Home

Gerechtshof Amsterdam, 11-01-2011, BP4404, 200.065.058/01 NOT

Gerechtshof Amsterdam, 11-01-2011, BP4404, 200.065.058/01 NOT

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
11 januari 2011
Datum publicatie
14 februari 2011
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2011:BP4404
Zaaknummer
200.065.058/01 NOT

Inhoudsindicatie

Klaagster verwijt de notaris dat deze de inhoud van het testament van haar vader heeft besproken met de legataris en haar advocaat. De notaris zou niets anders hebben gedaan dan waartoe de Wna verplicht.

Het hof bekrachtigt de beslissing waarvan beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER

Beslissing van 11 januari 2011 in de zaak onder nummer 200.065.058/01 NOT van:

[klaagster],

wonende te [ ],

APPELLANTE,

t e g e n

[de notaris],

notaris te [ ],

GEÏNTIMEERDE.

1. Het geding in hoger beroep

1.1. Van de zijde van appellante, hierna klaagster, is bij een op 4 mei 2010 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift – met bijlagen – tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Rotterdam, hierna de kamer, van 8 april 2010, waarbij de kamer de klacht van klaagster tegen geïntimeerde, hierna de notaris, ongegrond heeft verklaard.

1.2. Van de zijde van de notaris is op 22 juni 2010 een verweerschrift ter griffie van het hof ingekomen.

1.3. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 28 oktober 2010. Klaagster alsmede de notaris zijn verschenen en hebben het woord gevoerd; klaagster aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota.

2. De stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3. De feiten

Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.

4. Het standpunt van partijen

De wederzijdse standpunten van partijen blijken uit de beslissing waarvan beroep.

5. De beoordeling

5.1. Klaagster verwijt de notaris dat deze de inhoud van het testament van haar vader heeft besproken met de legataris en haar advocaat. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is het hof het volgende gebleken.

De advocaat van de legataris – de voormalige partner van de vader van klaagster – heeft ten behoeve van de benoeming door de kantonrechter van een opvolgend executeur in de nalatenschap van klaagsters vader aan de notaris verzocht schriftelijk te verklaren of zij bereid was die benoeming te aanvaarden. De notaris heeft vervolgens verklaard bereid te zijn een eventuele benoeming te aanvaarden.

5.2. Indien al de notaris bij gelegenheid van haar vooromschreven bereidstellingsverklaring mededelingen zou hebben gedaan aan de advocaat van de legataris over de inhoud van het vooromschreven testament – hetgeen ter zitting niet is gebleken – dan zou de notaris daarvan geen verwijt kunnen worden gemaakt. De notaris is op grond van de Wet op het notarisambt (hierna: Wna) verplicht de legataris – die aan het testament van klaagsters vader een vorderingsrecht (legaat) ontleent – te informeren omtrent het gedeelte van het testament waarin het legaat is gemaakt. Dat geldt evenzeer voor een in het testament opgenomen executeursbenoeming. De executeur heeft onder meer tot taak de legaten uit te keren. De (advocaat van de) legataris heeft er derhalve alle belang bij te weten tot wie hij zich moet wenden voor de afgifte van het legaat. Het afgeven van legaten is een bevoegdheid die bij uitsluiting toekomt aan de executeur.

De vooromschreven gedeelten van het testament – het legaat en de executeursbenoeming – zijn derhalve van rechtstreeks belang voor de (advocaat van de) legataris als belanghebbende in de zin van artikel 49 lid 1 aanhef en onder b Wna en de legataris danwel haar advocaat hebben recht op volledige informatie omtrent die gedeelten van het testament van klaagsters vader.

5.3. Nu vast staat dat mevrouw mr. [X] (hierna [X]) de advocaat was van de partner van de vader van klaagster, zou het de notaris hebben vrij gestaan al bij gelegenheid van haar verklaring dat zij bereid was tot aanvaarding van de benoeming tot executeur, de meervermelde executeursbenoeming met [X] te bespreken. Dat zou niet aan te merken zijn als onzorgvuldig en/of partijdig handelen, waardoor de belangen van de vader van klaagster en van diens erfgenamen zouden zijn geschaad. De notaris zou niets anders hebben gedaan dan waartoe de Wna verplicht.

5.4. Voor het overige kan het hof zich vinden in de beschouwingen en gevolgtrekkingen omtrent de klachten vervat in de beslissing van de kamer waarmee het hof zich verenigt. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend buiten beschouwing blijven.

5.5. Het hiervoor overwogene leidt mitsdien tot de volgende beslissing.

6. De beslissing

Het hof:

- bekrachtigt de beslissing waarvan beroep.

Deze beslissing is gegeven door mrs. L. Verheij, M.W.E. Koopmann en A.H.N. Stollenwerck en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 11 januari 2011 door de rolraadsheer.

Kamer van Toezicht over de Notarissen en Kandidaat-notarissen te Rotterdam

Reg.nr. 02/10

Beslissing op een klacht als bedoeld in artikel 99 van de Wet op het notarisambt van:

[klaagster],

wonende te [ ],

klaagster,

- tegen -

[de notaris],

notaris te [ ],

hierna te noemen de notaris.

1. Het verloop van de procedure

1.1

De Kamer heeft kennis genomen van de volgende stukken:

- klaagschrift d.d. 8 januari 2010, met bijlagen;

- verweerschrift d.d. 27 januari 2010;

- pleitnota van klaagster overgelegd ter zitting.

1.2

De mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden tijdens de vergadering van de Kamer op 11 maart 2010. Daarbij zijn zowel klaagster als de notaris verschenen. Partijen hebben hun standpunten tijdens de mondelinge behandeling nader toegelicht.

2. De feiten

De Kamer gaat uit van de navolgende feiten:

2.1

Op 5 oktober 2003 is de vader van klaagster, de heer [A], overleden.

2.2

De broer van klaagster, de heer [B], was aanvankelijk benoemd tot executeur. In het testament van de vader van klaagster is de notaris aangewezen als opvolgend executeur.

2.3

Klaagster en haar broer zijn met betrekking tot de nalatenschap van hun vader in een juridisch geschil verwikkeld met mevrouw [Z] (hierna: [Z]), destijds de partner van hun vader.

2.4

Bij beschikking van 20 april 2009 heeft de Rechtbank Rotterdam op verzoek van klaagster en haar broer een vereffenaar benoemd, te weten notaris mr. [Y] te [ ].

2.5

Begin december 2009 heeft de advocaat van [Z], mr. [X] (hierna: mr. [X]), de notaris benaderd met het verzoek of zij bereid is om de functie van opvolgend executeur op haar te nemen.

2.6

Na overleg met haar compagnon, mr. [H], heeft de notaris mr. [X] bericht dat zij bereid is de functie van opvolgend executeur – indien noodzakelijk – te aanvaarden.

2.7

[Z] heeft tegen de beschikking van de Rechtbank Rotterdam hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof ’s-Gravenhage. Tijdens de mondelinge behandeling ter terechtzitting van 16 december 2009 heeft mr. [X] verzocht de notaris tot executeur dan wel vereffenaar te benoemen.

2.8

Op 16 december 2009 heeft mr. [X] de notaris telefonisch bericht dat volgens de raadsman van klaagster en haar broer tegen de notaris en tegen haar kantoor een klacht is ingediend en er bij het Openbaar Ministerie een onderzoek naar haar kantoor loopt.

2.9

Bij email van 18 december 2009 heeft mr. [X] de notaris verzocht te bevestigen dat zij in het telefoongesprek van 16 december 2009 aan haar heeft meegedeeld dat door klaagster of haar broer geen enkele klacht tegen haar en haar kantoor is ingediend, dat er wel een klacht is ingediend tegen mr. [M] doch dat deze in eerste en tweede aanleg is afgewezen.

2.10

De notaris heeft aan mr. [X] een kopie van deze email geretourneerd met daarop de volgende handgeschreven tekst:

‘Hierbij bevestig ik, mr. [de notaris], notaris te [ ], dat het gestelde in deze mail door mevrouw M. [X], geheel juist is.’

2.11 Het Gerechtshof ’s-Gravenhage heeft de beschikking van 20 april 2009 van de Rechtbank Rotterdam bekrachtigd.

3. De klacht

3.1

Klaagster verwijt de notaris dat zij onzorgvuldig en partijdig heeft gehandeld en stelt daartoe het volgende.

3.2

De notaris had zich jegens mr. [X] niet bereid mogen verklaren de functie van opvolgend executeur – indien noodzakelijk – te aanvaarden. Ook was het de notaris niet geoorloofd de inhoud van het testament, althans het deel waarin staat dat zij als opvolgend executeur is aangewezen, met mr. [X] te bespreken. Daarmee heeft de notaris gehandeld in het voordeel van [Z], die in het testament niet als erfgenaam is genoemd, en met benadeling van de belangen van de erfgenamen, te weten klaagster en haar broer. De notaris kan bij het uitoefenen van deze functie niet objectief handelen en de belangen van haar vader dienen, aangezien zij ermee bekend is dat door klaagster en haar broer een klacht was ingediend tegen haar compagnon, mr. [H].

3.3

Hetgeen in de email van mr. [X] d.d. 18 december 2009 is vermeld en door de notaris in haar handgeschreven tekst is bevestigd, berust niet op de waarheid. Door deze bevestiging heeft de notaris gehandeld in het voordeel van [Z] en in het nadeel van de erfgenamen.

3.4

De notaris heeft op geen enkel moment contact opgenomen met klaagster en haar broer (de erfgenamen c.q. executeur) of hun advocaat, teneinde te verifiëren of hetgeen door mr. [X] werd gesteld juist is.

4. Standpunt van de notaris

4.1

De notaris betwist klachtwaardig te hebben gehandeld. De notaris geeft aan dat zij de inhoud van het testament van de vader van klaagster niet met mr. [X] heeft besproken, maar slechts gereageerd heeft op een aan haar gedaan verzoek. Ook stelt de notaris zich juist vanwege haar notariële (ethische) verplichting jegens de vader van klaagster bereid te hebben verklaard om de functie van opvolgend executeur – indien noodzakelijk – te aanvaarden. De notaris betwist dat zij niet onpartijdig zou hebben gehandeld en dat zij wegens partijdigheid de functie van opvolgend executeur niet zou kunnen aanvaarden.

4.2

De notaris erkent dat zij destijds bekend was met de klachtprocedure bij deze Kamer en daaropvolgend bij het Gerechtshof ’s-Gravenhage tegen mr. [H], maar geeft aan dat deze zaak, toen zij door mr. [X] werd benaderd, reeds afgehandeld was, nu het Gerechtshof daarin op 8 september 2009 uitspraak heeft gedaan. De notaris noch mr. [H] waren bekend met andere tegen hen of hun kantoor ingediende klachten.

4.3

Voorts geeft de notaris aan dat zij met niemand contact hoefde op te nemen alvorens zich bereid te verklaren, reeds omdat het Gerechtshof ’s-Gravenhage nog een beslissing moest nemen over haar eventuele benoeming als opvolgend executeur.

5. De beoordeling

5.1

Ter beoordeling van de Kamer staat of de notaris heeft gehandeld in strijd met de tuchtnorm als geformuleerd in artikel 98 van de Wna. Een notaris is aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling of een op deze wet berustende verordening, hetzij de zorg die hij als notaris behoort te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve hij optreedt, alsmede ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris niet betaamt.

5.2

Bij de beoordeling van de klacht stelt de Kamer voorop dat artikel 17 van de Wna de notaris verplicht zijn ambt in onafhankelijkheid uit te oefenen, waarbij hij de belangen van de bij een rechthandeling betrokken partijen op onpartijdige wijze en met de grootst mogelijke zorgvuldigheid behartigt.

5.3

Klaagster stelt dat de notaris de inhoud van het testament van haar vader, althans het deel waarin staat dat zij als opvolgend executeur is aangewezen, heeft besproken met mr. [X]. Nu deze stelling door de notaris wordt betwist en door klaagster niet met bewijsstukken is onderbouwd, ontbeert deze stelling feitelijk grondslag. Vast staat alleen dat mr. [X] aan de notaris heeft meegedeeld dat zij in het testament als opvolgend executeur is aangewezen en dat de notaris zich vervolgens, na kort overleg met haar compagnon mr. [H], bereid heeft verklaard deze functie – indien noodzakelijk – te aanvaarden. De notaris heeft erkend dat zij bekend was met de klacht die klaagster en haar broer hadden ingediend tegen mr. [H], welke klacht betrekking had op het handelen van mr. [H] bij het passeren van het testament van de vader van klaagster en één of meerdere overeenkomsten. Daargelaten of het onder deze omstandigheden verstandig was zich jegens mr. [X] bereid te verklaren de functie van opvolgend executeur te aanvaarden, stond het de notaris vrij om dit te doen, nu zij in het testament als zodanig was aangewezen. Naar het oordeel van de Kamer is dit niet aan te merken als onzorgvuldig en/of partijdig handelen. Dat zij heeft gereageerd op een verzoek van de advocaat van [Z], de wederpartij in de gerechtelijke procedure, die volgens klaagster niet in het testament als erfgenaam is genoemd, doet daaraan niet af. De notaris heeft dit niet gedaan ter behartiging van de belangen van [Z], maar omdat zij in het testament zelf als opvolgend executeur is aangewezen.

5.4

Nu de notaris heeft erkend dat niet tegen mr. [M], maar tegen mr. [H] een klacht was ingediend, staat vast dat hetgeen de notaris in haar handgeschreven tekst op de email van mr. [X] van 18 december 2009 heeft bevestigd (zie 2.9) niet geheel juist is. De Kamer overweegt dat de notaris door het gestelde in de email te bevestigen weliswaar niet geheel correct heeft gehandeld, maar dat dit van onvoldoende gewicht is om als klachtwaardig aan te merken. Daarnaast merkt de Kamer op dat dit niet is aan te merken als partijdig handelen. Door de in de email vermelde stellingen te bevestigen heeft de notaris zich niet geschaard aan de zijde van [Z], maar zich alleen uitgelaten over feiten die mogelijk in de weg hadden kunnen staan aan haar eventuele benoeming tot opvolgend executeur.

5.5

Voorts is de Kamer van oordeel dat de notaris niet gehouden was voorafgaand aan haar reactie op voornoemd verzoek en op voornoemde email van mr. [X] contact op te nemen met de huidige executeur, de erfgenamen of hun advocaat, mede omdat de vraag of de notaris tot executeur zou worden benoemd nog ter beoordeling van het Gerechtshof ’s-Gravenhage stond.

5.6

Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de Kamer van oordeel dat de notaris niet klachtwaardig heeft gehandeld. De klacht is derhalve ongegrond.

6. De beslissing

De Kamer van Toezicht over de Notarissen en Kandidaat-notarissen te Rotterdam,

verklaart de klacht ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door mrs. M.A. van de Laarschot, R. van der Galiën, C.H. Kemp-Randewijk, W.F.O. Stricker en J.P. van Loon in tegenwoordigheid van de plaatsvervangend secretaris, mr. A.K. van Zanten.

Uitgesproken ter openbare vergadering op 8 april 2010.

De plaatsvervangend secretaris, De plaatsvervangend voorzitter,

A.K. van Zanten M.A. van de Laarschot

Deze beslissing is verzonden op:

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam.