toen laatstgenoemde hem vertelde dat [appellant] uit de Tour de France zou worden teruggetrokken omdat hij had gelogen over zijn verblijfplaats, dit naar aanleiding van de mededeling die [C] aan [R] had gedaan dat hij [appellant] op 13 juni 2007 in de Dolomieten had gezien. [P] heeft verklaard dat [R] tijdens hun telefoongesprek strijdbaar en oprecht verontwaardigd was. Het hof ziet geen reden aan de geloofwaardigheid van die verklaring te twijfelen. Ook deze verklaring vormt een bevestiging van het feit dat Rabo pas op 25 juli 2007 bekend werd met het feit dat [appellant] onjuiste informatie met betrekking tot zijn verblijfplaats in de maand juni 2007 had verstrekt.
Het hof verwijst naar de (gedeeltelijke) weergave van de getuigenverklaring van[L] onder 6.3 van de bijlage die aan dit arrest is gehecht.[L] heeft als getuige verklaard dat hij na afloop van de begeleidersvergadering, die plaatsvond na de Giro d’Italia, van mening was dat [appellant] in juni 2007 naar Mexico zou gaan. Mogelijk had [appellant] hem dat tijdens de Ronde van Italië verteld. Ook deze verklaring vormt een bevestiging dat [appellant] in juni 2007 in Mexico zou verblijven.2.44 Het hof verwijst naar de (gedeeltelijke) weergave van de getuigenverklaring van [H] onder 10.2 van de bijlage die aan dit arrest is gehecht. [H] heeft als getuige verklaard dat collega renners niet met elkaar uitwisselden waar zij verbleven en dat hij - naar het hof begrijpt in de periode voorafgaande aan de Tour de France - niet wist waar [appellant] zat. Verder heeft [H] verklaard dat hij hoorde dat het goed mis was en dat er iets met de whereabouts van [appellant] was. Dit laatste punt van zijn verklaring valt naar het oordeel van het hof onder de categorie geruchten, ook al omdat [H] met betrekking tot het tijdstip waarop hij over deze geruchten heeft gehoord, wisselende data heeft genoemd. Dit betekent dat deze verklaring het bewijs van Rabo niet kan ontzenuwen.
Het hof verwijst naar de (gedeeltelijke) weergave van de getuigenverklaring van [M] onder 10.3 van de bijlage die aan dit arrest is gehecht. [M] heeft als getuige verklaard dat hij in het geheel niet betrokken was bij de trainingen van de renners voorafgaande aan de start van de Tour de France, dat hij niet wist waar [appellant] in 2007, voorafgaande aan de start van de Tour de France, trainde en dat hij noch tijdens noch buiten de Tour de France met [appellant] heeft gesproken over zijn verblijfplaats in de maand juni 2007. Dit betekent dat deze getuigenverklaring noch kan bijdragen aan het door Rabo te leveren bewijs noch aan het tegenbewijs aan de zijde van [appellant].
Het hof verwijst naar de (gedeeltelijke) weergave van de getuigenverklaring van [A] onder 10.4 van de bijlage die aan dit arrest is gehecht. [A] heeft verklaard dat hij met betrekking tot de persconferentie op 24 juli 2007 adviseerde over de communicatie. Tijdens die persconferentie is gezegd dat [appellant] in Mexico had verbleven. [A] heeft verklaard dat wat er toen gezegd werd, waar was. Hij heeft voorts verklaard dat hij aan [R] heeft gevraagd naar de verblijfplaats van [appellant] en dat [R] hem heeft meegedeeld dat [appellant] in Mexico zat. [A] heeft desgevraagd verklaard dat hij de absolute overtuiging had dat [R] de waarheid sprak, toen hij zei dat [appellant] in Mexico zat. Het hof ziet geen reden aan de geloofwaardigheid van die verklaring te twijfelen. Ook deze verklaring draagt bij aan het door Rabo te leveren bewijs.
Conclusie met betrekking tot de onverwijldheid van het ontslag op staande voet
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen en alle hiervoor behandelde getuigenverklaringen in onderling verband beschouwend, is het hof van oordeel dat Rabo heeft bewezen dat het ontslag op staande voet van [appellant] onverwijld is gegeven. Doorslaggevend voor dit oordeel acht het hof hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de recorded warning op 29 juni 2007 en de boete op 3 juli 2007, de persconferentie op 24 juli 2007 en de bekendwording op 25 juli 2007 dat [appellant] op 13 juni 2007 door [C] in de Dolomieten was gezien. [appellant] heeft - kort gezegd - op essentiële momenten gelogen over zijn verblijfplaats in de maand juni 2007 (zie ook rechtsoverweging 5.21 van het tussenarrest van 19 juni 2012) en deze leugens zijn (pas) aan het licht gekomen op 25 juli 2007.De e-mail wisseling in april 2007 tussen [appellant] en [B] en tussen [R] en [appellant] (zie de rechtsoverwegingen 2.15 tot en met 2.21), de toezending van de routes van de Alpenetappes op 16 juni 2007 (zie de rechtsoverwegingen 2.25 tot en met 2.27) en het sms’je van [B] aan [appellant] op 24 juni 2007 (zie de rechtsoverwegingen 2.28 tot en met 2.30) vormen noch afzonderlijk noch in onderling verband beschouwd een aanwijzing dat Rabo al eerder dan op 25 juli 2007 bekend was met het feit dat [appellant] niet in juni 2007 in Mexico had verbleven. Hooguit kan de ontmoeting tussen [B] en [appellant] in Bergamo op 6 juni 2007, in het licht van de door Rabo op 29 juni 2007 ontvangen recorded warning (zie de rechtsoverwegingen 2.22 tot en met 2.24), een aanwijzing opleveren dat Rabo al eerder wist dat [appellant] vóór 6 juni 2007 niet in Mexico was geweest, maar deze omstandigheid alléén is van onvoldoende gewicht om te oordelen dat het ontslag op staande voet niet onverwijld is gegeven. In zoverre slaagt grief I in het incidenteel hoger beroep van Rabo.
Kan/kunnen de door Rabo aangevoerde reden/redenen het ontslag op staande voet rechtvaardigen? Grief I in het incidenteel hoger beroep voor het overige
Het voorgaande brengt mee dat het hof thans dient te beoordelen of de door Rabo aangevoerde dringende reden(en) het aan [appellant] gegeven ontslag op staande voet kan/kunnen rechtvaardigen. Aan de beoordeling van die vraag is de kantonrechter niet toegekomen, aangezien de kantonrechter van oordeel was dat aan dit ontslag een (wettelijk) gebrek kleefde, te weten dat het ontslag niet onverwijld was gegeven.
In de ontslagbrief van 26 juli 2007 is onder andere het volgende vermeld (zie rechtsoverweging 4.20 van het tussenarrest van 19 juni 2012):“We hereby inform you that for urgent reasons we have immediately terminated the employment contract that exist between you and us. The grounds for this decision can be set out as follows.
It previously came to our attention that you dit not fulfil the applicable regulations with regard to stating your whereabouts in due time for purpose of the possible conducting of anti-doping checks, as prescriped by the cycling organization UCI. As a result of this, a proposed test could not take place. By e-mail message of 3 July 2007 we pointed out this attributable shortcoming to you, emphasised the importance of strict compliance with the rules in this matter, and also attached consequences to this. At that time we found no reason to doubt your representation of the facts, that due to certain circumstances the dispatch of your statement of your stay in Mexico was seriously delayed, and we assumed that with this the issue was resolved.
After information from third parties about the period for which you declared that you were in Mexico, it emerged that you were seen in Italy on at least one day. You admitted to us that this assertion was correct. On the grounds of this, we could come to no other conclusion than that you gave us incorrect information which was of great importance, and that you deliberately dit not comply with the applicable rules. You must certainly be aware of the importance of correct en strict compliance with the rules on this point. With this infringement you have very seriously damaged our interests as an employer, and have deeply betrayed our trust.
With your behaviour, you have acted directly in violation of the provisions of your employment contract, in particular the provisions of Article 9, and the provisions of Chapter 5 of Part 14 of the anti-doping examination regulations of the cycling organization UCI.
On the grounds of the above, you have put us in a position where for urgent reasons we must terminate the employment contract that exists between us and you with immediate effect. (...)” 2.50 Met betrekking tot de stelling van [appellant] dat Rabo bij het ontslag op staande voet onzorgvuldig te werk is gegaan, verwijst het hof naar hetgeen in de rechtsoverwegingen 5.16 tot en met 5.20 van het tussenarrest van 19 juni 2012 is overwogen. Ook de inhoud van het gesprek dat op 25 juli 2007 tussen [appellant] en [R] plaatsvond, naar aanleiding van het feit dat [C] [appellant] op 13 juni 2007 in de Dolomieten had gezien, bevestigt dat [R] [appellant] in de gelegenheid heeft gesteld om zijn visie op de gebeurtenissen te geven en voorts dat het [appellant] van meet af aan duidelijk was zijn handelwijze ernstige gevolgen had (onder andere het terugtrekken van [appellant] uit de Tour de France).
2.51 Het hof stelt voorop dat [appellant] op grond van de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst een grote mate van vrijheid had om zijn eigen trainingsprogramma vast te stellen. Op dat punt bestond geen instructiebevoegdheid bij Rabo, met dien verstande dat [appellant] - op eigen initiatief - gebruik kon maken van de kennis en expertise van Rabo (zie artikel 9.3 van de arbeidsovereenkomst). Voorts is van belang dat het tot de verantwoordelijkheid van [appellant], als deelnemer van de Registered Testing Pool (RTP), behoorde om “accurate whereabouts information” aan UCI te verschaffen (zie hiervoor rechtsoverweging 2.11). De door [appellant] aan UCI verstrekte whereabouts information was “strictly confidential”en werd dus niet met Rabo gedeeld. Wanneer een renner voor een test niet werd aangetroffen op de door hem meest recente opgegeven locatie, ontving de renner van de Anti Doping Commission van UCI een schriftelijke waarschuwing (written warning), die - indien een deugdelijke verklaring van de renner uitbleef - werd omgezet in een geregistreerde waarschuwing (recorded warning). Indien drie geregistreerde waarschuwingen werden gegeven in een periode van 18 maanden, werd dit beschouwd als een schending van de antidoping regelgeving, hetgeen kon leiden tot schorsing van de betrokken renner. Tot omstreeks juni 2007 werden alleen de renners ervan op de hoogte gesteld wanneer zij niet op correcte wijze aan hun verplichtingen voldeden. Vanaf juni 2007 ontving ook de wielerploeg, waar de renner onder contract stond, van UCI een afschrift van een recorded warning.
2.52 Tussen partijen is niet in geschil dat [appellant] onjuiste informatie over zijn verblijfplaats in de maand juni 2007 aan UCI heeft verstrekt. Het hof verwijst naar de recorded warning van 29 juni 2007. Daaruit blijkt:1. dat UCI pas achteraf, te weten op 11 juni 2007, door middel van een brief die op 8 juni 2007 in Italië was gepost, op de hoogte is gesteld dat [appellant] in Mexico zou zijn van 4 tot 12 juni 2007;en 2. dat UCI pas achteraf, te weten op 29 juni 2007, door middel van een brief die op 12 juni 2007 in Mexico was gepost, werd geïnformeerd dat [appellant] in Mexico zou verblijven tot 28 juni 2007, terwijl dit niet juist was omdat [appellant] in ieder geval, zoals vermeld in de recorded warning, op 26 juni 2007 in Italië terug was. Blijkens de tekst van de recorded warning had deze betrekking op het verstrekken van onjuiste informatie met betrekking tot de data van het verblijf van [appellant] in Mexico. In de recorded warning is niet tot uitdrukking gebracht dat de daarin vermelde verblijfplaats van [appellant] (Mexico) onjuist was. Dit betekent en dat is ook de strekking van de recorded warning dat het slechts om administratieve vergissingen/slordigheden ging, waarvoor een verklaring was te vinden in het te laat posten van een brief in Italië en in een vertraagde ontvangst van een brief die in Mexico was gepost. [appellant] werd gewaarschuwd dat hij informatie en wijzigingen met betrekking tot zijn verblijf vóóraf aan UCI diende te verstrekken.
Het hof heeft hiervoor, bij de beoordeling van de vraag of het ontslag op staande voet onverwijld is gegeven, geoordeeld dat Rabo ten tijde van de recorded warning niet wist dat [appellant] in juni 2007 niet in Mexico was. Integendeel, Rabo ging ervan uit, omdat [appellant] dat zo had aangegeven, dat dit wel het geval was. Bij die stand van zaken paste het dan ook dat Rabo [appellant] voor zijn administratieve slordigheden op 3 juli 2007 een boete heeft opgelegd van € 10.000,-. [appellant] had een (toen plausibel geoordeelde) verklaring voor zijn slordigheden gegeven, Rabo legde een boete op om de ernst van de naleving van de regels te onderstrepen en Rabo ging ervan uit dat daarmee de kous af was. Een en ander is ook (in de tweede alinea) van de ontslagbrief van 26 juli 2007 verwoord. [R] heeft in dit verband als getuige verklaard dat het de eerste keer was dat hij een renner een boete gaf. Dat Rabo [appellant] toen niet op staande voet heeft ontslagen, kan niet aan Rabo worden tegengeworpen, omdat het op dat moment - slechts - om administratieve slordigheden leek te gaan.
Ook op 24 juli 2007, tijdens de door Rabo gegeven persconferentie in Pau, waarbij ook [appellant] aanwezig was, is de recorded warning aan de orde geweest en is op basis van de herhaalde, achteraf dus onjuist gebleken, mededelingen van [appellant], bekend gemaakt dat [appellant] in juni 2007 in Mexico was geweest en dat met betrekking tot de recorded warning sprake was van administratieve slordigheden. Het hof verwijst naar hetgeen hiervoor in de rechtsoverwegingen 2.38 en 2.39 is overwogen.
Op 25 juli 2007 is de bom gebarsten en kreeg [R] - kort gezegd - van [C] te horen dat [C] [appellant] op 13 juni 2007 in de Dolomieten had gezien. [appellant] heeft op 25 juli 2007 (uiteindelijk) aan [R] toegegeven dat de mededelingen van [C] aan [R] juist waren en dat hij niet in Mexico was geweest. Het hof verwijst naar hetgeen hiervoor in rechtsoverweging 2.41 is overwogen. Ook dit is verwoord in de (derde alinea) van de ontslagbrief van 26 juli 2007.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat [appellant] op essentiële momenten (ten tijde van de recorded warning op 29 juni 2007 en de boete op 3 juli 2007, de persconferentie op 24 juli 2007 en de bekendwording op 25 juli 2007 dat [appellant] op 13 juni 2007 door [C] in de Dolomieten was gezien) onjuiste informatie heeft verstrekt met betrekking tot zijn verblijfplaats in de maand juni 2007; hij heeft over die verblijfplaats herhaaldelijk gelogen. Uitgekomen is dat hij tenminste op één dag in Italië was gezien. Dat levert naar het oordeel van het hof (objectief gezien) een dringende reden voor ontslag op staande voet op.
[appellant] wist dat én UCI én Rabo aan het het verstrekken van de juiste whereabouts groot belang hechtten. Voor zover het UCI betreft blijkt dit uit de duidelijke tekst van de recorded warning van 29 juni 2007. Voor zover het Rabo betreft blijkt dit uit de in rechtsoverweging 2.11 vermelde bepalingen uit de arbeidsovereenkomst, uit de e-mail van 30 april 2007 van [R] aan [appellant] (zie hiervoor rechtsoverweging 2.17) en uit de in rechtsoverweging 4.14 van het tussenarrest van 19 juni 2012 vermelde e-mail van 3 juli 2007 van Rabo aan [appellant], waarin [appellant] de eerdergenoemde boete kreeg opgelegd. zelf daarentegen heeft als getuige verklaard dat de recorded warning niets voor hem betekende. Die verklaring bevestigt dat [appellant] op grove wijze de ter zake geldende regels aan zijn laars heeft gelapt en dat hij tevens op ernstige wijze de belangen van Rabo heeft geschaad en het vertrouwen van Rabo diep heeft geschonden (zie de vijfde alinea van de ontslagbrief van 26 juli 2007), dit terwijl het tot zijn verantwoordelijkheid behoorde om accurate whereabouts te verstrekken. Dit betekent dat ook aan het vereiste van de zogenaamde subjectieve dringendheid is voldaan.
Bij het voorgaande acht het hof van belang dat [appellant] door Rabo is beschouwd als een potentiële winnaar van de Tour de France in 2007. Door zijn handelwijze is het imago van Rabo en van de ploeg(genoten) van [appellant] ernstig geschaad en heeft dit ook financiële consequenties gehad voor Rabo, haar sponsors en de individuele renners: zij allen zijn door de handelwijze van [appellant] vele inkomsten misgelopen.
Ook voor [appellant] geldt dat de gevolgen van het ontslag op staande voet zeer ingrijpend zijn, zowel in persoonlijk opzicht (het in rook zien opgaan van een zeer goede kans de hoogst gewaardeerde wielerronde winnend af te sluiten, schending van zijn imago en/of carrièrebreuk en/of psychisch leed) als in financieel opzicht (het mislopen van premies, startgelden en sponsorcontracten). Het is echter [appellant] zelf geweest die door de wijze waarop hij heeft gehandeld deze gevolgen over zich heeft afgeroepen. Deze persoonlijke gevolgen wegen voorts niet op tegen de aard en de ernst van de aan het adres van [appellant] gemaakte verwijten. Ditzelfde geldt ook voor de leeftijd van [appellant] en de duur van het dienstverband ten tijde van het ontslag. Ook deze omstandigheden, afzonderlijk, noch in onderling verband beschouwd, leiden tot een ander oordeel.
Conclusie met betrekking tot de vraag of de door Rabo aangevoerde reden/redenen het ontslag op staande voet kunnen rechtvaardigen
Op grond van hetgeen hiervoor en in de rechtsoverwegingen 5.16 tot en met 5.20 van het tussenarrest van 19 juni 2012 is overwogen, is het hof van oordeel dat Rabo op 26 juli 2007 - terecht - de arbeidsovereenkomst met [appellant] onverwijld heeft opgezegd wegens (een) dringende reden(en), onder gelijktijdige mededeling van die reden(en) aan [appellant]. Dit betekent dat het aan [appellant] op 26 juli 2007 gegeven ontslag niet onregelmatig is. Ook in zoverre slaagt grief I in het incidenteel hoger beroep van Rabo. De vorderingen van [appellant], die zijn gebaseerd op de door hem gestelde onregelmatigheid van het ontslag, moeten worden afgewezen. De grieven II, III en IV in het principaal hoger beroep en de (voorwaardelijke) grief II in het incidenteel hoger beroep behoeven niet meer te worden behandeld.
Is [appellant] schadeplichtig jegens Rabo? Grief III in het incidenteel hoger beroep 2.61 Op grond van artikel 7:677 lid 3 BW is schadeplichtig de partij die door opzet of schuld aan de wederpartij een dringende reden heeft gegeven om de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen, indien de wederpartij van die bevoegdheid gebruik heeft gemaakt. In artikel 7:677 lid 4 BW is bepaald dat ingeval een der partijen schadeplichtig is, de wederpartij de keus heeft de in artikel 7:680 BW genoemde gefixeerde schadevergoeding of een volledige schadevergoeding te vorderen. De gefixeerde schadevergoeding is gelijk aan het bedrag van het in geld vastgesteld loon voor de tijd, dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren (artikel 7:680 lid 1 BW). Daarbij moet zowel met de opzegtermijn als met de dag waartegen opgezegd mag worden (artikel 7:672 BW) rekening worden gehouden. Beslissend is de termijn die geldt voor de schadeplichtige partij.
Rabo heeft aangevoerd dat [appellant] door opzet of schuld (een) dringende reden(en) aan haar heeft gegeven om de arbeidsovereenkomst op 26 juli 2007 onverwijld op te zeggen, zodat [appellant] jegens haar schadeplichtig is op grond van artikel 7:677 lid 3 BW. Het hof heeft hiervoor geoordeeld dat Rabo [appellant] op 26 juli 2007 terecht op staande voet heeft ontslagen wegens (een) dringende reden(en). [appellant] heeft de door Rabo gestelde schadeplichtigheid uitsluitend bestreden op de grond dat hij ten onrechte op staande voet is ontslagen (zie punt 44 memorie van antwoord in incidenteel appel) en niet (mede) op de grond dat bij hem geen sprake was van opzet of schuld (Hoge Raad 14 maart 2008, LJN BC6641). Voorts vloeit uit hetgeen hiervoor in de rechtsoverwegingen 2.56 tot en met 2.58 is overwogen voort, dat [appellant] schuld draagt in de zin van artikel 7:677 lid 3 BW. Dit betekent dat [appellant] schadeplichtig is jegens Rabo.
Rabo heeft onder punt 47 van haar conclusie van eis in reconventie als gefixeerde schadevergoeding een bedrag gevorderd van € 155.376,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het instellen van deze vordering (23 april 2008). Voor de berekening van dit bedrag heeft Rabo verwezen naar punt 35 van haar conclusie van antwoord in conventie. Het hof overweegt dat de berekening onder punt 35 van de conclusie van antwoord in conventie is geschied in het kader van het verweer van Rabo tegen de vordering (in conventie) van [appellant] op grond van de door [appellant] gestelde schadeplichtigheid van Rabo jegens hem op grond van artikel 7:677 lid 1 BW. De door Rabo in reconventie gevorderde gefixeerde schadevergoeding heeft echter betrekking op het (omgekeerde) geval waarin [appellant] jegens Rabo schadeplichtig is op grond van artikel 7:677 lid 3 BW. Dit betekent dat het hof de eerdergenoemde berekening van Rabo niet zal volgen.
Op grond van artikel 7:680 lid 1 BW in verbinding met artikel 7:672 lid 1 en lid 3 BW - in zoverre vult het hof ambtshalve de rechtsgronden aan - gold voor [appellant] - de schadeplichtige partij - een opzegtermijn van één maand en diende hij, bij gebreke van een schriftelijke overeenkomst of een gebruik, tegen het einde van de maand op te zeggen. Dit brengt mee dat bij een regelmatige opzegging door [appellant] op 26 juli 2007 het dienstverband zou zijn geëindigd per 1 september 2007. Uitgaande van het salaris van [appellant] van (afgerond) € 70.833,- bruto per maand, bedraagt de gefixeerde schadevergoeding € 84.543,- bruto (€ 13.710,- bruto wegens het resterende loon over de maand juli 2007 en € 70.833,- bruto wegens loon over de maand augustus 2007). Het hof zal de door Rabo gevorderde gefixeerde schadevergoeding tot dit bedrag toewijzen. Met betrekking tot de door Rabo gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 april 2008 verwijst het hof naar hetgeen hierna in rechtsoverweging 2.77 zal worden overwogen. Grief III in het incidenteel hoger beroep slaagt gedeeltelijk.
Is de opzegging van de arbeidsovereenkomst kennelijk onredelijk?
Grief V en grief VI in het principaal hoger beroep
Vervolgens dient het hof te beoordelen of, zoals [appellant] heeft gesteld en Rabo gemotiveerd heeft betwist, de opzegging door Rabo op 26 juli 2007 kennelijk onredelijk is.
Volgens [appellant] is het ontslag kennelijk onredelijk:a. omdat dit is geschied onder opgave van een voorgewende of een valse reden;
b. omdat de gevolgen van de opzegging voor hem te ernstig zijn in vergelijking met het belang van Rabo bij de opzegging.
Rabo heeft gemotiveerd betwist dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst met [appellant] kennelijk onredelijk is op de hiervoor vermelde gronden.Het hof overweegt het volgende.
In artikel 7:681 lid 1 BW is bepaald dat indien een van de partijen de arbeidsovereenkomst, al of niet met inachtneming van de voor de opzegging geldende bepalingen, kennelijk onredelijk opzegt, de rechter steeds aan de wederpartij een schadevergoeding kan toekennen.
Op grond van artikel 7:681 lid 2 aanhef en onder a BW zal opzegging van de arbeidsovereenkomst door de werkgever onder andere kennelijk onredelijk geacht kunnen worden wanneer deze geschiedt onder opgave van een voorgewende of valse reden.
Een voorgewende reden is een bestaande reden die niet de werkelijke ontslaggrond is. Een valse reden is een reden die niet bestaat.
2.70 Op grond van artikel 7:681 lid 2 aanhef en onder b BW zal opzegging van de arbeidsovereenkomst door de werkgever kennelijk onredelijk geacht kunnen worden wanneer, mede in aanmerking genomen de voor de werknemer getroffen voorzieningen en de voor hem bestaande mogelijkheden om ander passend werk te vinden, de gevolgen van de opzegging voor hem te ernstig zijn in vergelijking met het belang van de werkgever bij de opzegging.
Ontslag onder opgave van (een) voorgewende reden(en)? 2.71 Het hof herhaalt dat Rabo [appellant] op 26 juli 2007 op staande voet heeft ontslagen - kort gezegd - omdat [appellant] volgens Rabo in strijd met de geldende regels (van UCI en zijn arbeidsovereenkomst) belangrijke onjuiste informatie met betrekking tot zijn verblijfplaats in de maand juni 2007 had verstrekt, te weten dat hij, voorafgaande aan de door Rabo (in de periode van 25 tot en met 29 juni 2007) georganiseerde training in de Pyreneeën, in Mexico verbleef om zich op de Tour de France voor te bereiden, terwijl dit ten aanzien van tenminste één dag (13 juni 2007) niet het geval was. Die reden(en) zijn de “werkelijke” grond(en) voor het ontslag geweest en die reden(en) vormden een voldoende rechtvaardiging voor het aan [appellant] gegeven ontslag, zoals het hof hiervoor heeft beslist. De door [appellant] gestelde reputatieschade bij Rabo en haar sponsors en/of haar vrees voor uitsluiting van deelname aan de Tour de France in 2008, zijn (slechts) een gevolg geweest van het aan [appellant] gegeven ontslag. Zonder de gewraakte handelwijze van [appellant] zou geen reputatieschade bij Rabo en haar sponsors zijn opgetreden en had zij niet behoeven te vrezen voor uitsluiting van deelname aan de Tour de France in 2008. Van een kennelijk onredelijk ontslag op deze grond is dan ook geen sprake.
Ontslag onder opgave van (een) valse reden(en)? 2.72 Met betrekking tot de aan het ontslag ten grondslag gelegde reden(en) verwijst het hof naar hetgeen hiervoor in rechtsoverweging 2.71 is overwogen. Uitsluitend de door [appellant] verstrekte onjuiste informatie omtrent zijn verblijfplaats is de (bestaande) reden geweest om hem te ontslaan. Voor zover het precieze tijdstip waarop Rabo op de hoogte was van de door [appellant] verstrekte onjuiste informatie al een rol zou kunnen spelen bij de beoordeling van de vraag of het ontslag op deze grond kennelijk onredelijk is, geldt dat het hof hiervoor heeft geoordeeld dat Rabo pas op 25 juli 2007 bekend werd met het feit dat [appellant] onjuiste informatie met betrekking tot zijn verblijfplaats in de maand juni 2007 had verstrekt. Ook op deze grond is het ontslag van [appellant] niet kennelijk onredelijk.Gevolgen van de beëindiging te ernstig?
2.73 Blijkens artikel 7:677 lid 1 BW is de werkgever niet schadeplichtig indien hij de dienstbetrekking met de werknemer onverwijld opzegt om een dringende reden, onder gelijktijdige mededeling van die reden aan de werknemer. Daarmee laat zich, hoewel de bewoordingen van artikel 7:681 lid 1 en lid 2 aanhef en onder b BW zich daartegen niet verzetten, bezwaarlijk rijmen dat een wegens een dringende reden gegeven ontslag desondanks kennelijk onredelijk kan zijn en de werknemer op die grond aanspraak zou kunnen maken op een schadevergoeding. Voorts behoort de vraag, of de gevolgen van de beëindiging van de dienstbetrekking voor de werknemer te ernstig zijn in vergelijking met het belang van de werkgever bij de beëindiging, te worden beantwoord in het kader van de vraag of sprake is van een dringende reden. Is deze laatste vraag bevestigend beantwoord, dan is geen plaats meer voor het oordeel dat het ontslag niettemin kennelijk onredelijk is op de in artikel 7:681 lid 2 aanhef en onder b BW vermelde grond. Zie Hoge Raad 12 februari 1999, LJN ZC2849.
Het hof heeft in rechtsoverweging 2.60 geconcludeerd dat Rabo [appellant] op 26 juli 2007 - terecht - wegens (een) dringende, onverwijld medegedeelde reden(en) op staande voet heeft ontslagen, zodat het aan [appellant] gegeven ontslag niet onregelmatig is.
Bij de beoordeling van de vraag of de door Rabo aan het ontslag op staande voet ten grondslag gelegde reden(en) als dringend in de zin van artikel 7:677 lid 1 BW heeft/hebben te gelden, heeft het hof de omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Daarbij heeft het hof ook in de beschouwing betrokken de persoonlijke omstandigheden van [appellant], zoals zijn leeftijd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem zou hebben. Het hof heeft in aanmerking genomen dat de gevolgen van het ontslag voor [appellant] ingrijpend zijn, maar heeft bij afweging van de persoonlijke omstandigheden van [appellant] tegen de aard en de ernst van de dringende reden(en) geconcludeerd dat een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd was. Het hof verwijst naar hetgeen in de rechtsoverwegingen 2.50 tot en met 2.59 is overwogen. Gelet hierop en op het in rechtsoverweging 2.73 vermelde arrest van de Hoge Raad, dient de vordering van [appellant] wegens kennelijk onredelijk ontslag op de in artikel 7: 681 lid 2 aanhef en onder b BW vermelde grond te worden afgewezen.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen falen ook de grieven V en VI in het principaal hoger beroep.
Wettelijke verhoging over achterstallig salaris Grief VII in het principaal hoger beroep 2.77 Evenals in eerste aanleg is ook in hoger beroep niet tussen partijen in geschil dat Rabo een bedrag van € 125.000,- bruto wegens achterstallig salaris aan [appellant] is verschuldigd. Aangezien [appellant] schadeplichtig is jegens Rabo en hij als gefixeerde schadevergoeding een bedrag van € 84.543,- bruto aan Rabo is verschuldigd (zie hiervoor rechtsoverweging 2.64), heeft Rabo - terecht - in haar conclusie van eis in reconventie in eerste aanleg een beroep op verrekening gedaan. Rabo heeft dit verweer in hoger beroep niet prijsgegeven. Op grond van artikel 6:127 lid 1 en 2 BW en artikel 6:129 lid 1 BW gaat het hof ervan uit, gelet op de door [appellant] geformuleerde vorderingen, dat de verbintenis van Rabo tot betaling van het achterstallige salaris ad € 125.000,- bruto en de verbintenis van [appellant] tot betaling van de gefixeerde schadevergoeding ad € 84.543,- bruto, bij het einde van het dienstverband, althans op 31 augustus 2007, tot hun gemeenschappelijk beloop teniet zijn gegaan. Dit betekent dat Rabo - na verrekening - gehouden is een bedrag van € 40.457,- bruto bij wijze van achterstallig salaris aan [appellant] te voldoen, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 31 augustus 2007. Gelet op het hiervoor vermelde tijdstip waarop de bevoegdheid tot verrekening is ontstaan, dient de door Rabo gevorderde wettelijke rente over de gefixeerde schadevergoeding vanaf 23 april 2008 te worden afgewezen, aangezien vanaf voormeld tijdstip geen verzuim meer kan zijn ingetreden aan de zijde van [appellant]. Het hof zal de door Rabo gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 23 juli 2008 en verwijst voor de motivering van deze beslissing naar hetgeen hierna in rechtsoverweging 2.87 zal worden overwogen.
Rabo heeft het achterstallige salaris niet (tijdig) aan [appellant] betaald, zodat [appellant] aanspraak kan maken op de wettelijke verhoging op grond van artikel 7:625 BW. De wettelijke verhoging is niet zozeer bedoeld als een vorm van schadevergoeding van de door de werknemer geleden schade, maar veeleer als een prikkel tot tijdige betaling. Het feit dat Rabo geen (achterstallig) salaris heeft betaald aan [appellant], is gelegen in het diepgaand verschil van mening tussen partijen omtrent de rechtsgeldigheid van het door Rabo aan [appellant] gegeven (complexe) ontslag op staande voet en de vorderingen die partijen over en weer (in conventie en in reconventie) hebben ingesteld. Gelet hierop en op het feit dat Rabo zich gedeeltelijk op verrekening mocht beroepen, acht het hof het redelijk de door [appellant] gevorderde wettelijke verhoging over het (resterende) achterstallige salaris ad € 40.457,- gedeeltelijk toewijzen en deze vast te stellen op 15%, dat wil zeggen op een bedrag van (afgerond) € 6.069,- bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 31 augustus 2007. Rabo heeft tegen deze ingangsdatum geen afzonderlijk verweer gevoerd. Grief VII in het principaal hoger beroep slaagt gedeeltelijk.
Buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente over deze kosten Grief VIII in het principaal hoger beroep 2.79 [appellant] heeft in eerste aanleg een bedrag van € 50.000,- ter zake van buitengerechtelijke kosten gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 31 december 2007. De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis overwogen dat Rabo op zich niet heeft betwist dat buitengerechtelijke kosten zijn gemaakt, en dat zij evenmin de hoogte van dit bedrag heeft betwist, en heeft dit bedrag toegewezen “nu hem dit met het oog op de specifieke omstandigheden van het geval niet irreëel voorkomt.” De kantonrechter heeft de door [appellant] gevorderde wettelijke rente over dit bedrag afgewezen met als motivering dat niet is gesteld dat [appellant] dit bedrag ook daadwerkelijk aan zijn gemachtigden heeft voldaan. Grief VIII in het principaal hoger beroep van [appellant] is gericht tegen de afwijzing door de kantonrechter van de door hem gevorderde wettelijke rente over het door de kantonrechter toegewezen bedrag van € 50.000,-.
Aangezien de kantonrechter in het dictum van het bestreden vonnis de door [appellant] gevorderde buitengerechtelijke kosten ad € 50.000,- heeft toegewezen, had Rabo naar het oordeel van het hof incidenteel hoger beroep moeten instellen indien zij op dit punt wijziging van het dictum van het bestreden vonnis wenste. Dat heeft Rabo niet gedaan. In haar - zeer summiere - verweer onder punt 61 en 62 van haar memorie van antwoord heeft Rabo slechts aangevoerd dat de kantonrechter de vordering (hof: tot betaling van wettelijke rente) op goede gronden heeft afgewezen. Rabo heeft daarbij aangehaakt bij de motivering van de kantonrechter, zoals hiervoor in rechtsoverweging 2.79 weergegeven. Dat verweer kan niet als een voor [appellant] voldoende kenbare grief of bezwaar tegen de door de kantonrechter toegewezen hoofdsom (cursivering door het hof) van € 50.000,- worden beschouwd. Ook elders in de memorie van antwoord ligt geen incidenteel hoger beroep besloten, met name niet onder de punten 89 en 90 van deze memorie. [appellant] heeft dan ook terecht onder 2 van zijn memorie van antwoord in incidenteel appel aangevoerd dat de beslissing van de kantonrechter om een bedrag van € 50.000,- aan hem toe te wijzen, onaantastbaar is geworden. Voor zover de conclusie in de pleitaantekeningen van Rabo ter gelegenheid van de pleidooien bij het hof op 25 mei 2012, dat de vernietiging van het bestreden vonnis ook betrekking heeft op de toegewezen buitengerechtelijke kosten, als een (incidentele) grief van Rabo zou moeten worden beschouwd, betreft het een nieuwe grief, die het hof, gelet op de in artikel 347 Rv besloten twee-conclusie-regel en de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad op dit punt, als tardief buiten beschouwing zal laten.
[appellant] heeft onder punt 51 van zijn memorie van grieven aangeboden te bewijzen, door middel van overlegging van declaraties en betalingsbewijzen, dat hij de aan hem toegewezen buitengerechtelijke kosten ad € 50.000,- daadwerkelijk aan zijn gemachtigden heeft voldaan. Het hof gaat voorbij aan dit bewijsaanbod. [appellant] heeft, mede gelet op het verweer van Rabo onder punt 62 van haar memorie van antwoord, tot op heden geen enkel schriftelijk bewijsstuk in de vorm van declaraties en/of betalingsbewijzen overgelegd waaruit blijkt dat hij sinds 31 december 2007 een bedrag van€ 50.000,- aan zijn gemachtigden was verschuldigd respectievelijk heeft voldaan. Het hof verwijst in dit verband naar het arrest van de Hoge Raad van 9 maart 2012, LJN BU9204. Uit dit arrest moet worden afgeleid dat van een partij die zich beroept op schriftelijke bewijsstukken mag worden verlangd dat zij die stukken uit zichzelf in het geding brengt. Grief VIII in het principaal hoger beroep faalt.
Slotsom 2.82 Op grond van hetgeen in het tussenarrest van 19 juni 2012 en hiervoor in dit arrest is overwogen, falen in het principaal hoger beroep de grieven I, V, VI en VIII, slaagt grief VII gedeeltelijk en behoeven de grieven II tot en met IV niet te worden behandeld. In het incidenteel hoger beroep slagen de grieven I en III (deze laatste gedeeltelijk) en behoeft (de voorwaardelijke) grief II niet te worden behandeld. Het bestreden vonnis dient grotendeels te worden vernietigd en gedeeltelijk te worden bekrachtigd.
[appellant] heeft op grond van de inhoud van dit arrest in het principaal hoger beroep jegens Rabo in conventie aanspraak op de volgende bedragen:
- € 40.457,- bruto wegens achterstallig salaris (na verrekening van het achterstallige salaris ad € 125.000,- bruto met de gefixeerde schadevergoeding ad € 84.543,- bruto), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 augustus 2007;- € 6.069,- bruto wegens wettelijke verhoging, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 augustus 2007;- € 50.000,- exclusief BTW wegens buitengerechtelijke kosten.
De kantonrechter heeft Rabo in het bestreden vonnis veroordeeld om aan [appellant] te betalen:1. € 125.000,- bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 augustus 2007, wegens achterstallig salaris;2. € 140.000,- bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 augustus 2007, wegens onregelmatig ontslag door Rabo van [appellant];3. € 400.000,- bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 augustus 2007, wegens bonus Tour de France;4. € 50.000,- exclusief BTW, zonder wettelijke rente, wegens buitengerechtelijke kosten,in totaal € 715.000,- bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over de onder 1 tot en met 3 genoemde bedragen van in totaal € 665.000,- vanaf 31 augustus 2007 tot aan de dag van de algehele voldoening.
[appellant] heeft niet betwist dat Rabo ter uitvoering van het bestreden vonnis op 23 juli 2008 een bedrag van € 715.000,- als hoofdsom alsmede een bedrag van€ 34.812,96 wegens wettelijke rente, in totaal € 749.812,96, aan hem heeft betaald.
Rabo heeft onder punt 90 van haar memorie van antwoord tevens houdende memorie van grieven in het incidenteel hoger beroep geconcludeerd dat wanneer grief I in het incidenteel appel wordt gevolgd, [appellant] het bedrag van € 749.812,96 dient terug te betalen, onder aftrek van het achterstallige salaris ad € 125.000,- bruto, dus € 624.812,96, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 juli 2008 tot de dag van de terugbetaling. Zij heeft in het petitum van haar memorie van grieven in het incidenteel hoger beroep gevorderd [appellant] (in conventie) te veroordelen dit bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 juli 2008, aan haar terug te betalen. Rabo heeft voorts in het petitum van haar memorie van grieven in het incidenteel hoger beroep gevorderd [appellant] (in reconventie) te veroordelen de gefixeerde schadevergoeding aan haar te betalen.
Uitgaande van de in rechtsoverweging 2.83 vermelde aanspraken van [appellant] jegens Rabo, van de in rechtsoverweging 2.85 genoemde door Rabo ter uitvoering van het bestreden vonnis op 23 juli 2008 aan [appellant] betaalde bedragen en van de in rechtsoverweging 2.86 vermelde door Rabo gevorderde betalingsveroordelingen van [appellant], zal het hof in het incidenteel hoger beroep [appellant] in conventie veroordelen om aan Rabo een bedrag van € 574.812,96 terug te betalen (€ 624.812,96 - € 50.000,-), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 juli 2008 tot aan de dag van de algehele terugbetaling. Het hof overweegt dat bij de vaststelling van het bedrag van € 574.812,96 rekening is gehouden met de aanspraak van [appellant] op een bedrag van € 125.000,- bruto wegens achterstallig salaris, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 31 augustus 2007 tot 23 juli 2008, terwijl [appellant] (na verrekening) slechts aanspraak heeft op een bedrag van € 40.457,- bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 31 augustus 2007 tot 23 juli 2008. Gelet hierop zal het hof [appellant], eveneens in het incidenteel hoger beroep, in reconventie veroordelen aan Rabo de gefixeerde schadevergoeding ad € 84.543,- bruto te betalen. Aangezien de kantonrechter in reconventie de door Rabo gevorderde gefixeerde schadevergoeding had afgewezen, was Rabo genoodzaakt op dit punt incidenteel hoger beroep in te stellen. Het hof heeft pas in hoger beroep beslist dat Rabo zich op verrekening mocht beroepen. Rabo kon dan ook niet genoemd bedrag van € 84.543,- bruto betrekken bij de door haar in het incidenteel hoger beroep in conventie gevorderde terugbetaling van hetgeen zij ter uitvoering van het bestreden vonnis aan [appellant] had voldaan. Met betrekking tot de door Rabo gevorderde wettelijke rente over de gefixeerde schadevergoeding vanaf 23 april 2008 verwijst het hof naar hetgeen hiervoor in rechtsoverweging 2.77 is beslist. Het hof zal de door Rabo gevorderde wettelijke rente over het bedrag van € 84.543,- bruto toewijzen met ingang van 23 juli 2008, aangezien Rabo dit bedrag op 23 juli 2008 onverschuldigd aan [appellant] heeft betaald en [appellant] zonder ingebrekestelling in verzuim was en derhalve wettelijke rente was verschuldigd vanaf het tijdstip dat aan hem vrijwillig was betaald (zie Hoge Raad 19 mei 2000, LJN AA5863). Het voorgaande betekent voorts dat [appellant] de op 23 juli 2008 door Rabo onverschuldigd betaalde wettelijke rente over het bedrag van € 84.543,- bruto met betrekking tot de periode 31 augustus 2007 tot 23 juli 2008 aan Rabo dient terug te betalen. Het hof heeft berekend dat het hierbij gaat om een bedrag van € 4.536,73 (€ 1.709,39 over de periode 31 augustus 2007 tot en met 31 december 2007 (123/365 x 6% x € 84.543,-) + € 2.827,34 over de periode 1 januari 2008 tot 23 juli 2008 (204/366 x 6% x € 84.543,-). In totaal dient [appellant] in het incidenteel hoger beroep in conventie een bedrag van € 579.349,69 aan Rabo terug te betalen. Het hof zal de in conventie toe te wijzen wettelijke verhoging ad € 6.069,- bruto, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 31 augustus 2007, als een afzonderlijke veroordeling in het dictum van het principaal hoger beroep opnemen.
Als de (overwegend) in het ongelijk te stellen partij dient [appellant] in de proceskosten in eerste aanleg (zowel in conventie als in reconventie) en in hoger beroep (zowel in het principaal als in het incidenteel hoger beroep) te worden veroordeeld.
De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van Rabo zullen worden vastgesteld op:conventie:- salaris gemachtigde € 1.200,- (1 punt x tarief meer dan € 1.000.000,-).
reconventie: - salaris gemachtigde € 600,- (0,5 punt x tarief meer dan € 1.000.000,-).
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van Rabo zullen worden vastgesteld op:
principaal hoger beroep
- griffierecht € 254,-
- getuigentaxen € 289,-
subtotaal verschotten € 543,-
- salaris advocaat € 9.160,- (2 punten x tarief VIII)
Totaal € 9.703,-.
incidenteel hoger beroep - salaris advocaat € 10.305,- (4,5 punten x de helft van tarief VIII).
Met betrekking tot de kosten voor het pleidooi heeft het hof één punt berekend bij het principaal hoger beroep en één punt bij het incidenteel hoger beroep.2.89 Omwille van de duidelijkheid zal het hof het bestreden vonnis geheel vernietigen en een nieuw dictum formuleren. 3. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het tussen partijen in conventie en in reconventie gewezen vonnis van de kantonrechter (rechtbank Utrecht, sector kanton, locatie Utrecht) van 2 juli 2008 en doet opnieuw recht:
in het principaal hoger beroep
in conventie
veroordeelt Rabo om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [appellant] een bedrag van € 6.069,- bruto wegens wettelijke verhoging te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 31 augustus 2007 tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten in eerste aanleg, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van Rabo vastgesteld op € 1.200,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
in het incidenteel hoger beroep
in conventie
veroordeelt [appellant] tot terugbetaling aan Rabo van een bedrag van € 579.349,69 (€ 574.812,96 hoofdsom en € 4.536,73 rente), te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 juli 2008 tot de dag van de algehele voldoening door [appellant] aan Rabo;
in reconventie
veroordeelt [appellant] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 84.543,- bruto ter zake van gefixeerde schadevergoeding aan Rabo te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 juli 2008 tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten in eerste aanleg, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van Rabo vastgesteld op € 600,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
in het principaal en in het incidenteel hoger beroep
veroordeelt [appellant] in de proceskosten in hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Rabo in het principaal hoger beroep vastgesteld op € 9.703,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 543,- voor verschotten en in het in incidenteel hoger beroep vastgesteld op € 10.305,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart dit arrest, met uitzondering van de in dit arrest uitgesproken proceskostenveroordelingen in eerste aanleg en in hoger beroep, uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.B. Knottnerus, G.P.M. van den Dungen en W. Duitemeijer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2013.
Bijlage met daarin een (gedeeltelijke) weergave van de getuigenverklaringen, die zijn opgenomen in de processen-verbaal van 12 november 2012, 18 december 2012 en 7 maart 2013. Deze bijlage maakt deel uit van het arrest van 25 juni 2013 in de zaak [appellant]/Rabo Wielerploegen B.V. (zaaknummer gerechtshof Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem, 200.015.508).
V= Vraag A= Antwoord
1. E-mail van 24 april 2007 van [appellant] aan [B] en e-mail van 30 april 2007 van [R] aan [appellant]
1.1 [B] heeft onder andere het volgende verklaard:Proces-verbaal van 12 november 2012, bladzijde 20:
“V: Trainingsstage in de Pyreneeën. Op 24 april heeft u de tickets naar [appellant] gestuurd. U krijgt een reactie: I prefer as we keep the trip quiet, as I’m supposed to be in Mexico at the time’.A: Ik heb die mail doorgestuurd naar [R]. Ik vond het een vreemde mail.
V: Heeft u daar nog een begeleidende tekst bijgezet?
A: Dat weet ik niet. Ik heb hem doorgestuurd om [R] er naar te laten kijken. Wat ik mij herinner kwam er uit het contact dat het duidelijk was dat [appellant] de voorbereidingen in Mexico zou gaan doen en dat hij zou zorgen voor goede whereabouts. Het trainingskamp in de Pyreneeën moest stilgehouden worden, volgens [R] voor de pers.
V: [R] heeft u nog cc een mail gestuurd die hij aan [appellant] had gestuurd.
A: Dat herinner ik me uit de processtukken.
V: De reactie van [R] heeft [R] niet van tevoren met u besproken?
A: Nee. De reactie van [R] was voor mij oké. Het was opgelost. Ik heb er verder geen aandacht aan besteed.
(...)”Proces-verbaal van 12 november 2012, bladzijde 25 en 26:
“V: Wie heeft het trainingskamp in de Pyreneeën georganiseerd en wie heeft de tickets geregeld voor de renners?
A: Ik weet niet of ik zelf die tickets geregeld heb, in april was het al met [MC] besproken en gevraagd aan [appellant] of hij er ook bij wilde zijn. Er was geen hele ploeg omheen. Het was sec logistiek en ik ben er zelf niet bij geweest.
V: Kan het zijn dat u de tickets aan [appellant] heeft gefaxt?
Hof: Het is een vaststaand feit.
V: Zat daar een ticket bij vanuit Mexico?
A: Dat trainingskamp ging alleen over de Pyreneeën.
V: Kan ik daar ‘nee’ op noteren.
A: Ja.
(...)”
1.2 [R] heeft onder andere het volgende verklaard:Proces-verbaal van 12 november 2012, bladzijde 9:“V: Weet u hoe het contact met [appellant] gelopen is?
A: In het voorjaar van 2007 werden afspraken gemaakt over de voorbereiding. Ik begreep van de ploegleiding dat hij in Mexico zou gaan trainen.
V: U kwam daar voor het eens mee in aanraking door een mailtje?
A: Dat was in april 2007. We hadden een korte trainingsfase gepland in de Pyreneeën. We hadden contact met [appellant]. Hij had tegen [B] een opmerking gemaakt over dat hij het wilde stilhouden. Ik had met [appellant] de afspraak dat hij alles netjes zou gaan doorgeven aan de UCI, over verblijfplaatsen en waar hij zou gaan trainen. [B] belde mij dat [appellant] het wilde stilhouden. Ik heb [appellant] gebeld dat ik wilde dat alles normaal zou verlopen. Ik vroeg wat hij met stilhouden bedoelde. Ik zei dat hij het correct moest doen. Dat wilde hij ook, maar hij wilde geen contacten met de pers. Dit is wat wij bedoelen. Dit beaamde [appellant] heel stellig. Ik heb nogmaals gezegd dat hij zou doen wat we hebben afgesproken. Hij gaf zelf aan dat hij het stil wilde houden omwille van perscontacten. Dit ging vanuit [appellant].
V: Dat is de mail van 30 april?A: Ja. Het gesprek dat ik met [appellant] had, heeft mij overtuigd dat hij het ging doen zoals we hadden afgesproken. Het was voor de mail. Naar aanleiding van het gesprek heb ik de mail gestuurd. Hij zou in Mexico trainen en terugkomen voor de Pyreneeën stage.
V: U noemt in de mail de cover-up.
A: Het kon niet zo zijn dat hij ergens zou gaan trainen waar hij niet zou zijn. [appellant] heeft mij verzekerd dat het niet aan de orde was. Ik heb er nogmaals een mail overheen gestuurd met een bevestiging van de afspraken.(...)”
1.3 [appellant] heeft onder andere het volgende verklaard:Proces-verbaal van 18 december 2012, bladzijde 3, 4 en 5:“V: Training in de Pyreneeën van 25 tot en met 29 juni. Op 24 april 2007 zijn de e-tickets voor de reis naar u gestuurd. U stuurt een mail aan [B]: I prefer as we can keep this trip quiet as I’m supposed to in Mexico at the time.
A: Ja. In de Ronde van Baskenland die direct voor de 24e is, had ik [B] geïnformeerd dat ik wereld zou vertellen dat ik die periode naar Mexico zou reizen. Toen hij mij die tickets stuurde, stuurde ik hem een reminder dat hij het niet moest vertellen dat ik niet in Mexico was.
V: [B] mocht niet vertellen dat u niet in Mexico was?
A: Ja. In die periode reed de Rabo de Ardennerklassieker, de Amstel Goldrace. Daar was hij aanwezig. In die periode is veel aandacht voor de renners die de Tour de France rijden.
V: U zou vertellen dat u in Mexico was. Waarom?
A: Op dat moment was er niemand die dat wist, maar het zou een vraag aan [B] in die periode kunnen zijn, omdat op dat moment gevraagd zou worden wie de Tour zou rijden en hoe het voorbereid zou gaan worden.
V: Dat u zou gaan deelnemen, was al in januari bekend. Waarom moest bekend worden dat u in Mexico zou zitten?
A: Omdat ik me wilde voorbereiden op de Tour de France zonder enige verstorende elementen in mijn dagelijks leven te hebben. Als ik zei dat ik in Mexico was, wist ik gegarandeerd dat niemand mij zou zoeken. Ik won de bergtrui in de twee voorgaande jaren en was weer een van de favorieten voor de Tour de France. Om mij voor te bereiden en te trainen. In de mail zeg ik dat tegen hem.
V: Heeft u hem gesproken daarover?
A: Ik zou hem en [M] dat vertellen en dat zij niet moesten zeggen waar ik me bevond.
V: At the time. A: De periode dat ik in de Pyreneeën was en die periode van juni.
V: Hele periode van juni?
A: Ja.
V: Als ik het goed begrepen heb, heeft u tegen [B] tijdens de Ronde van Baskenland gezegd dat u aan de wereld zou vertellen dat u in de maand juni in Mexico zou zijn.
A: Ja. [B] maakte zich daar verder geen zorgen over. Wat ik met de wereld bedoelde? De pers. Ik ging het aan de pers voordoen dat ik in Mexico was, zodat ik in alle rust kon trainen. Niet in Mexico, absoluut niet. Ik was niet van plan om naar Mexico te gaan.
V: Als u dan mailt dat u de trip stil wilt houden omdat u geacht wordt in Mexico te zijn, dan zegt u dat u aanhaakt bij wat u in Baskenland al tegen hem hebt gezegd?
A: Ja.
V: U schreef niet dat u hem er nog even aan wilde herinneren.
A: Hij wist dat.
V: Wanneer was de ronde van Baskenland?
A: Van 7 tot 14 april geloof ik.
V: Dan komt er naar aanleiding van uw mail een e-mail van [R] aan u. I want to let you know that as employer I urge you to provide...
A: De mail ken ik. Hij schrijft dat hij natuurlijk met [B] gesproken heeft. In werkelijkheid nam hij niet de verantwoordelijkheid.
V: Als u in Mexico wilt trainen, just go ahead. Wist alleen [B] van uw plannen?
A: [R] heeft het blijkbaar duidelijk te horen gekregen van [B]. Ik heb het niet zelf met [R] besproken. Hij heeft het van [B] of van [M] gehoord. Anders zou hij wel heel goed kunnen raden als hij ‘Mexico’ schrijft.
V: Daarna volgde er telefonisch contact met [R]?
A: [R] belde vervolgens dezelfde dag. Hij herhaalde zijn mail. Wat hij precies zei? Als ik naar Mexico wilde, kon ik gewoon gaan.
V: Wat zei u toen tegen hem?
A: Dat kan ik me niet herinneren.
V: Moest of kon u aan [R] uw plannen vertellen?
A: Dat had ik kunnen zeggen, maar dat deed ik niet.
V: Dacht [R] dat u naar Mexico zou gaan?
A: Dat kan ik mij onmogelijk voorstellen. Ik denk dat hij de mail geschreven heeft om zijn eigen rug te dekken.
V: Waarom kon hij niet denken dat u naar Mexico ging?
A: Hij schrijft verderop in de mail dat de verantwoordelijkheid volledig bij mij is en dat hij zich onttrekt aan de verantwoordelijkheid.
V: Wat heeft dat te maken met ‘je kan naar Mexico als je dat wil’?
A: Hij was onverschillig of ik wel of niet naar Mexico reisde. Hij wist uit de mailcorrespondentie met [B] dat ik in de Pyreneeën zou zijn. Het is heel duidelijk cosmetisch, de hele e-mailcorrespondentie gaat over een ticket naar de Pyreneeën.
V: Cover up operation. Waarom schrijft hij dat?
A: Vermoedelijk omdat het hem helemaal duidelijk was dat ik onjuiste informatie zou geven. Daarom schrijft hij aan het eind van de mail dat de verantwoordelijkheid bij mij lag.
V: Waarom was het hem duidelijk dat u onjuiste informatie zou geven?
A: Ik was ‘supposed to be in Mexico’ op het moment dat [B] een ticket voor de Pyreneeën bestelt. Dat gaat niet samen. Dat moet het wel gemaakt hebben dat hij die mail geschreven heeft. Hij spreekt over een cover up, ik heb dat niet genoemd.
V: U krijgt de mail van [R] en daarna belt u hem. U krijgt dezelfde boodschap als in de mail? Wat was uw reactie? A: Ja, een herhaling van de mail. Ik zei tegen hem dat ik buiten de pers wilde blijven. Hetzelfde als ik met [B] had besproken. Dat is wat in mij opkomt. Het ging alleen om de pers.
V: Alleen de pers. U heeft uw whereabouts opgegeven aan de UCI. Bij de eerste opgave gaf u aan dat u tot en met 12 juni in Mexico zou zijn. Het was niet alleen voor de pers, maar ook voor de UCI. Waarom deed u dat?
A: Ja. Ik deed dat omdat er nauw contact is tussen de UCI en de pers en omdat er mogelijkerwijs in de pers geschreven zou worden dat ik in Mexico zou zijn om te trainen en dat moest kloppen met de informatie die de UCI gaf. (...)”
2. Ontmoeting [B] en [appellant] op 6 juni 2007 in Bergamo
[B] heeft onder andere het volgende verklaard:Proces-verbaal van 12 november 2012, bladzijde 20 en 21:“V: De maanden na april, heeft u [appellant] toen nog ontmoet? Wij weten van uw afspraak op 6 juni in Bergamo.
A: Ik denk dat ik [appellant] daar tussenin nauwelijks heb gesproken. Hij nam deel aan de ronde van Italië en daar had ik geen bemoeienis mee.
V: Hoe is de afspraak tot stand gekomen?
A: Omdat ik hem nauwelijks zag. De tour kwam er aan. Ik zag geen moment dat ik hem kon spreken. Het moest na de ronde van Italië. Ik wist dat hij een trainingskamp voor zichzelf had, ook naar aanleiding van de mail in april, in Mexico.
V: U heeft een gesprek in Bergamo. Wat wordt daar besproken?
A: Ik kan me herinneren dat ik een gesprek wilde om het sportieve vlak met mijn beoogde kopman [MC] en de relatie met [appellant] te bespreken. Voor mij was [MC] de beoogde kopman en ik wilde wel dat als het nodig was [appellant] voor [MC] wilde rijden. Ik ken [appellant] als een ambitieuze man die voor zijn eigen kans gaat. Als het moment daar was, had hij wel wat voor [MC] gedaan.
V: U neemt afscheid. Weet u wanneer u elkaar weer zou treffen?
A: Bij de start van de tour.
(...)”Proces-verbaal van 12 november 2012, bladzijde 25:“Het gesprek op 6 juni was net na de Giro. Het was op mijn initiatief en op zijn kunnen. Ik vroeg hem wanneer ik langs kon komen.
V: Heeft u toen gezegd dat het gesprek voor de directievergadering op 7 juni moest?
A: Ik kan me geen boardmeeting op 7 juni herinneren. Ik kan dat zo niet terughalen.
(...)”
[R] heeft onder andere het volgende verklaard:Proces-verbaal van 12 november 2012, bladzijde 9 en 10:“V: Wist u van de ontmoeting van [B] met [appellant] in Bergamo?
A: Ja, ik wist dat er gesproken zou gaan worden over de tactiek in de Tour.
V: Het was na de Giro en [appellant] zou in Mexico gaan trainen. Wanneer zou het gesprek plaatsvinden?
A: [B] heeft dit mij eind mei verteld. Ik wist niet wanneer dat gesprek exact zou gaan plaatsvinden. Het ging om de ploegtactiek in de tour en het kopmanschap van[MC].
(...)”
[L] heeft onder andere het volgende verklaard:Proces-verbaal van 12 november 2012, bladzijde 28:“V: Wist U waar hij trainde?A: Ik weet waar u naar toe wilt. Onmiddellijk na de ronde van Italië is er een begeleidingsvergadering geweest. Ik herinner mij zeer goed dat toen ik die vergadering verlaten had, dat ik van mening was dat [appellant] in juni naar Mexico zou gaan. Het is mogelijk dat [appellant] mij dat tijdens de ronde van Italië heeft verteld. Ik heb die vergadering verlaten en ik was van mening dat hij naar Mexico zou gaan(...)”
Proces-verbaal van 12 november 2012, bladzijde 30: “Of ik wist van de meeting tussen [B] en [appellant] op 6 juni 2007? Ik herinner mij op de begeleidersvergadering dat [B] op bezoek zou gaan bij [appellant].
U vraagt mij of die meeting voor of na de vergadering was. Op de begeleidersvergadering is aan de orde geweest dat [B] naar [appellant] zou gaan. Dit had nog niet plaatsgevonden. Het onderwerp van gesprek tussen [B] en [appellant] is mij niet medegedeeld. Het leek mij niet onlogisch dat een sportdirecteur een gesprek heeft met een renner.
(...)”
[appellant] heeft onder andere het volgende verklaard:Proces-verbaal van 18 december 2012, bladzijde 5 en 6:“De laatste week van de Giro waar [naam] de sportdirecteur van Rabobank was werd [naam] opgebeld door [B]. Hij vertelde mij dat [B] mij wilde ontmoeten in de daaropvolgende week. Dit gesprek was eind mei. Ik zei tegen [naam] dat hij tegen [B] kon zeggen dat het prima was; ik zou die week thuis zijn. Wij spraken telefonisch af op 5 juni, ik heb een print van mijn eigen telefoon, heb ik gebeld met [B] dat wij elkaar de dag daarop zouden ontmoeten in Bergamo in Italië. [B] wilde mij ontmoeten omdat wij elkaar niet gezien hadden sinds de Ronde van Baskenland. Hij wilde de Tour bespreken, de rolverdeling in het team met [MC], ikzelf en [TD] en de overige renners van het team, wat hun taak zou zijn.
V: Zei hij dat al door de telefoon dat hij dat wilde bespreken?
A: Nee, hij zei dat hij een ontmoeting wilde met mij. Tijdens de ontmoeting hebben wij over deze zaken gesproken en over mijn overige voorbereidingen voor de Tour de France. De overige voorbereidingen? Dat ik naar de Alpen en de Pyreneeën zou gaan. De laatste vraag was waar ik nu naar toe ging? Ik zei dat ik niet thuis zou zijn, maar dicht bij huis zou zijn. Hij wist niet precies waar ik zou zijn in de Dolomieten, maar wel dat ik dicht bij huis zou zijn. Of hij hier verder naar vroeg? Nee. Het was niet iets wat leidde tot verdere vragen.(...)”
3 Toezending van de routes van de Alpenetappes op 16 juni 20073.1 [R] heeft als getuige onder andere het volgende verklaard:Proces-verbaal van 12 november 2012, bladzijde 16 en 17:“V: Kunt u zich herinneren dat [B] u heeft gevraagd de exacte routes van de tour aan [appellant] toe te zenden. Waar heeft u dit heen gestuurd?
A: Ik was in mijn kantoor bezig. Ik had weinig ondersteuning. Ik kreeg een telefoontje van [B] met de vraag of ik de routes van de bergetappes van de Tour naar [appellant] kon faxen. Dit heb ik gedaan. Het ging om vier vellen. Het was ergens half juni. Ik heb het gestuurd naar zijn faxnummer, een Italiaans nummer. Ik heb dit gedachteloos gedaan. Er waren wel meer renners die dit vroegen. Waarom hij dat gebruikte... Op papier had hij de grafieken van de bergen. Ik heb dit gedachteloos gedaan. Het waren gedetailleerde grafieken met de percentages. De bergen hadden ze al vaker beklommen.
V: Weet u waar het voor bedoeld was?
A: Ter informatie. Ik stond er totaal niet bij stil. Maandenlater kwam ik er achter, toen dit allemaal is gebeurd. Zo’n grafiek van een bergetappe maakt dat je kunt visualiseren. Wanneer [appellant] hem nodig had, heb ik niet bij nagedacht. Ik stond er niet bij stil. Het was ter informatie.
V: [B] vroeg u om dit te doen.
A: Ja. Het ging om de bergetappes van de Tour.
V: Wat moest u doen?
A: Ik loop naar mijn archiefkast en pak een klapper met wielerwedstrijden. In maart is er een werkvergadering van de Tour van dat jaar. Toen was het nog niet zo dat alle parcours op internet te vinden waren. Wij kregen in maart het dossier met het parcours van dat jaar. Dit had ik in een klapper. Toen waren ze nog niet op internet te vinden.
V: Hoeveel tijd zat er tussen het verzoek en het daadwerkelijk versturen? Er is ook een sms dat u het de dag daarna zou doen.
A: Ik kan het me niet herinneren. Het kan vijf minuten of een dag geweest zijn. Het is niet iets wat in mijn systeem zat. Ik heb een mail teruggevonden van mij aan [B] waarin ik zei dat de etappes naar [appellant] had gefaxt. Het was een mail die ik tegenkwam, maanden later.
Hof: Het is een vaststaand feit.
Mr. Brantjes: Ik wil dit graag onder ede verklaard hebben.(...)”
[B] heeft onder andere het volgende verklaard:Proces-verbaal van 12 november 2012, bladzijde 21:“V: U ging er vanuit dat [appellant] trainde in Mexico. Dan komt half juni het verzoek over informatie over Alpenetappes.
A: Dat weet ik niet meer.
(...)”
Proces-verbaal van 12 november 2012, bladzijde 25: “V: Wist u dat [appellant] voorafgaand aan de Tour alle bergetappes reed om deze te oefenen?
A: Nee, dat wist ik niet. Of het zo kan zijn dat hij dat deed? Dat weet ik niet. Het ene jaar is het relevant om te verkennen, het andere jaar niet. Zo was het met [MC] voor de Pyreneeën. Renners waren vrij om individueel te gaan kijken.
V: Kunt u zich herinneren dat [appellant] vroeg naar de exacte routes van de tour.
Hof: Dat is al gevraagd.
V: [R] heeft gezegd dat u dat gevraagd hebt.
Hof: U kunt hem geen herinnering opdringen. U moet geen vragen opnieuw stellen.
V: Op dat moment is er een sms gestuurd: ‘[R] will do it tomorrow morning’, sms van 15 juni. Kunt u zich dat herinneren?
A: Ik kan me smsjes op datum niet meer voor de geest halen. Ik geloof best dat ik dat gedaan heb. (...)”
3.3 [appellant] heeft onder andere het volgende verklaard:Proces-verbaal van 18 december 2012, bladzijde 6:“V: De 20e tot de 23e was u in de Alpen. Met wie had u toen contact?
A: 10 tot 17 juni had ik telefonisch contact met [B]. Ik vroeg hem mij de details van de Alpenetappe toe te sturen omdat zij op internet moeilijk toegankelijk zijn. Op de homepage van de organisator van de Tour zijn alleen de Etappeprofielen zichtbaar, maar niet de details (de wegnummers). Ik vroeg [B] mij de profielen toe te sturen per fax. Dat deed ik telefonisch. Hij antwoordde dat [R] het morgen zou doen. Dit was 15 juni. Dat gebeurt datn niet meteen, het duurt nog een dag tot de fax. Hij komt niet aan bij mijn eigen huis, hij werd gestuurd naar de fax van mijn fietswinkel, een nummer dat ik [B] gegeven had. Het was niet het faxnummer dat ik normaal gebruik.
V: U trainde toen in de Dolomieten?
A: Ja. Ik wist dat er mensen zouden staan bij de fietsenwinkel om de fax te ontvangen.
V: Had u [B] per telefoon of per fax gevraagd om de routes?
A: Per telefoon. De datum was 14 of 15 juni. Op 15 juni kwam de sms retour dat [R] het morgen zou doen.(...)”
4. Sms’je van [B] aan [appellant] op 24 juni 2007
[B] heeft onder andere het volgende verklaard:Proces-verbaal van 12 november 2012, bladzijde 21:“V: Op 24 juni vraagt u door middel van een sms ‘training goes well?’. Welke training bedoelde u?
A: In het algemeen. Ik kan me dat moment niet meer voor de geest halen. Ik wilde weten of hij in orde was.(...)”
[appellant] heeft onder andere het volgende verklaard:Proces-verbaal van 18 december 2012, bladzijde 6 en 7:“V: Op 24 juni is er de sms van [B] met ‘training goes well??’.
A: Dat ging over de training die ik volbracht had in de Alpen. Hij had net de Alpenetappes naar mij gestuurd en hij wilde weten hoe het was gegaan.
V: U trainde van de 20e tot de 23e, de sms is van de 24e. Wat deed u die dag?
A: Ik was thuis tot de 25e ’s morgens 6.00 uur.
V: Ik snap die sms op de 24e niet.
A: Die kon makkelijk refereren naar de training die ik volbracht had op de voorgaande dagen. Ik had ook telefonisch contact met [B]. Naar aanleiding van de sms, zowel over de training als over de fiets die ik naar Denemarken gestuurd moest hebben. Er was een Deens team dat deelnam aan een koers in Nederland. Er was contact met [B] en een van de mecaniciens van de wielerploeg. Dit was eerder dan de sms. Na de sms geloof ik dat hij alleen een update wilde van hoe het ging. Ik heb een sms teruggestuurd. Ik geef altijd antwoord als ik een vraag krijg. Ik heb vast geschreven dat het goed ging en dat de training ging zoals gepland. (...)”
5. Contacten Rabo en [appellant] tijdens de Pyreneeën training
[R] heeft onder andere het volgende verklaard:Proces-verbaal van 12 november 2012, bladzijde 10 en 11:“V: U heeft contact met [appellant] gehad tijdens de training in de Pyreneeën. Waarom?
A: Ik had hem gebeld om te vragen hoe alles verlopen was. Ik had geen speciale reden. Ik wilde checken of alles goed was verlopen. Ik heb hem gevraagd of hij zijn verblijfplaats had doorgegeven aan de UCI, ook waar hij nu zat. Daar was hij aarzelend over. Het was niet gebeurd want ze waren aan het trainen en hij had niet elke dag hotels kunnen reserveren.
V: Het was niet doorgegeven?
A: Het was op dat moment niet doorgegeven. Er waren op dat moment geen hotels bekend. Ik heb gezegd dat ik zelf ook aan de UCI zou gaan doorgeven waar hij nu zat.
V: Het was volgens de arbeidsvoorwaarden de verantwoordelijkheid van de renner.
A: Ik vond het noodzakelijk dat het gebeurde en dat het snel gebeurde. Ik nam in deze mijn verantwoordelijkheid. Het was de verantwoordelijkheid van [appellant], maar ik vond het nodig dat ik zelf actie ondernam.
V: Heeft u dat met [B] besproken, dat u dat zou gaan doen?
A: Ik heb dat zelf gedaan. Ik heb gezegd dat ze in de Pyreneeën zaten.
V: Had u redenen om te twijfelen?
A: Het was lastig om een periode aan te geven. De hotels waren niet tevoren gereserveerd. [appellant] gaf aan dat hij terug was gekomen uit Mexico en was doorgegaan naar de Pyreneeën. Hij gaf aan dat hij terug was gekomen uit Mexico.
V: De verkeerde opgave over de periode vanaf 25 juni gaf u geen aanleiding om te twijfelen over zijn eerdere verblijfplaats.
A: Nee.
V: Wanneer had hij gezegd dat hij in Mexico zat en op tijd teruggekomen was voor de training in de Pyreneeën?
A: Tijdens het telefoongesprek toen [appellant] in de Pyreneeën zat.
V: Van wie kwam het initiatief?A: Ik heb hem gebeld, gevraagd hoe alles verliep en gevraagd of hij het had doorgegeven bij de UCI. Het was niet de inzet van het telefoongesprek.
V: Heeft u dat eerder aan hem gevraagd?A: In april is het even ter sprake gekomen, maar niet zo concreet. Ik heb hem er nooit over opgebeld.
V: Waarom toen wel?
A: Ik vroeg of dit bekend was bij de UCI. Er was geen directe aanleiding voor. De vraag kwam voorbij in het gesprek.
V: De whereabouts waren wel belangrijk?
A: Nu is het veel verder ontwikkeld. Het was toen iets wat net begon. Je las eigenlijk nooit iets over whereabouts en gemiste controles. Het was er. (...)”
5.2 [appellant] heeft onder andere het volgende verklaard:Proces-verbaal van 18 december 2012, bladzijde 7:“V: De 25e ging u naar de training in de Pyreneeën. Daar was [naam].
A: Ja. Hij haalde mij op van het vliegveld Toulouse. In een eerdere sms van [B] staat dat hij probeert [naam] te pakken te krijgen en dat hij met hem gesproken had tijdens Dauphine waar [naam] ook aanwezig was, maar dat [naam] niet telefonisch antwoordde. Hij stuurde hem een sms met mijn aankomsttijd in Toulouse. [naam] haalde mij op in de teamauto van Rabobank. Op de derde dag, de 27e ’s avonds, kwam [MC] er ook bij, op de 28e trainden we samen. Wij trainden met zijn tweeën. Tijdens de Pyreneeën had ik geen contact met [B] voor zover ik mij herinner. Wel met [R]. Dit was telefonisch. Hij zei dat UCI mij zocht op de 25e. Hij had gesproken met [naam]. Hij zei dat hij de UCI zou zeggen dat ik trainde in de Pyreneeën en hij zei dat ik mijn whereabouts moest updaten. Ik zei dat we niet wisten waar we zouden logeren, want we vonden hotels onderweg. De 26e stuurde ik geüpdate whereabouts naar mijn eigen huis, ik had het faxnummer van UCI niet. Mijn vrouw heeft het doorgestuurd naar UCI, de 27e na middernacht. Zo had UCI een update van mijn whereabouts. (...)”