Home

Gerechtshof Amsterdam, 13-07-2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:2886, 16/00546

Gerechtshof Amsterdam, 13-07-2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:2886, 16/00546

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
13 juli 2017
Datum publicatie
9 augustus 2017
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2017:2886
Formele relaties
Zaaknummer
16/00546
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 01-07-2023 tot 01-01-2024] art. 8.11

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. Ten onrechte is bij de voorlopige aanslag een arbeidskorting verleend. De inspecteur heeft dit terecht bij de definitieve aanslag gecorrigeerd en belastingrente in rekening gebracht.

Uitspraak

Kenmerk 16/00546

13 juli 2017

uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] , belanghebbende

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk HAA 16/1254 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,

(mrs. S.F. Mamman en M.L.M. Wassenaar-Payens)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende over het jaar 2013 met dagtekening 30 september 2015 een definitieve aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 21.524. Tegelijk met het vaststellen van deze aanslag is bij beschikking € 93 aan belastingrente in rekening gebracht. De definitieve aanslag leidt – samen met de belastingrente – tot een te betalen bedrag van € 1.816.

1.2.

Na tegen de hiervoor vermelde aanslag en beschikking gemaakte bezwaren heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 20 januari 2016, de aanslag en de rentebeschikking gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen voormelde uitspraak op de bezwaren beroep ingesteld. Bij uitspraak van 27 oktober 2016 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Het door belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 7 december 2016. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend dat aan belanghebbende is gezonden. Belanghebbende heeft haar beroep aangevuld bij als conclusie van repliek aangemerkte brief van 18 maart 2017, waarop de inspecteur heeft gereageerd dor middel van een 3 april 2017 ingekomen conclusie van dupliek. Afschrift daarvan is aan belanghebbende gezonden. Belanghebbende heeft bij brief van 1 juli 2017 nadere stukken ingediend. Een kopie daarvan is aan de inspecteur gezonden.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juli 2017. Aldaar zijn verschenen namens de inspecteur Mamman en Wassenaar-Payens voornoemd. Van de zijde van belanghebbende, die blijkens haar brief van 1 juli 2017 de op 14 juni 2017 verzonden uitnodiging voor de zitting heeft ontvangen, is niemand verschenen.

2 Feiten

Het Hof vindt aanleiding de feiten zelf vast te stellen.

2.1.

Belanghebbende genoot in het onderhavige jaar 2013 een pensioen van het ABP en een door het UWV uitbetaalde WAO-uitkering. Het totaalbedrag van dat pensioen en die uitkering bedroeg - voor inhouding van loonheffing - € 24.501.

2.2.

Bij het doen van aangifte heeft belanghebbende het pensioen en de uitkering vermeld bij vraag 3a “loon, ziektewetuitkering en andere inkomsten uit loondienst die onder de loonheffing vielen”. Bij vraag 4 “AOW, pensioen, lijfrente en andere uitkeringen en afkoopsommen die onder de loonheffing vielen” heeft zij niets vermeld. Belanghebbende heeft voorts een aftrek van specifieke zorgkosten opgevoerd ten bedrage van € 2.977.

2.3.

De voorlopige aanslag 2013, gedagtekend 7 juni 2014, is overeenkomstig de aangifte vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van (€ 24.501 - € 2.977 =)

€ 21.524.

2.3.

Bij het vaststellen van de voorlopige aanslag is een arbeidskorting van € 1.723 in aanmerking genomen, het bedrag waarop een belastingplichtige met een arbeidsinkomen van € 24.501 recht heeft (artikel 8.11 van de Wet IB 2001 (tekst voor 2013 - hierna de Wet). De voorlopige aanslag resulteert in een door belanghebbende te ontvangen bedrag van € 2.629.

2.4.

De definitieve aanslag is vastgesteld met dagtekening 30 september 2015. Die aanslag is eveneens vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 21.524 maar zonder dat arbeidskorting in aanmerking is genomen en resulteert in een te betalen bedrag van € 1.816 (een bedrag gelijk aan de som van € 1.723 aan eerder verleende arbeidskorting en € 93 aan belastingrente).

2.5.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de definitieve aanslag en tegen de beschikking waarmee belastingrente in rekening is gebracht.

2.6.

De uitspraak op bezwaar vermeldt onder het hoofd Beoordeling van bezwaar:

“Er heeft een correctie in uw aangifte plaatsgevonden omdat u uw uitkering in de

rubriek tegenwoordige dienstbetrekking heeft gezet (zie hiervoor copie van uw

aangifte die ik heb bijgevoegd).

U geeft in uw brief van 10 december 2015 aan dat u van mening bent dat door

middel van het geautomatiseerde systeem het inkomen hierdoor in de verkeerde

rubriek is gezet waardoor er ten onrechte arbeidskorting is toegepast.

Ik ben van mening dat dit niet het geval is. Het is precies zo overgenomen zoals u

heeft aangegeven.

De belastingdienst neemt in eerste instantie de aangifte over die door

belastingplichtigen wordt ingediend. Op deze aangifte wordt dan ook de aanslag

opgelegd. Belastingplichtigen willen en krijgen hierdoor dan ook zo snel mogelijk

een aanslag.

Om belastingplichtigen zo snel mogelijk hun (voorlopige) aanslag op te leggen

wordt er in eerste instantie een aanslag opgelegd aan de hand van de ingediende

aangifte. Achteraf vind er een controle plaats. In uw geval is er geconstateerd dat

het inkomen niet goed was aangegeven.

Ik ben van mening dat de correctie op uw aangifte terecht is.”,

en onder het hoofd Beoordeling van belastingrente:

“De Belastingdienst is wettelijk verplicht belastingrente in rekening te brengen bij

een te betalen belastingbedrag. De belastingrente is alleen bedoeld om

rentevoordeel of -nadeel te compenseren. De Belastingdienst berekent

belastingrente over het bedrag van de belastingaanslag. De periode waarover

belastingrente wordt berekend begint zes maanden na afloop van het

belastingjaar en eindigt zes weken na de dagtekening van de belastingaanslag. Dit

betekent het volgende. De Belastingdienst brengt belastingrente in rekening, als u

na zes maanden na afloop van het belastingjaar een (voorlopige) aanslag

ontvangt waarbij u geld moet betalen.

Aan u is op 30 september 2015 een te betalen belastingaanslag over 2013

opgelegd. Ik ben van mening dat de Belastingdienst terecht belastingrente in

rekening heeft gebracht over deze aanslag. De belasting rente is gebaseerd op het

te betalen belastingbedrag en over de periode van 1 juli 2014 tot zes weken na

30 september 2015.”

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

Evenals bij de rechtbank is in hoger beroep in geschil of:

-

de definitieve aanslag terecht is vastgesteld in afwijking van de voorlopige aanslag hetgeen zich toespitst op de vraag of bij het vaststellen van de definitieve aanslag terecht geen arbeidskorting in aanmerking is genomen; en

-

terecht belastingrente in rekening is gebracht.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Ter zitting is daaraan niets toegevoegd.

4 Beoordeling van het geschil

5 Kosten

6 Beslissing