Home

Gerechtshof Amsterdam, 23-01-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:236, 200.211.199/01

Gerechtshof Amsterdam, 23-01-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:236, 200.211.199/01

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
23 januari 2018
Datum publicatie
17 september 2019
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2018:236
Zaaknummer
200.211.199/01

Inhoudsindicatie

Onrechtmatige daad. Broer van erflater eigent zich nalatenschap toe in de wetenschap dat twee personen een vaderschapsactie ten aanzien van de erflater hadden ingesteld. Afwijzing van de incidentele vordering van de broer tot schorsing tenuitvoerlegging van de door de eerste rechter toegewezen schadevergoedingsvordering.

Uitspraak

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I

zaaknummer : 200.211.199/01

zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/590486 / HA ZA 15-642

arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 23 januari 2018

inzake

[eiser] ,

wonend te [woonplaats] ,

geïntimeerde in het principaal appel,

appellant in het incidenteel appel,

eiser in het incident,

advocaat: mr. P.J. Bos te Amsterdam,

tegen

1 [verweerder 1] ,

wonend de [woonplaats] ,

2. [verweerder 2] ,

wonend te [woonplaats] , [land] ,

appellanten in het principaal appel,

geïntimeerden in het incidenteel appel,

verweerders in het incident,

advocaat: mr. C. Ravesteijn te Amsterdam.

1 Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [eiser] , [verweerder 1] , [verweerder 2] en (gezamenlijk) [verweerders] genoemd.

[verweerders] zijn bij dagvaarding van 3 maart 2017 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 7 december 2016 onder bovenvermeld zaak- en rolnummer gewezen tussen [verweerders] als eisers en [eiser] als gedaagde. De dagvaarding bevat de grieven, alsmede producties.

Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:

- memorie van antwoord in principaal appel, tevens memorie van grieven in incidenteel appel van [eiser] , met producties;

- memorie van antwoord in het incidenteel appel van [verweerders]

[eiser] heeft vervolgens een incidentele memorie tot schorsing tenuitvoerlegging ex artikel 351 Rv, met producties, genomen.

hebben in het incident een memorie van antwoord genomen.

Partijen hebben de zaak ter zitting van 11 september 2017 doen bepleiten, [verweerders] door mr. Ravesteijn voornoemd en [eiser] door mr. A.L. op ’t Hoog, advocaat te Amsterdam, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. [eiser] heeft nog producties in het geding gebracht.

[verweerders] hebben in het principaal appel geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis ter zake van het door de rechtbank toegewezen bedrag zal vernietigen en aan hen een bedrag van € 248.381,40, te vermeerderen met wettelijke rente, zal toewijzen, met veroordeling van [eiser] in de kosten van de procedure in hoger beroep, waarin begrepen nakosten.

[eiser] heeft in het principaal appel geconcludeerd dat het door [verweerders] gevorderde zal worden afgewezen en in het incidenteel appel dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en de vorderingen van [verweerders] alsnog volledig zal afwijzen, hen zal veroordelen tot terugbetaling van al hetgeen [eiser] uit hoofde van het vonnis in eerste aanleg aan hen heeft voldaan, vermeerderd met de wettelijke rente daarover en [verweerders] zal veroordelen in de kosten van de procedure in beide instanties, te vermeerderen met nakosten.

In het incidenteel appel hebben [verweerders] geconcludeerd tot afwijzing van het door [eiser] daarin gevorderde, met kostenveroordeling.

Beide partijen hebben in het hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

Bij gelegenheid van het pleidooi op 11 september 2017 is arrest in het incident gevraagd.

2 Feiten

2.1.

Het gaat in deze zaak - samengevat en voor zover in het incident van belang - om het volgende.

2.2.

[verweerder 1] en [verweerder 2] zijn geboren uit een affectieve relatie tussen [vader van verweerder 1 en 2 ] en [moeder van verweerder 1 en 2] . Zij zijn door [vader van verweerder 1 en 2 ] niet als zijn zonen erkend. [eiser] is de broer van [vader van verweerder 1 en 2 ] .

2.3.

[vader van verweerder 1 en 2 ] is overleden op 28 maart 2015. Op 19 april 2015 hebben [verweerders] [eiser] te kennen gegeven dat zij aanspraak willen maken op de nalatenschap van [vader van verweerder 1 en 2 ] . Die nalatenschap is door [eiser] op 30 april 2015 zuiver aanvaard.

2.4.

[eiser] heeft door notaris [Notaris] (verder: de notaris) een verklaring van erfrecht laten opstellen - welke door de notaris is gepasseerd bij akte van 1 mei 2015 - waarin [eiser] als enig erfgenaam van de nalatenschap wordt vermeld.

2.5.

In een procedure ten overstaan van de rechtbank Noord-Holland is het vaderschap van [vader van verweerder 1 en 2 ] ten aanzien van [verweerder 1] en [verweerder 2] vastgesteld.

2.6.

In latere correspondentie heeft de notaris verklaard dat hij door [eiser] bij het opstellen van de verklaring van erfrecht niet is geinformeerd over het (mogelijke) bestaan van twee biologische kinderen van [vader van verweerder 1 en 2 ] en dat hij - wanneer hij daarvan door [eiser] op de hoogte was gesteld - de betreffende verklaring niet zou hebben afgegeven. Hij heeft bovendien verklaard dat hij, nadat hij hiervan alsnog op de hoogte is geraakt, [eiser] heeft geadviseerd van die verklaring vooralsnog geen gebruik te maken.

3 Beoordeling in het incident

4 Beslissing