Home

Gerechtshof Amsterdam, 17-11-2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:4751, 23-001779-15

Gerechtshof Amsterdam, 17-11-2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:4751, 23-001779-15

Inhoudsindicatie

Artikel 197 Sr. Inreisverbod van 10 jaar in strijd met de Terugkeerrichtlijn. Uitleg van het begrip “openbare orde” die het HvJ-EU geeft aan art. 7, lid 4, Terugkeerrichtlijn is richtinggevend voor de uitleg van art. 11 van die richtlijn. De motivering van het inreisverbod is onvoldoende en dit besluit kan niet rechtmatig worden geacht. Dit leidt tot vrijspraak van de verdachte.

Uitspraak

parketnummer: 23-001779-15

datum uitspraak: 17 november 2015

TEGENSPRAAK

Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 21 april 2015 in gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-701036-15 (A) en 13-703377-14 (B) alsmede 13-850664-12 (TUL) tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] (Somalië) op [geboortedag] 1983,

thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,

gedetineerd in het Detentiecentrum Schiphol te Badhoevedorp.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 3 november 2015 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:

Zaak A met parketnummer 13-701036-15:

1:hij op of omstreeks 07 januari 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een hoeveelheid goederen (bestaande uit o.a. tandpasta en/of douchegel en/of een of meer blikjes bier en/of whisky (ter waarde van 60,95 euro)), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan winkelbedrijf Albert Heijn (filiaal gelegen aan de [adres]), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte (met kracht) - eenmaal of meermalen tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer] heeft geduwd en/of (vervolgens) - (met gebalde vuist(en)) een of meer slaande en/of zwaaiende bewegingen naar en/of tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer] heeft gemaakt;

2:hij op of omstreeks 07 januari 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, in elk geval op grond van enig wettelijk voorschrift, tot ongewenst vreemdeling was verklaard OF terwijl tegen hem een inreisverbod was uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Vreemdelingenwet 2000;

Zaak B met parketnummer 13-703377-14 (gevoegd): hij op of omstreeks 12 december 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, in elk geval op grond van enig wettelijk voorschrift, tot ongewenst vreemdeling was verklaard OF terwijl tegen hem een inreisverbod was uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Vreemdelingenwet 2000.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.

Vrijspraak zaak A feit 2 en zaak B

Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte in de zaak A met parketnummer 13-701036-15 onder 2 en in de zaak B met parketnummer 13-703377-14 is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Hiertoe overweegt het hof als volgt.

Bij besluit van 4 februari 2014 is aan de verdachte een inreisverbod op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet juncto artikel 66a, zevende lid, aanhef en onder c van de Vreemdelingenwet opgelegd. Dit inreisverbod is opgelegd voor de duur van tien jaar.

Niet betwist wordt, en ook het hof leidt uit de bewijsmiddelen af, dat de verdachte ten tijde van de tenlastegelegde feiten op de hoogte was van dit besluit.

Omtrent eventueel ingestelde rechtsmiddelen tegen dit besluit ontbreekt informatie in het proces-verbaal “sfeer” van de Dienst Regionale Recherche van de politie Eenheid Amsterdam d.d. 21 oktober 2015.

Uit de mededelingen van de raadsman van de verdachte houdt het hof het er, bij gebreke aan andersluidende informatie, voor dat voornoemd besluit nog niet rechtens onaantastbaar is nu er kennelijk nog een vreemdelingrechtelijke procedure aanhangig is bij de Raad van State.

Het hof acht, gelet op de duur van deze procedure, en de daarin te beantwoorden rechtsvragen, geen termen aanwezig (nogmaals) tot heropening van het onderzoek en aanhouding van de onderhavige zaak over te gaan teneinde de vreemdelingrechtelijke procedure af te wachten nu dit tot een onaanvaardbare vertraging van de strafzaak zou leiden.

Het hof ziet zich bij de beoordeling van de onder A2 en B tenlastegelegde feiten derhalve thans gesteld voor beantwoording van de vraag of het inreisverbod dusdanig in strijd is met inhoud en strekking van de richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 (hierna: Terugkeerrichtlijn), bezien in het licht van de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ-EU) van 11 juni 2015, dat hieraan gevolgen dienen te worden verbonden in het kader van de bewijsbeslissing.

De advocaat-generaal heeft zich dienaangaande – kort samengevat en zakelijk weergegeven – op het volgende standpunt gesteld:

- Bij de beoordeling van een besluit als het onderhavige dient internationale regelgeving in ogenschouw te worden genomen.

- De uitspraak van het HvJ-EU van 11 juni 2015 heeft betrekking op het bepaalde in artikel 7, vierde lid, van de Terugkeerrichtlijn. De kern van de uitspraak is dat een termijn voor vrijwillig vertrek wordt gegeven, tenzij sprake is van een acuut of reëel gevaar voor de openbare orde.

- In het inreisverbod van de verdachte is geen termijn voor vrijwillig vertrek opgenomen zonder dat hieraan overwegingen zijn gewijd. Volstaan wordt met een verwijzing naar eerdere veroordelingen. Gelet op de uitspraak van het HvJ-EU van 11 juni 2015 is dit niet juist. Hieraan hoeven echter in deze strafzaak geen consequenties te worden verbonden nu materieel gezien wel sprake is geweest van een dergelijke termijn. Het besluit dateert immers van 4 februari 2014 en de verdachte heeft genoeg tijd gehad om terug te keren.

- In de onderhavige zaak kon het inreisverbod voorts op juiste gronden worden opgelegd voor de duur van 10 jaar nu de strafbare feiten waarop dit verbod is gebaseerd niet slechts betrekking hebben op vermogensdelicten maar ook op ernstiger feiten, die gedurende langere tijd hebben plaatsgevonden.

- Hierbij wordt opgemerkt dat het arrest van 11 juni 2015 specifiek betrekking had op artikel 7, vierde lid, van de Terugkeerrichtlijn.

Het Hof overweegt als volgt.

A. Uitspraak HvJ-EU 11 juni 2015

Het HvJ-EU heeft op 11 juni 2015 arrest gewezen op een verzoek van de Raad van State om een prejudiciële beslissing met betrekking tot de uitleg van artikel 7, vierde lid, van de Terugkeerrichtlijn.

In dit arrest is – samengevat – het volgende overwogen:

1 Rechtsoverweging 38:

De Raad van State heeft een prejudiciële beslissing verzocht over de volgende vragen:

1) Vormt een onderdaan van een derde land, die illegaal verblijft op het grondgebied van een lidstaat, een gevaar voor de openbare orde in de zin van artikel 7, lid 4, van richtlijn 2008/115, reeds omdat hij verdacht wordt van het plegen van een naar nationaal recht als misdrijf strafbaar gesteld feit of is daarvoor vereist dat hij door de strafrechter wegens het plegen van dit feit is veroordeeld en, in het laatste geval, dient die veroordeling dan onherroepelijk te zijn geworden?

2) Spelen bij de beoordeling of een onderdaan van een derde land, die illegaal op het grondgebied van een lidstaat verblijft, een gevaar vormt voor de openbare orde in de zin van artikel 7, lid 4, van richtlijn 2008/115 naast een verdenking of een veroordeling nog andere feiten en omstandigheden van het geval een rol, zoals de ernst en aard van het naar nationaal recht als misdrijf strafbaar gestelde feit, het tijdsverloop en de intentie van de betrokkene?

3) Spelen de feiten en omstandigheden van het geval die relevant zijn voor de beoordeling als bedoeld in de tweede vraag, nog een rol bij de in artikel 7, lid 4, van richtlijn 2008/115 geboden mogelijkheid om in het geval de betrokkene een gevaar vormt voor de openbare orde in de zin van dat artikellid te kunnen kiezen tussen enerzijds het afzien van het toekennen van een termijn voor vrijwillig vertrek en

anderzijds het toekennen van een termijn voor vrijwillig vertrek die korter is dan zeven dagen?

2 Rechtsoverweging 40

In de Vreemdelingencirculaire is vermeld dat als gevaar voor de openbare orde wordt aangemerkt iedere door de korpschef van de politie bevestigde verdenking of iedere veroordeling ter zake van een naar misdrijf strafbaar gesteld feit.

3 Rechtsoverweging 41

Het begrip “gevaar voor de openbare orde” is in artikel 3 van de Terugkeerrichtlijn noch elders gedefinieerd.

4 Rechtsoverweging 50

5 Rechtsoverweging 60

6 Rechtsoverweging 61

7 Rechtsoverweging 70