Home

Gerechtshof Amsterdam, 02-10-2008, BH4458, 200.012.391 en 200.012.387

Gerechtshof Amsterdam, 02-10-2008, BH4458, 200.012.391 en 200.012.387

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
2 oktober 2008
Datum publicatie
10 maart 2009
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2008:BH4458
Zaaknummer
200.012.391 en 200.012.387

Inhoudsindicatie

Op eigen verzoek tussentijdse beeindiging schuldsaneringsregeling omdat schuldenaren niet in staat zijn aan hun verplichtingen in dat verband te voldoen; ongewild gevolg faillissement voor risico schuldenaren (art. 350 lid 1, lid 3 sub g en lid 5 Fw).

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Nevenzittingsplaats Arnhem

Sector civiel recht

zaaknummers 200.012.391 en 200.012.387

arrest van de eerste civiele kamer van 2 oktober 2008

inzake

[appellant]

en zijn echtgenote

[appellante],

wonende te woonplaats,

appellanten,

advocaat: mr. H.M. Mauritz te Utrecht.

1. Het geding in eerste aanleg

1.1 Bij vonnissen van de rechtbank Utrecht van 7 augustus 2007 is ten aanzien van appellanten (hierna te noemen: [appellant] en [appellante]) de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling uitgesproken.

1.2 Bij vonnissen van de rechtbank Utrecht van 11 augustus 2008 is de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellant] en [appellante] op hun eigen verzoek tussentijds beëindigd met ingang van het onherroepelijk worden van deze vonnissen. Voorts is bepaald dat [appellant] en [appellante] van rechtswege in staat van faillissement zullen komen te verkeren met ingang van de datum dat deze vonnissen in kracht van gewijsde zullen zijn gegaan. In de faillissementen is tot rechter-commissaris benoemd mr. N.E.M. Kranenbroek en tot curator mr. M. Verhoeff.

1.3 Het hof verwijst naar laatstgenoemde vonnissen, die in fotokopie aan dit arrest zijn gehecht.

2 Het geding in hoger beroep

2.1 Bij ter griffie van het hof op 19 augustus 2008 ingekomen verzoekschriften zijn [appellant] en [appellante] in hoger beroep gekomen van voornoemde vonnissen.

2.2 Het hof heeft kennisgenomen van de verzoekschriften en de daarbij behorende stukken, alsmede van de brief met bijlagen van 23 september 2008 van de advocaat. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de brief met bijlagen van 1 september 2008 en de brief van 1 september 2008 van de bewindvoerder, E.V.M. van Vliet.

2.3 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 september 2008. Ter zitting is verschenen de advocaat van [appellant] en [appellante]. [appellant] en [appellante] zijn, ondanks behoorlijke oproeping, niet ter zitting verschenen. Voorts is verschenen de waarnemend bewindvoerder, M. van Marle.

3 De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1 De rechtbank heeft de wettelijke schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellant] en [appellante] op hun verzoek beëindigd op grond van artikel 350 lid 3, aanhef en onder g Faillissementswet, omdat zij aannemelijk hebben gemaakt dat zij niet in staat zijn aan hun uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen te voldoen. De rechtbank heeft zich ervan vergewist dat [appellant] en [appellante] op de hoogte waren van de (mogelijke) gevolgen van honorering van hun verzoek tot beëindiging van de schuldsaneringsregeling. Aangezien er voldoende baten beschikbaar zijn om daaruit schulden geheel of gedeeltelijk te voldoen, zullen [appellant] en [appellante] van rechtswege in staat van faillissement verkeren zodra het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan.

3.2 [appellant] en [appellante] kunnen zich met het oordeel van de rechtbank niet verenigen en voeren daartoe in hoger beroep het volgende aan. [appellant] en [appellante] hebben zich bij brief van 22 mei 2008 tot de rechtbank gewend met het verzoek de wettelijke schuldsaneringsregeling ten aanzien van hen te beëindigen, omdat het naleven van het regime van de wettelijke schuldsaneringsregeling en de samenwerking met Bureau Bewindvoering van de Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling van de gemeente Utrecht voor hen tot grote psychische spanningen leidde. Zij waren goed op de hoogte van de (mogelijke) gevolgen van tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling. Zij gingen er hierbij echter – op grond van gegevens die zij van de bewindvoerder hadden ontvangen – steeds van uit dat het boedelsaldo bij beëindiging dusdanig laag zou zijn dat zij hierdoor niet in staat van faillissement zouden komen te verkeren. De bewindvoerder, die zonder bericht vooraf niet aanwezig was bij de beëindigingszitting bij de rechtbank, heeft na de zitting contact opgenomen met de rechtbank en medegedeeld dat het boedelsaldo inmiddels € 5.000,-- bedroeg. Hierdoor zullen [appellant] en [appellante] toch in staat van faillissement komen te verkeren zodra het vonnis van de rechtbank in kracht van gewijsde is gegaan. Door de moeizame communicatie met de bewindvoerder waren [appellant] en [appellante] niet op de hoogte van de juiste stand van de boedel. De bewindvoerder heeft verzuimd [appellant] en [appellante] ten tijde van hun verzoek tot beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de meest recente stand van de boedel op de hoogte te stellen. Indien [appellant] en [appellante] hadden geweten dat het boedelsaldo dusdanig hoog was dat zij in staat van faillissement zullen worden verklaard, hadden zij hun verzoek tijdig ingetrokken. Derhalve verzoeken [appellant] en [appellante] thans om voortzetting van de wettelijke schuldsaneringsregeling. Zij geven daarbij aan dat zij alles op alles zullen zetten om aan de voorwaarden van de schuldsaneringsregeling te voldoen.

3.3 De waarnemend bewindvoerder stelt zich op het standpunt dat [appellant] en [appellante] op hun bankafschriften hadden kunnen zien dat er maandelijks een bedrag van ongeveer € 400,- aan de boedel werd overgemaakt. Ook wisten zij dat er een bedrag aan vakantiegeld aan de boedel werd overgemaakt. Derhalve konden zij zelf nagaan dat er ten tijde van de beëindiging ongeveer € 5.000,-- op de boedelrekening zou moeten staan. De bewindvoerder heeft [appellant] en [appellante] in de voortgangsverslagen en bij brieven van 17 april 2008, 15 mei 2008 en 19 mei 2008 gewezen op het feit dat mevrouw [appellante] diende te solliciteren naar een fulltime baan en van haar sollicitatieactiviteiten bewijzen diende over te leggen. Ook heeft zij de heer [appellant] verzocht het keuringsrapport van het UWV over te leggen, aan welk verzoek hij tot op heden niet heeft voldaan. De bewindvoerder verzet zich niet tegen voortzetting van de wettelijke schuldsaneringsregeling, mits [appellant] en [appellante] voortaan zullen voldoen aan de uit de wettelijke schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen.

3.4 Het hof overweegt als volgt. De rechtbank heeft het verzoek van [appellant] en [appellante] tot tussentijdse beëindiging van de wettelijke schuldsaneringsregeling toegewezen, omdat zij aannemelijk hebben gemaakt dat zij niet in staat zijn aan hun uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen te voldoen. Het hof dient te toetsen of deze beëindigingsgrond thans nog steeds van toepassing is. In dat verband is niet relevant dat [appellant] en [appellante] hebben gedwaald omtrent de vraag of zij al dan niet in staat van faillissement zouden komen te verkeren. Het gaat erom of aannemelijk is dat zij thans wel in staat zijn aan de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen te voldoen. De enkele stelling dat zij alles op alles zullen zetten om aan de voorwaarden van de schuldsaneringsregeling te voldoen, acht het hof daartoe onvoldoende. Uit de stukken blijkt immers dat er problemen zijn geweest met betrekking tot de naleving van de inspannings- en informatieverplichting. Nu [appellant] en [appellante] in hoger beroep niet gesteld hebben dat mevrouw [appellante] bereid is zich in te spannen fulltime betaald werk te verkrijgen en dat de heer [appellant] de bewindvoerder naar behoren zal informeren omtrent zijn (af)keuring door het UWV, is het hof van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat zij thans in staat zijn aan de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen te voldoen.

3.5 De omstandigheid dat zij, tegen hun verwachtingen in, bij beëindiging van de schuldsaneringsregeling toch in staat van faillissement zullen komen te verkeren, is voor het hof geen aanleiding tot een ander oordeel te komen. Tijdens de zitting bij de rechtbank hadden zij al bijstand van hun huidige advocaat. Uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de rechtbank en uit de verklaring van hun advocaat ter zitting van het hof is gebleken dat [appellant] en [appellante], zowel door hun advocaat als door de rechtbank, uitvoerig zijn gewezen op de gevolgen van tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling en het feit dat zij daardoor mogelijkerwijs in staat van faillissement zouden komen te verkeren. Door desalniettemin te volharden in hun verzoek, hebben zij bewust een risico genomen waarvan de gevolgen voor hun rekening moeten blijven.

3.6 Naar het oordeel van het hof treffen de in hoger beroep aangevoerde gronden derhalve geen doel. Van omstandigheden op grond waarvan de schuldsaneringsregeling zou moeten voortduren is onvoldoende gebleken. Het vonnis waarvan beroep zal dan ook worden bekrachtigd.

4 De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:

bekrachtigt de vonnissen van de rechtbank Utrecht van 11 augustus 2008.

Dit arrest is gewezen door mrs. A.A. van Rossum, A. Smeeïng-van Hees en M.A.M. Vaessen en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 oktober 2008.