Home

Gerechtshof Amsterdam, 14-07-2008, BD7139, 23-004734-07

Gerechtshof Amsterdam, 14-07-2008, BD7139, 23-004734-07

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
14 juli 2008
Datum publicatie
14 juli 2008
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2008:BD7139
Formele relaties
Zaaknummer
23-004734-07

Inhoudsindicatie

15 jaar gevangenisstraf voor moord op echtgenote door haar -na met de auto in een ondiepe watergang te zijn geraakt- onder water te brengen en met het hoofd in de modder te duwen, waardoor het slachtoffer door verdrinking om het leven is gekomen.

Uitspraak

arrestnummer:

parketnummer: 23-004734-07

datum uitspraak: 14 juli 2008

TEGENSPRAAK

ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Haarlem van 16 juli 2007 in de strafzaak onder parketnummer 15-635358-06 van het openbaar ministerie tegen

[VERDACHTE],

geboren te [plaats] op [datum],

wonende te [adres],

thans gedetineerd in [PI].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 2 juli 2007 en op de terechtzittingen in hoger beroep van 19 maart 2008, 27 maart 2008, 1 april 2008 en 30 juni 2008.

Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, overeenkomstig de op de terechtzitting in eerste aanleg van 2 juli 2007 op vordering van de officier van justitie toegestane wijziging tenlastelegging. Van die dagvaarding en vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlastelegging wordt hier overgenomen.

Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest het hof deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.

Bewezengeachte

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

hij op 10 juni 2006 te Middelie, gemeente Zeevang, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] (zijnde de echtgenote van verdachte) van het leven heeft beroofd,

immers heeft verdachte opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg:

nadat de auto waarin hij, verdachte, en [slachtoffer] zich bevonden in het (ondiepe) water was geraakt,

die [slachtoffer] onder water gebracht en gehouden,

tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] door verdrinking is overleden.

Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezengeachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Bewijsmiddelen

1. Een proces-verbaal van bevindingen met mutatienummer LJN PL1100/06-040683 van 19 juni 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisdanten], hoofdagenten van de politie Zaanstreek-Waterland (rode map 1, blz. 54 e.v.)

Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als relaas van voornoemde verbalisanten (of een van hen):

Op 10 juni 2006 waren wij belast met surveillance en kregen wij omstreeks 4.29 uur de opdracht te gaan naar de Provincialeweg N247 te Middelie, gemeente Zeevang, alwaar ter hoogte van hectometerpaal 50.0 een auto in de sloot zou zijn geraakt. Het was op dat moment licht buiten. Ter plaatse zagen wij dat een personenauto in de sloot was gereden en ongeveer een meter uit de kant lag. Wij zagen dat de voorkant van de auto onder water was verdwenen en dat de auto vanaf de portieren boven water was. Wij zagen een man rond de auto lopen, welke later bleek te zijn: [verdachte], geboren op [datum] te [plaats]. Hij stond tot zijn middel in het water. Deze man zei tegen ons: “Ik zoek mijn vrouw, ik heb haar uit de auto geduwd toen wij met de auto te water reden,” of woorden van gelijke strekking. Ik heb toen verzocht duikers van de brandweer ter plaatse te laten komen.

Ik zag dat de gearriveerde duiker een rondje om de auto zwom danwel liep. Ik hoorde dat de duiker vervolgens schreeuwde dat hij de vrouw had gevonden. Ik zag dat de duiker een vrouwspersoon boven water haalde. Ik zag dat de duiker de vrouw had aangetroffen aan de rechterzijde van de auto ter hoogte van het rechter voorwiel. Ik hoorde dat de duiker riep dat de vrouw niet ademde.

2. Een proces-verbaal van verhoor met mutatienummer LJN PL1100/06-041945 van 17 juni 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisanten], respectievelijk brigadier en technisch rechercheur van de politie Zaanstreek-Waterland (rode map 2, blz. 326 e.v.)

Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 17 juni 2006 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van [getuige]:

Ik ben werkzaam bij de brandweer Zaanstreek-Waterland als hoofd brandwacht/duiker.

Afgelopen zaterdag 10 juni, om 4.28 uur, werd ik als duiker middels mijn alarmontvanger opgeroepen voor een melding dat bij een verkeersongeval op de Provinciale weg N247 een auto te water was geraakt.

Ik ben ter plaatse voor de auto, welke in het water lag, het water ingegaan. Ik zag dat de auto met de voorzijde schuin in de richting van het water lag, schuin in de richting van Oosthuizen. Toen ik het water inging, voelde ik dat er erg veel bagger op de bodem lag. Na overleg met mijn duikleider ben ik aan de rechterzijde van de auto, ongeveer één a anderhalve meter verder van de auto af, gaan zoeken. Ik spreidde hierbij mijn armen en ging volledig onder water verder zoeken. Op een afstand van ongeveer twee meter rechts voor de auto trof ik het slachtoffer aan. Ik voelde dat ik het slachtoffer aanraakte tegen haar billen. Ik kwam hier met mijn linkerhand tegenaan. Onder water kon ik absoluut niets zien. Ik wilde weten hoe het lichaam lag en begon haar lichaam af te tasten. Ik betastte hierbij de benen van het slachtoffer. Ik voelde dat het slachtoffer op haar linkerzij lag en dat haar benen omhoog in het water lagen. Hierna pakte ik het slachtoffer vast aan de broeksriem. Ik gaf aan mijn duikleider door dat hij mij kon binnenhalen. Toen ik het slachtoffer omhoog wilde trekken, merkte ik dat het hoofd en de linkerschouder in de bagger vast zaten. Ik moest moeite doen om het slachtoffer uit de bagger te trekken. Ik gebruikte hierop mijn beide handen in plaats van gebruikelijk een arm. Ik voelde dat het slachtoffer kleding droeg en aan beide benen laarzen aanhad. Ik voelde dat het slachtoffer helemaal slap was. Ik merkte dat het slachtoffer erg tenger en licht was. Samen met het slachtoffer werd ik vervolgens door de duikleider naar binnen getrokken. Ik zag bagger op het gezicht van het slachtoffer zitten. Ik zag dat er ook bagger uit haar oren kwam. Toen ik het slachtoffer aantrof in de bagger viel het mij op dat ze in een vreemde houding lag. Het slachtoffer lag met het hoofd in de bagger. Ik kan mij voorstellen dat er in een lichaam nog zuurstof aanwezig zou moeten zijn waardoor het lichaam omhoog komt. Als iemands voeten in de bagger steken kan dit komen omdat de voeten het gewicht van het lichaam dragen, maar zoals ik het hoofd heb aangetroffen vind ik dit vreemd. Over de bodemgesteldheid kan ik nog verklaren dat het een slappe bodem was waarin ik zo’n 80 centimeter in de bagger wegzakte. Boven de bagger was er bij de walkant ongeveer 20 centimeter water en in het midden, waar ik het slachtoffer dus vond, ongeveer een meter water.

3. De verklaring van de getuige [getuige], afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 27 maart 2008.

Deze verklaring houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven:

Ik ben duiker bij de brandweer.

Toen wij met de wagen ter plaatse kwamen, zag ik een voertuig schuin in het water staan. Ik ben aan de linker voorzijde van de auto het water ingegaan. Ik ben toen al wadend links naar de voorkant van het voertuig gegaan en vervolgens via de rechterkant van de auto naar achteren. Toen ik een halve cirkel om de auto had gemaakt, ben ik plat op mijn buik met mijn armen wijduit verder gegaan. Ik heb het slachtoffer uiteindelijk ongeveer 3 meter vanaf de rechterkant van de auto in het water aangetroffen. Ik voelde dat het lichaam van het slachtoffer schuin naar beneden lag. Ze lag op haar linkerzijde, met haar bovenlichaam naar beneden en haar benen schuin omhoog. De vrouw lag schuin in de modder. De sloot bestond uit een laag water van ongeveer 30 centimeter en daaronder modder. De benen staken schuin omhoog uit de modder. De linkerschouder en het hoofd zaten helemaal in de modder. Ik heb het slachtoffer aan de broekriem vastgepakt en de duikleider heeft ons vervolgens met een touw naar de kant getrokken, naar binnen gehaald. Ik had het slachtoffer stevig bij de broekriem vastgepakt, want ik voelde dat ze vastzat. De modder in de sloot was heel fijn en zacht. Het was drabbig.

4. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 30 juni 2008.

Deze verklaring houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven:

Ik ben op 9 juni 2006 ‘s avonds met mijn vrouw [slachtoffer] uitgegaan. Rond vier uur ’s ochtends zijn we met de auto naar huis gereden. Op de N247 is de auto in het water terechtgekomen. Ik heb [slachtoffer] uit het rechter raam van de auto geduwd. Daarna ben ik zelf het raam uitgegaan.

5. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 1 april 2008.

Deze verklaring houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven:

Ik woog ten tijde van het te water raken ongeveer 80 kilogram.

6. Een proces-verbaal met mutatienummer LJN PL1100/06-041945 van 19 juni 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisanten], respectievelijk hoofdagent en brigadier van de politie Zaanstreek-Waterland (rode map 5, blz. 28 e.v.)

Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 19 juni 2006 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van de verdachte:

[slachtoffer] was die avond (het hof begrijpt: de avond van 9 juni 2006) gekleed in een broek, twee shirtjes en cowboylaarzen.

7. Een proces-verbaal met mutatienummer LJN PL1100/06-041945 van 19 juli 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisanten], respectievelijk hoofdagent en brigadier van de politie Zaanstreek-Waterland (rode map 5, blz. 38 e.v.)

Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 19 juli 2006 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van de verdachte:

[slachtoffer] woog 47 kilo.

8. Een sectieverslag van 16 juni 2006 van H.A. Tromp, arts-patholoog van het NFI (rode map 1, blz. 50.)

Dit verslag houdt –voorzover van belang en zakelijk weergegeven- het volgende in:

Bij sectie op het lijk van [slachtoffer], geboren 23 december 1963, is het volgende gebleken.

Er werd geen anatomische doodsoorzaak gevonden. De bevinding bodemmateriaal tot diep in de luchtwegen, wijst op actief inademen van bodemmateriaal, wat er op duidt dat het slachtoffer nog in leven was bij het te water raken.

Gezien de bevindingen, te weten:

-bodemmateriaal tot diep in de luchtwegen;

-(waarschijnlijk) bodemmateriaal onder de vingernagels;

-zware, vochthoudende longen (gewicht 1710 gram, normaal ca. 850 gram),

passen de sectiebevindingen bij verdrinking als doodsoorzaak.

9. Een proces-verbaal met mutatienummer LJN PL1100/06-041945 van 22 juni 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant], hoofdagent van de politie Zaanstreek-Waterland (rode map 1, blz. 72 e.v.)

Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 21 juni 2006 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [getuige]:

Ik ben werkzaam bij Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Ik ben coördinator peilbeheer. Dat houdt in dat ik het peil van het water in de polder beheer. Ik ben coördinator van het zuidelijke deel van Noord-Holland, tot aan het IJ in Amsterdam.

Ik heb gegevens van het waterpeil van de polder Zeevang. Onder de polder Zeevang valt ook het gebied langs de Provinciale weg N247 te Middelie. De waterstand tussen zaterdag 10 juni 03.00 uur en zaterdag 10 juni 06.00 uur bedraagt iets meer dan -2.33 meter beneden Nieuw Amsterdams Peil. De stroming in die tijd was minimaal. Dat heeft te maken met de windinvloeden. Er werd die zaterdagochtend niet bemaald. Over het waterpeil ten opzichte van de aanwezige modder langs de Proviniale weg N247, ter hoogte van de klemweg, kan ik zeggen dat dat op vijf meter van de walkant ongeveer 60 centimeter is. De waterstand op een meter uit de walkant zal misschien 20 centimeter zijn.

10. Een rapport van 5 maart 2007 van dr. R.A. van Hulst, duikerarts, hoofd duik medisch centrum van de Koninklijke Marine (rode map 3, blz. 273 e.v.)

Dit rapport houdt –voorzover van belang en zakelijk weergegeven- het volgende in:

Plotselinge onderdompeling in diep water kan bij personen leiden tot desoriëntatie, waardoor men niet weet wat onder of boven is. Men leert altijd naar die plaats te gaan waar het licht vandaan komt of de belletjes volgen die ook naar boven gaan. In de nacht en/of in heel donker water kan dit een probleem zijn, omdat alle licht ontbreekt. In theorie kan men dus in diep water naar de bodem zwemmen en verdrinken. In deze situatie lijkt dit onwaarschijnlijk gezien de waterdiepte (opgegeven tussen de 20-80 cm, slikdiepte 50-80 cm). Op de manier zoals het slachtoffer uit de auto is gegaan, via het rechter zijraam, en gegeven de water-en slikdiepte, is het niet waarschijnlijk dat ze in verticale richting naar beneden zou zwemmen, als ze al niet direct de bodem had kunnen voelen met uitgestrekte armen.

Plotselinge onderdompeling in koud water kan ook bij gezonde mensen leiden tot hyperventilatie en cold shock. Door hyperventilatie kunnen personen water aspireren/inademen en hierdoor deels hun drijfvermogen of opwaarts vermogen verliezen en daardoor snel afzinken onder water en niet meer boven komen. Dit proces kan mogelijk versneld worden als men bijvoorbeeld veel kleren zou dragen, die verzadigd met water maken dat een persoon niet lang boven water kan blijven drijven. Gegeven de situatie op 10 juni 2006 was de lucht- en watertemperatuur niet van dien aard dat men in het voorliggende geval kan spreken van een zogenaamde ‘cold shock’. (Gegevens door ondergetekende opgevraagd bij Meteo Marine Vliegkamp De Kooy: 10 juni, 04.00 uur, temp. 15 graden Celsius, watertemp. 15-17 graden Celsius.) Uit het dossier is niet op te maken dat ze een zware tas of iets dergelijks droeg, die ervoor zou zorgen dat haar hoofd zwaarder zou zijn dan de rest van het lichaam en dat ze daardoor met het hoofd naar beneden zou liggen.

Conclusie:

Onduidelijk blijft waarom het slachtoffer niet op de knieën is gaan zitten of gaan staan, gezien de wijze van uit de auto ontsnappen en de relatieve ondiepte van het water/slik.

Het is uiterst onwaarschijnlijk dat iemand, al dan niet volledig gedesoriënteerd, in een ondiepe sloot met een geleidelijke overgang van water naar slik zichzelf zou ingraven in de modder waarbij de brandweer duiker zoals hij beschrijft uit volle kracht het slachtoffer met hoofd en linker schouder hieruit moest lostrekken.

11. De verklaring van de getuige-deskundige dr. R.A. van Hulst, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 27 maart 2008.

Deze verklaring houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven:

Ik ben duikerarts en heb de opleiding tot duiker gehad. Ik heb ook bergingen gedaan. Tevens ben ik sinds 1977 sportduik instructeur. Ik rapporteer ook voor het NFI. Ik ben dus medicus. Met betrekking tot dood door verdrinking heb ik een aantal wetenschappelijke publicaties op mijn naam staan. Ook in de praktijk heb ik ervaring met verdrinkingen, maar dan van duikers. In ons centrum worden duikers getraind. Wij worden ingezet bij sportduik ongevallen, maar ook voor watersport ongevallen. Ik heb een gesprek gehad met [verbalisant], brigadier-rechercheur van de politie Zaanstreek-Waterland.

Hij heeft mij de situatie geschetst van het slachtoffer zoals zij door de duiker van de brandweer is gevonden, te weten dat zij met het hoofd diep in de modder op haar linkerzijde is aangetroffen.

Ik ben er in mijn rapport van 5 maart 2007 van uitgegaan dat het slachtoffer met volle kracht uit de modder moest worden getrokken. Ook als dit anders is en bijvoorbeeld met een lichtere kracht geschiedde, blijf ik bij mijn conclusies. Immers, het slachtoffer was erg licht, 45 kilo, en als de longen zijn volgelopen is het slachtoffer nagenoeg gewichtloos. Als de brandweerman kracht heeft moeten uitoefenen betekent dat dat zij heeft vastgezeten in de modder. Zij zou anders gewichtloos hebben moeten zijn. Een recent verdrinkingsslachtoffer kan niet op deze wijze met het hoofd in de modder geraken. Er zijn ook geen enkele aanwijzingen waarom zij op deze manier met haar hoofd in de modder is geraakt. De normale positie van een slachtoffer zou zwevend zijn en niet vast in de drab. Dan moet er wel kracht van bovenaf zijn gebruikt. Wel kan het zijn dat als er rotzooi op de bodem ligt een slachtoffer daarin vast komt te zitten, maar bij slik blijft een slachtoffer zweven en komt niet zo vast te zitten. Ook niet als ze eerst met haar hoofd uit het raampje de auto uit is gegaan, want dan had ze ook direct naast de auto moeten liggen. Desoriëntatie van het slachtoffer is hier een theoretische mogelijkheid, daarbij hangt het er ook vanaf welke kleding iemand droeg, bij zware kleding is er minder opwaarts vermogen. Maar in dit geval sluit ik verdrinking door desoriëntatie uit. Althans ik acht dat hoogst onwaarschijnlijk. Daarbij speelt mee dat het slachtoffer goed kon zwemmen. Ik ben er bij mijn bevindingen niet vanuit gegaan dat ze naar de overkant wilde zwemmen, want de auto stond maar 2 meter van de wal af. En dan nog is het uiterst onwaarschijnlijk dat iemand zo vast in de bodem komt te zitten. Alleen in het geval dat het slachtoffer drijvend gevonden zou zijn zou het mogelijk zijn dat ze “vrij” verdronken is. Anders is dit zeer onwaarschijnlijk, alleen al gelet op de houding bij aantreffen.

Ik heb bij de rechtbank gesproken over een uitwendige oorzaak die ten grondslag moet hebben gelegen aan het in de modder raken van het slachtoffer. Ik bedoel daarmee dat het slachtoffer fysiek de bagger in is geduwd. Dit is mijn mening. Natuurgeweld is onwaarschijnlijk, ik heb de meteorologische gegevens van die dag opgevraagd en er waren geen bijzonderheden. Als iemand zich slap houdt en vanuit de auto naar buiten wordt geduwd dan val je naar buiten met je hoofd naar beneden in het water. Je komt dan net naast de auto terecht. Je keert in het water op dezelfde manier als wanneer je in water duikt. Je draait weer naar boven of zoals met deze diepte, je gaat op je knieën zitten. De eerste reactie van het lichaam is een opwaartse beweging van het lichaam naar boven. Als je toch naar beneden wilt, moet je actief naar beneden zwemmen. Iemand kan water binnenkrijgen, dat klopt. Door hyperventilatie is het mogelijk dat mensen in een situatie komen dat ze niet meer kunnen zwemmen. Als er water in de longen komt raakt de persoon bewusteloos en dan zinkt het lichaam af, maar blijft zweven of “trimmen”. Er is dan geen neerwaartse maar ook geen opwaartse beweging, er is sprake van een neutrale zweving. Echt zinken, zoals een steen, gebeurt alleen wanneer je heel zware kleding zou aanhebben.

In deze situatie blijf ik bij mijn conclusie dat er een uitwendige oorzaak voor de positie van het slachtoffer moet zijn geweest.

12. Een rapport van 28 juni 2008 van prof. dr. ir. F. Molenkamp, Technische Universiteit Delft, faculteit van de civiele techniek en geowetenschappen, leerstoel van grondmechanica.

Dit rapport houdt –voorzover van belang en zakelijk weergegeven- het volgende in:

Volgens de berekeningen zal de bestuurder bij de betreffende waterstand gemiddeld tot een diepte van ongeveer 98 cm wegzakken in de modderbodem van de watergang. Wegzakkende in deze bodem kan de bestuurder nog een verticale kracht op een object (als het lichaam van [slachtoffer]) uitoefenen op twee manieren, namelijk door:

-met zijn armen op het object te drukken;

-op het object te gaan staan.

Bij de bovengenoemde mate van wegzakken van de bestuurder in de modderbodem kan worden voorspeld dat door op het object te drukken met de armen een verticale kracht kan worden uitgeoefend van maximaal 17 dekaNewton en door het gebruik van het nog beschikbare opdrijvend gewicht een verticale kracht van 43 dekaNewton. Hierdoor zou de bestuurder met zijn armen een gewichtsloze en opdrijvingsloze pop met het hoofd naar beneden tot een diepte van gemiddeld 100 cm onder de waterstand in de bodem kunnen wegdrukken. Door vervolgens op de schouders van deze pop te gaan staan, zou middels het gebruik van zijn resterend opdrijvend gewicht van 43 dekaNewton een belangrijk deel van het bovendeel van de pop tot soortgelijke diepte in de modderbodem kunnen worden weggedrukt. Echter, voor het verticaal wegdrukken met de armen van een ondersteboven hangend object met een massa van 45 kg, zal dat object eerst moeten worden opgetild en ondersteboven moeten worden gedraaid. Als dit door de bestuurder zou worden uitgevoerd, zou deze tijdelijk het gewicht van het half-ondergedompelde object moeten dragen. Voor het overblijvend opdrijvend gewicht van een ondersteboven hangend object als een menselijk lichaam met een massa van 45 kg, lijkt 20 dekaNewton een aannemelijke schatting.

13. De verklaring van de getuige-deskundige prof. dr. ir. F. Molenkamp, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 30 juni 2008.

Deze verklaring houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven:

Wij hebben metingen verricht hoeveel kracht iemand kan uitoefenen als hij zelf in het water staat, en –rekening houdend met het drijvend gewicht van het object- hoeveel kracht nodig is iemand in de modder te drukken. De weerstand van het object bestaat uit het opdrijvend gewicht daarvan plus de weerstand van de grond die men moet wegdrukken. Een persoon gelijk aan de verdachte, te weten met een massa van ongeveer 80 kg en een lengte van 180 cm, kan deze kracht hebben uitgeoefend. De uiteindelijke positie van het slachtoffer kan alleen zijn veroorzaakt door maximale kracht uit te oefenen door op het slachtoffer te gaan staan. Het slachtoffer kan niet uit zichzelf zo diep in de modder zijn gezakt. Het slachtoffer zou mogelijk zelf in verticale positie een stuk in de modder kunnen zijn weggezakt, echter zij is met de benen omhoog die boven de modder uitkwamen, aangetroffen.

14. Een rapport van 18 maart 2008 van drs. G. de Lange, ingenieur-geoloog bij Deltares te Utrecht, bodem- en grondwatersystemen.

Dit rapport houdt –voorzover van belang en zakelijk weergegeven- het volgende in:

Het onderzoek heeft zich gericht op de vraag welke weerstand een menselijk lichaam ondervindt tijdens de indringing in de bodem.

De kracht die nodig is om met het bovenlichaam 40 tot 50 centimeter in de bodem te dringen, met de benen schuin omhoog, is 0,5 kN, wat overeenkomt met 50 kilo. Voor het bepalen van de benodigde kracht dient hiervan het eigen gewicht in water te worden afgetrokken; bij indringing in de bodem is het eigen gewicht nul. Om te bepalen hoeveel kracht een zwemmend persoon kan ontwikkelen is een proef genomen in een zwembad door weerstand uit te oefenen met een unster (het hof begrijpt: weegstoel met een veer, weeghaak). Hierbij bleek de ontwikkelde kracht van een geoefende zwemmer in de orde van 10 tot 15 kilo te liggen.

Bewijsoverweging

Het slachtoffer [slachtoffer] was in de vroege ochtend van 10 juni 2006 passagier in de auto die door verdachte, haar echtgenoot, werd bestuurd. De auto is te water geraakt in de watergang gelegen langs de Provincialeweg N247 te Middelie.

Het slachtoffer is bij een zoekactie door een duiker levenloos aangetroffen met haar lichaam onder water en met haar hoofd en haar linkerschouder geheel in de (modder)bodem, waarbij haar benen schuin naar boven waren gericht, op een afstand van ongeveer twee à drie meter van de rechtervoorzijde van de auto verwijderd.

Het water ter plaatse waar het slachtoffer is aangetroffen had een geringe diepte (maximaal 1 m), met een modderbodem. Het slachtoffer kon zwemmen (verklaring [getuige], map 2, dossierpagina 432).

Naar aanleiding van het overlijden van het slachtoffer [slachtoffer] en de twijfels die rondom de toedracht van haar overlijden zijn gerezen is uitgebreid onderzoek gedaan.

Wat er zij van al hetgeen aan het te water raken van de auto zou zijn voorafgegaan en gevolgd, kernpunt in deze zaak is de vraag of het slachtoffer na het te water raken van de auto, door eigen toedoen en op eigen kracht in de bodem van de betreffende watergang heeft kunnen geraken op de plaats en op de wijze als door de duiker [getuige] beschreven.

Een belangrijk deel van de behandeling in hoger beroep heeft zich op de beantwoording van die vraag toegespitst.

Met dat doel is onder andere door de volgende deskundigen gerapporteerd:

-dr. R.A. van Hulst, duikerarts, hoofd duik medisch centrum van de Koninklijke Marine;

-drs. G. de Lange, ingenieur-geoloog bij Deltares;

-prof. dr. ir. F. Molenkamp, hoogleraar aan de Technische Universiteit Delft, faculteit van de civiele techniek en geowetenschappen, leerstoel van grondmechanica.

Ook zijn de deskundigen ter terechtzitting gehoord, Van Hulst zowel ter terechtzitting in eerste aanleg als ter terechtzitting in hoger beroep en De Lange en Molenkamp ter terechtzitting in hoger beroep. Op initiatief van het openbaar ministerie zijn onder leiding van de deskundige Molenkamp nog nadere proeven uitgevoerd ter beantwoording van de vragen zoals door het hof geformuleerd bij de afronding van de schouw op 1 april 2008.

Die vragen betroffen:

-Met hoeveel kracht is, gegeven de plaats van het ongeval en de omstandigheden waaronder het ongeval heeft plaatsgehad zoals daarvan blijkt uit het dossier, alsmede gegeven de wijze en de diepte waarop het lichaam van het slachtoffer in de bodem van de watergang is aangetroffen, het lichaam van het slachtoffer in de modder gebracht?

-Kan deze kracht door een persoon worden uitgeoefend, en zo ja, is het dan mogelijk dat daarbij het hoofd en een deel van het bovenlichaam van die persoon droog blijven?

De bevindingen en conclusies van de deskundigen, ieder vanuit zijn eigen specifieke deskundigheid en expertise, houden in essentie –zakelijk weergegeven- in dat er geen ruimte is voor de mogelijkheid dat het slachtoffer inderdaad eigenstandig en op eigen kracht op die wijze in de modderbodem terecht is gekomen, doch dat zij daar door een externe kracht gebracht moet zijn.

De in eerste instantie door de patholoog Tromp gedane uitlating als zou een dergelijke toedracht wel mogelijk zijn is door haar ondubbelzinnig teruggenomen in haar verhoor ter terechtzitting in hoger beroep van 27 maart 2008 en –zakelijk weergegeven- bestempeld als niet meer dan een uitlating in algemene zin dat mensen in uitzonderlijke situaties uitzonderlijke dingen doen, maar dat haar deskundigheid verdere gevolgtrekkingen niet toelaat.

De deskundige Molenkamp heeft in zijn rapport nog gedetailleerd de grootte van de krachten aangegeven die met het in de bodem brengen van een op het slachtoffer gelijkend object gepaard kunnen gaan op een locatie als de onderhavige.

Hij heeft voorts de vraag of een persoon met de lengte en het toenmalig gewicht van verdachte deze kracht kan hebben uitgeoefend bevestigend beantwoord.

Nu niet ter discussie staat dat geen andere externe kracht dan afkomstig van de verdachte ter plaatse aanwezig was of een rol kan hebben gespeeld bij het overlijden van het slachtoffer, is er geen andere conclusie mogelijk dan dat het verdachte is geweest die het slachtoffer aldus met haar hoofd en lichaam onder water heeft gebracht en vervolgens met haar hoofd in de modder heeft geduwd, waardoor zij water en bodemmateriaal in haar longen heeft binnengekregen en als gevolg daarvan is overleden.

Voorbedachte rade

In het dossier bevinden zich aanwijzingen dat verdachte het slachtoffer met een vooropgezet plan om het leven heeft gebracht. In dat verband heeft het hof met verdachte ter terechtzitting onder meer gesproken over het slaapmiddel dat in de maag van het slachtoffer is aangetroffen en de onwaarschijnlijkheid dat verdachte in slaap achter het stuur van zijn auto een afstand van ongeveer 4 km heeft overbrugd op een donkere weg met bomenrijen en daarbij op correcte wijze twee flauwe bochten naar links heeft genomen en vlak na het nemen van de tweede flauwe bocht naar links naar rechts heeft gestuurd om bij een zich daar bevindende parkeerhaven vervolgens in het aan de rechterzijde van de weg gelegen water te raken.

Ook de advocaat-generaal en de raadsman hebben uitgebreid stilgestaan bij de betekenis die aan zulke en andere aanwijzingen zou moeten worden gehecht.

Wat daarvan echter ook zij, het hof is op grond van het navolgende van oordeel dat de levensberoving van het slachtoffer niet het gevolg is geweest van een onmiddellijke gemoedsbeweging, doch dat verdachte tijd en gelegenheid heeft gehad zich op dit voornemen te bezinnen.

Verdachte heeft immers het slachtoffer onder water gebracht, vervolgens met haar hoofd in de modder gebracht en gehouden en bewerkstelligd dat zij in levenloze toestand raakte.

Inherent aan deze handelingen is dat daarmee, naar de ervaringsregels leren, geruime tijd gepaard moet zijn gegaan, in elk geval voldoende tijd waarin verdachte zich had kunnen bezinnen en het nodige had kunnen verrichten om op zijn voornemen terug te komen, zoals zijn handelingen staken, zonodig daarna hulp te verlenen of hulp in te roepen. Verdachte heeft dit nagelaten. Het te hulp roepen van de getuige [getuige] kan immers in dit verband niet als zodanig gelden, nu de levensberoving toen in feite was voltooid en dit moet worden gezien in het licht van het verschaffen van aannemelijkheid aan het door verdachte later tegenover derden geschetste ongevalscenario, waarin verdachte tot op heden heeft volhard.

Ook de voorbedachte rade is daarmee bewezen.

Verzoek om contra expertise/betwisting van bewijskracht conclusies Van Hulst

De raadsman heeft nog aangevoerd dat indien het hof de bevindingen van de deskundige Molenkamp voor het bewijs wenst te gebruiken hij om een tegenonderzoek verzoekt om de volgende redenen:

1-het rapport gaat ervan uit dat het slachtoffer is aangetroffen op de wijze zoals door de duiker [getuige] beschreven, te weten op haar linkerzijkant. Volgens zijn commandant [getuige], heeft [getuige] hem gerapporteerd dat het slachtoffer met haar gezicht naar beneden in de “blubber” en op haar buik heeft gelegen; om dezelfde reden is de raadsman van oordeel dat de verklaring en conclusies van Van Hulst niet voor het bewijs mogen worden gebruikt.

2-de proeven met de pop zijn in verticale vorm genomen, het slachtoffer lag schuin;

3-er is geen rekening gehouden met het effect van het tegenspartelen van het slachtoffer;

4-de uittrekkracht spoort niet met hetgeen [getuige] daarover ter terechtzitting in hoger beroep als getuige heeft verklaard;

5-bij de proeven met de pop is deze niet voorzien van haar en kleding;

6-[getuige] heeft verklaard dat hij ter plaatse waar hij het slachtoffer aantrof moeilijk kon staan en daarom lucht in zijn duikersuitrusting heeft geblazen. Opmerkingen daarover in verband met de diepte ter plaatse vindt de raadsman niet terug in het rapport.

Het hof overweegt:

Over de wijze waarop hij het slachtoffer heeft aangetroffen heeft [getuige] in alle instanties consistent en eensluidend verklaard. Slechts op een paar details, die voor de beoordeling van de zaak niet ter zake doen, is dit anders. Deze verklaringen acht het hof betrouwbaar. De verklaring van [getuige] doet daar niet aan af en het verschil tussen zijn verklaring en die van [getuige] betreft –nu ook [getuige] aangeeft dat [getuige] hem vertelde dat hij het slachtoffer met haar hoofd in de modder heeft aangetroffen- een onderdeel van ondergeschikt belang. Een en ander tast de bevindingen van Van Hulst en Molenkamp dus niet aan.

Het verzoek van de raadsman betreft dan in essentie onderzoek op onderdelen betreffende de kracht waarmee het slachtoffer in de modder is gebracht, maar raakt niet de kern van de bevindingen van Molenkamp, zoals die eensluidend zijn aan en steun vinden in die van de deskundigen Van Hulst en De Lange, te weten –zoals hiervoor vermeld- dat er geen ruimte is voor de mogelijkheid dat het slachtoffer inderdaad zelfstandig en op eigen kracht op die wijze in de modderbodem terecht is gekomen, doch dat zij daar door een externe kracht gebracht moet zijn. Hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht kan daaraan geen afbreuk doen.

Gelet op hetgeen overigens uit de bewijsmiddelen blijkt en in de bewijsoverweging hieromtrent is overwogen zal uitsluitsel over de door de raadsman opgeworpen punten dus niet van belang kunnen zijn voor het onderzoek of voor enige door het hof te nemen beslissing en is er bijgevolg geen noodzaak voor zodanig tegenonderzoek.

Het verzoek wordt afgewezen.

Strafbaarheid van het bewezengeachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezengeachte uitsluit, zodat dit strafbaar is.

Het bewezengeachte levert op:

moord.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen en maatregel

De rechtbank Haarlem heeft de verdachte -voor het primair tenlastegelegde- veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien jaren, met beslissing omtrent de in beslag genomen voorwerpen.

Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.

Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.

Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.

Verdachte heeft zijn vrouw vermoord en haar daarmee haar kostbaarste bezit, het leven, ontnomen. Hij heeft daarmee hun beider kinderen onzegbaar leed berokkend. Het hoeft geen betoog met welk een belast verleden deze verder door het leven moeten, met het gemis van hun moeder en de (latere) wetenschap dat hun vader daarvoor verantwoordelijk is.

Als gevolg daarvan moeten zij nu ook opgroeien zonder hun vader.

Dit alles zal zonder twijfel voor hen buitengewoon zwaar zijn.

Ook andere familieleden, vrienden en anderen voor wie zij dierbaar was, moeten het slachtoffer missen.

Verdachte heeft het slachtoffer daarbij op buitengewoon gruwelijke wijze om het leven gebracht door haar te verdrinken in een sloot, waarbij hij haar hoofd in de modder heeft gedrukt en gehouden. Aan te nemen valt dat het slachtoffer de laatste minuten van haar leven een dramatische, maar kansloze doodstrijd heeft geleverd, in het besef dat diegene met wie zij haar leven tot dusver had gedeeld, zich nu op deze gewelddadige wijze tegen haar keerde.

Het is aannemelijk dat het motief voor de daad van verdachte gezocht moet worden in de omstandigheid dat zijn huwelijk met het slachtoffer kennelijk stukgelopen leek en hij een heimelijke relatie was aangegaan met een andere vrouw, met wie hij niet lang na het overlijden van het slachtoffer is gaan samenwonen.

Naderhand heeft verdachte op geen enkele wijze spijt of berouw van zijn daad getoond of is hij tot bezinning gekomen, hij heeft integendeel gepersisteerd in de leugens die hij ten aanzien van hetgeen volgens hem zich die nacht rondom het overlijden van het slachtoffer had afgespeeld, aan derden, zoals familie en vrienden, maar ook politieambtenaren had verteld.

Aldus heeft verdachte op buitengewoon gewelddadige, meedogenloze en gewetenloze wijze gehandeld, met uitsluitend oog voor zichzelf en zelfs met volkomen voorbijgaan aan de belangen en het levensgeluk van zijn kinderen. Zijn daad heeft de rechtsorde geschokt.

Een langdurige gevangenisstraf is daarop het enig passende antwoord.

Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 5 december 2007 is verdachte niet eerder strafrechtelijk veroordeeld.

Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Het hierna als zodanig te melden inbeslaggenomen voorwerp, dat aan verdachte toebehoort, dient te worden verbeurdverklaard en is daarvoor vatbaar aangezien het bewezengeachte met behulp van dit voorwerp is begaan of voorbereid.

De hierna als zodanig te melden inbeslaggenomen voorwerpen, die aan verdachte toebehoren en bij gelegenheid van het onderzoek naar het door hem begane feit zijn aangetroffen, dienen te worden onttrokken aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar aangezien zij van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet of met het algemeen belang, terwijl zij kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten, dan wel tot de belemmering van de opsporing van soortgelijke feiten.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36b, 36d en 289 van het Wetboek van Strafrecht.

Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezengeachte.

Beslissing

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.

Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezengeachte omschreven.

Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.

Verklaart dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.

Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 (vijftien) jaren.

Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.

Onttrekt aan het verkeer de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:

2.00 stk capsule Temazepam in doordrukstrip;

6.00 stk verpakkingsmateriaal; lege doordrukstrips Temazepam en Tramadol.

Verklaart verbeurd het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:

1.00 stk personenauto Opel Vectra-B, kleur blauw, [kenteken].

Gelast de teruggave aan verdachte van het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:

1.00 stk papier, diversen papieren blaadjes.

Gelast de bewaring van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen ten behoeve van de rechthebbende, te weten:

1.00 stk compactdisc, DVD-disc;

1.00 stk sigaret;

3.00 stk papier; prints betreffende waterpeil;

1.00 stk mes, scalpel;

10.00 stk pil Kruidvat, doordrukstrip met 10 paracetamol 500.

Dit arrest is gewezen door de eerste meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. L.A.J. Dun, mr. P. Wagenmakers en mr. J. Bevaart, in tegenwoordigheid van mr. P. Dingemanse, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 juli 2008.