Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 13-06-2013, CA3478, 200.124.553

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 13-06-2013, CA3478, 200.124.553

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
13 juni 2013
Datum publicatie
18 juni 2013
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2013:CA3478
Zaaknummer
200.124.553

Inhoudsindicatie

Tussentijdse beëndiging van de wettelijke schuldsanering vanwege het niet naar behoren nakomen van uit die regeling voorvloeiende informatie- en afdrachtsverplichting.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem

afdeling civiel recht

zaaknummer gerechtshof: 200.124.553

(insolventienummer rechtbank Oost-Nederland, zittingsplaats Almelo: 08/10/233 R)

arrest van de eerste civiele kamer van 13 juni 2013

inzake

[verzoekster],

wonende te [woonplaats],

appellante,

advocaat: mr. R.E. Schepers.

1. Het geding in eerste aanleg

1.1 Bij vonnis van de rechtbank Almelo van 27 juli 2010 is ten aanzien van appellante (hierna te noemen: [verzoekster]) de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling uitgesproken. Hierbij is tot rechter-commissaris benoemd mr. M.L.J. Koopmans en tot bewindvoerder aangesteld E. Stroot, opgevolgd door S. Enklaar.

1.2 Bij vonnis van de rechtbank Oost-Nederland, zittingsplaats Almelo, van 26 maart 2013 is, op verzoek van de bewindvoerder, de wettelijke schuldsaneringsregeling ten aanzien van [verzoekster] tussentijds beëindigd. Het hof verwijst naar laatstgenoemd vonnis.

2. Het geding in hoger beroep

2.1 Bij ter griffie van het hof op 2 april 2013 ingekomen verzoekschrift is [verzoekster] in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis van 26 maart 2013 en heeft zij het hof verzocht dat vonnis te vernietigen en, opnieuw recht doende, te bepalen dat de wettelijke schuldsaneringsregeling wordt voortgezet, al dan niet met verlenging van de looptijd van die regeling voor de duur van een jaar, dan wel een door het hof juist te achten termijn.

2.2 Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met bijlagen, alsmede van de brief met bijlagen van 24 mei 2013 van mr. Schepers.

2.3 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 juni 2013, waarbij [verzoekster] is verschenen in persoon, vergezeld van een vriend, en bijgestaan door mr. Schepers. Tevens is de bewindvoerder verschenen.

3. De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1 Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is het hof het volgende gebleken.

[verzoekster], geboren op [geboortedatum] 1969, is gehuwd geweest. Uit dat door echtscheiding op

[datum] 1995 geëindigde huwelijk zijn twee kinderen geboren: een zoon (thans 20 jaar) en een dochter (thans 18 jaar). De zoon van [verzoekster] woont niet meer thuis; de dochter, die studeert en studiefinanciering ontvangt en een bijbaantje heeft, wel. De voormalige echtgenoot van [verzoekster] woont in Duitsland en heeft sinds de echtscheiding een onderhouds-verplichting jegens voornoemde kinderen. Blijkens de bijlage bij de brief van het LBIO aan [verzoekster] van 1 mei 2013 is van de voormalige echtgenoot van [verzoekster] in de periode maart 2005 tot en met 22 april 2013 in totaal een bedrag van € 12.051,82 aan verschuldigde alimentatie ten behoeve van de kinderen gevorderd, van welk bedrag € 1.714,65 is voldaan, zodat het openstaande saldo nog € 10.337,17 bedraagt.

[verzoekster] is werkzaam als onderwijsassistente gedurende 28 uur per week. Eind 2011 is [verzoekster] in het ziekenhuis opgenomen wegens borstkanker. In december 2011 is zij hieraan geopereerd.

3.2 De rechtbank heeft de wettelijke schuldsaneringsregeling ten aanzien van [verzoekster]

tussentijds beëindigd, kort gezegd, omdat [verzoekster] is tekortgeschoten in de nakoming van haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat [verzoekster] niet aan haar informatieplicht heeft voldaan en evenmin aan de verplichting om het inkomen boven het vrij te laten bedrag af te dragen aan de boedel, waardoor een grote boedelachterstand is ontstaan, en dat [verzoekster] heeft getracht haar schuldeisers te benadelen door haar ontvangen alimentatie en de in 2011 en 2012 ontvangen eindejaarsuitkeringen buiten de boedel te houden.

3.3 Ook naar het oordeel van het hof is [verzoekster] gedurende haar schuldsaneringsregeling de informatie- en afdrachtverplichting niet naar behoren nagekomen en moet op grond daarvan die regeling tussentijds worden beëindigd.

3.4 Ten aanzien van de informatieverplichting geldt voor [verzoekster] dat deze verplichting in het kader van de schuldsaneringsregeling - kort gezegd - inhoudt dat zij de bewindvoerder gevraagd en ongevraagd op de hoogte dient te houden van alle relevante informatie. In dat verband is het hof van oordeel dat [verzoekster] in elk geval twee als essentieel aan te merken feiten niet heeft gemeld aan de bewindvoerder. Het eerste feit ziet op de niet door [verzoekster] aan de bewindvoerder gedane melding van de voorgenomen verhuizing per 1 mei 2013. Pas eind mei 2013, toen de verhuizing inmiddels was gerealiseerd, is de bewindvoerder via een e-mail van [verzoekster] daarvan op de hoogte gebracht. Naast het feit dat [verzoekster] de bewindvoerder voor een voldongen feit heeft gesteld door zonder toestemming vooraf te verhuizen, welke verhuizing nota bene heeft plaatsgehad na de zitting bij de rechtbank die tot de tussentijdse beëindiging van haar schuldsaneringsregeling heeft geleid, moet [verzoekster] voorts worden aangerekend dat

zij - naar zij ter zitting van het hof heeft verklaard - per 1 mei 2013 een aanzienlijk hoger bedrag aan huur dient te betalen dan voor die datum. Gezien de verplichtingen die [verzoekster] jegens haar schuldeisers had (en heeft), is het hof van oordeel dat [verzoekster] deze gang van zaken ernstig moet worden aangerekend.

Het tweede feit betreft de door [verzoekster] vanaf mei 2012 van haar voormalige echtgenoot ontvangen (steeds wisselende bedragen aan) alimentatie. Vaststaat dat [verzoekster] na ontvangst van de alimentatie de bewindvoerder daarvan niet onmiddellijk op de hoogte heeft gebracht en dat zij de bedragen die zij op haar rekening kreeg overgemaakt niet op de boedelrekening heeft gestort, zoals had gemoeten. Zelfs tijdens een gesprek in juli 2012, twee maanden na de eerste ontvangst van alimentatie, heeft [verzoekster] de bewindvoerder niet laten weten dat zij daadwerkelijk alimentatie ontving. Dat de bewindvoerder(s) volgens de stelling van [verzoekster] op de hoogte had(den) kunnen zijn van de door haar ontvangen alimentatie door middel van de door [verzoekster] verstrekte bankafschriften, doet niet af aan de actieve informatieplicht die voor [verzoekster] op dit punt bestond en waarin zij dus tekort is geschoten.

3.5 Voorts is het hof van oordeel dat [verzoekster] moet worden verweten dat zij de in 2011 en 2012 ontvangen eindejaarsuitkering niet heeft afgedragen aan de boedel, of op zijn minst hierover in overleg is getreden met de bewindvoerder(s), maar deze uitkeringen voor eigen doeleinden heeft gebruikt. Als rechtvaardiging voor haar handelwijze heeft [verzoekster] aangevoerd dat zij met betrekking tot de bestemming van de aan haar uitgekeerde eindejaarsuitkeringen geen bericht had ontvangen van de bewindvoerder(s) en dat zij gelet op het feit dat zij over het jaar 2010 een deel van de eindejaarsuitkering (€ 700,-) mocht behouden, afgezet tegen haar ongewijzigd gebleven inkomenssituatie, erop heeft vertrouwd dat de door haar in 2011 en 2012 ontvangen eindejaarsuitkeringen niet behoefden te worden afgedragen. Deze argumenten kunnen naar het oordeel van het hof het hierin aan [verzoekster] te maken verwijt niet, althans in onvoldoende mate, opzij zetten. Daartoe acht het hof reeds doorslaggevend het gegeven dat [verzoekster] over 2010 gehouden was een deel van de haar uitgekeerde eindejaarsuit-kering aan de boedel af te dragen. Met deze wetenschap had [verzoekster] moeten begrijpen dat de eindejaarsuitkering een inkomensbestanddeel is, waarover zij in beginsel niet zelfstandig mag beschikken.

3.6 Als gevolg van de niet afgedragen alimentatie en de eindejaarsuitkeringen over 2011 en 2012 heeft [verzoekster] gedurende de looptijd van haar schuldsaneringsregeling een aanzienlijke boedelachterstand opgelopen. Hoewel de hoogte van de boedelachterstand niet exact is komen vast te staan - de rechtbank heeft de achterstand in haar vonnis op ongeveer € 4.500,- gesteld, de bewindvoerder heeft in hoger beroep een bedrag van omstreeks € 4.900,- als uitgangspunt genomen; [verzoekster] heeft in hoger beroep niet aannemelijk gemaakt dat van een substantieel lagere achterstand zou moeten worden uitgegaan - is het hof van oordeel dat het hier om een zodanige ([verzoekster] aan te rekenen) achterstand gaat, dat [verzoekster] gezien haar inkomen niet in staat kan worden geacht die achterstand gedurende de resterende looptijd van de wettelijke schuldsaneringsregeling uit het vrij te laten bedrag in te lopen, ook niet als de looptijd van de regeling met een maximale duur van twee jaar zou worden verlengd. [verzoekster] heeft ter zitting ook zelf gesteld dat zij momenteel geen ruimte heeft om uit het vrij te laten bedrag bedragen te reserveren om op deze achterstand in te kunnen lopen.

3.7 Dat deze afloop van de schuldsaneringsregeling zou zijn toe te schrijven aan het feit dat de aanvankelijk benoemde bewindvoerder volgens [verzoekster] (veel) soepeler is omgegaan met de nakoming van de door [verzoekster] in acht te nemen verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling en dat pas na het aantreden van de huidige bewindvoerder de teugels (veel) strakker zijn aangetrokken en [verzoekster] daardoor in verwarring is gebracht, met alle gevolgen van dien, leidt het hof, nog afgezien van de juistheid van deze door [verzoekster] geponeerde stelling, niet tot een ander oordeel. Daartoe neemt het hof in aanmerking dat [verzoekster] in de schuldsaneringsregeling een eigen verplichting heeft (gehad) en dat de hiervoor aan haar gemaakte verwijten ernstig zijn en niet aantoonbaar zijn terug te voeren op een foutieve of onheuse benadering of opstelling van de huidige bewindvoerder.

3.8 Het hoger beroep faalt derhalve. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de wettelijke schuldsaneringsregeling van [verzoekster] toch zou moeten voortduren, is onvoldoende gebleken. Het vonnis waarvan beroep zal dan ook worden bekrachtigd.

4. De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:

bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Oost-Nederland, zittingsplaats Almelo, van 26 maart 2013.

Dit arrest is gewezen door mrs. F.J.P. Lock, L.J. de Kerpel-van de Poel en H.L. Wattel, en is op 13 juni 2013 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.