Home

Gerechtshof Amsterdam, 18-06-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:2579, 18/00179

Gerechtshof Amsterdam, 18-06-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:2579, 18/00179

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
18 juni 2019
Datum publicatie
24 juli 2019
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2019:2579
Zaaknummer
18/00179
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025] art. 6.17

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. Uitgaven voor specifieke zorgkosten. Vertrouwensbeginsel.

Uitspraak

Kenmerk 18/00179

18 juni 2019

uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de erven van [X], belanghebbenden,

(gemachtigde: M. Collij),

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk HAA 17/2890 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbenden

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 2 december 2016 aan [X] (hierna ook: erflaatster) voor het jaar 2015 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.340.

1.2.

Na tegen de hiervoor vermelde aanslag gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 11 mei 2017, de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 12.680.

1.3.

Bij uitspraak van 28 februari 2018 heeft de rechtbank het daartegen door erflaatster ingestelde beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Het tegen deze uitspraak door belanghebbenden ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 10 april 2018, aangevuld bij brief van 3 mei 2018. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Partijen hebben het Hof toestemming verleend tot het achterwege laten van het onderzoek ter zitting als bedoeld in artikel 8:56 van de Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet. Hierop heeft het Hof het onderzoek gesloten.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in de uitspraak van de rechtbank worden belanghebbenden aangeduid als ‘eisers’ en de inspecteur als ‘verweerder’):

“Feiten

1. Erflaatster is geboren [in 1917] en overleden [in 2017] . Zij heeft in het jaar 2015 uitsluitend inkomsten uit vroegere dienstbetrekking genoten.

2. In de uitspraak op bezwaar heeft verweerder de volgende aftrek in verband met

specifieke zorgkosten toegelaten:

Kosten medicijnen € 410

Dieetkosten € 100

Extra uitgaven voor kleding en beddengoed € 310 +/+

Uitgaven specifieke zorgkosten voor verhoging € 820 € 820

Verhoging artikel 6.19, lid 1, onderdeel a Wet IB 2001 € 927 +/+

Drempel artikel 6.20 Wet IB 2001 € 234 -/-

Totaal aftrekbaar bedrag specifieke zorgkosten € 1.513”

Het Hof gaat uit van dezelfde feiten. Daaraan voegt het Hof nog het volgende toe.

2.2.

In de aangifte IB/PVV 2015 is een bedrag ad € 145 geclaimd als aftrekpost voor specifieke zorgkosten inzake pedicurebehandelingen. Bij de aanslagoplegging heeft de inspecteur deze aftrekpost niet geaccepteerd. Erflaatster heeft hier destijds bezwaar tegen gemaakt, welk bezwaarschrift bij de Belastingdienst is binnengekomen op 10 januari 2017.

2.3.

In het jaar 2014 heeft de inspecteur de aftrekpost voor specifieke zorgkosten inzake pedicurebehandelingen (deels) wel geaccepteerd. De motivering van de uitspraak op het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2014, gedagtekend 21 april 2016, vermeldt voor zover van belang het volgende:

Beoordeling van uw bezwaar

(…)

Pedicure

Uit de bankrekening-overzichten blijkt dat er tweemaal € 28 is betaald voor voetzorg. Uit de verleende machtiging tot vergoeding blijkt recht te bestaan op 6 behandelingen. Van de betalingen is niet op te maken of deze al dan niet betrekking hebben op andere behandelingen. Uit coulance verleen ik uw cliënte een aftrek van € 56. (…)”

2.4.

Gemachtigde van belanghebbenden heeft in hoger beroep een jaaroverzicht overgelegd van de door erflaatster bij [haar zorgverzekeraar] gedeclareerde zorgkosten over de periode 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015. Uit dit jaaroverzicht volgt dat er in 2015 door de verzekeraar geen uitgaven ter zake van pedicurebehandelingen zijn vergoed.

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

In hoger beroep is evenals bij de rechtbank de hoogte van de aanslag IB/PVV 2015 in geschil. Meer specifiek ligt voor de vraag of belanghebbenden aanspraak kunnen maken op een aftrek voor specifieke zorgkosten inzake pedicurebehandelingen ad € 145. Voorts is nog in geschil of belanghebbenden recht hebben op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

4 Het oordeel van de rechtbank

5 5. Beoordeling van het hoger beroep

6 (Proces)kosten

7 Beslissing