Home

Gerechtshof Amsterdam, 28-06-2007, BC4796, 23-003899-06

Gerechtshof Amsterdam, 28-06-2007, BC4796, 23-003899-06

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
28 juni 2007
Datum publicatie
20 februari 2008
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2007:BC4796
Formele relaties
Zaaknummer
23-003899-06

Inhoudsindicatie

Inzet van lokauto als middel van opsporing (van autokrakers) levert geen strijd op met bevoegdheden van politie tot opsporing. Ook is niet aannemelijk geworden dat de verdachte door die inzet is gebracht tot andere handelingen dan die, waarop zijn opzet tevoren was gericht. Het gegeven dat de auto door de politie is geprepareerd, geparkeerd en geobserveerd en in die zin de politie de verdachte heeft gefopt is mogelijk niet alledaags en kan in zoverre bijzonder worden genoemd, doch doet aan deze conclusie niet af.

Uitspraak

arrestnummer:

parketnummer: 23-003899-06

datum uitspraak: 29 juni 2007

TEGENSPRAAK

VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 11 augustus 2006 in de strafzaak onder parketnummer 13-410726-06 van het openbaar ministerie

tegen

[de verdachte]

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 28 juli 2006 en op de terechtzitting in hoger beroep van 15 juni 2007.

Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de gemachtigde raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding. Van die dagvaarding is een kopie in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlastelegging wordt hier overgenomen.

Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest het hof deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd.

Bespreking van gevoerde verweren

De raadsman heeft bepleit dat het hof het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zal verklaren.

Hij heeft daartoe onder het overleggen van pleitnotities aangevoerd dat de inzet van een zogenaamde lokauto onrechtmatig is. Deze stelling heeft de raadsman gegrond op de volgende peilers.

1. Het plaatsen van een lokauto is steeds onrechtmatig omdat de politie de bevoegdheid daartoe mist.

2. Het gebruik van een lokauto is onrechtmatig in het zich voordoende geval waarin er geen verdachte bekend is.

3. In het onderhavige geval is het gebruik van een lokauto niet proportioneel.

4. Bij de verdachte was geen generiek opzet.

De hiervoor onder 2. tot en met 4. genoemde peilers, bezien in onderling verband en

samenhang, nopen tot de conclusie dat de verdachte ten gevolge van de inzet van de

lokauto een delict heeft gepleegd, waarop zijn opzet niet reeds tevoren was gericht.

Subsidiair heeft de raadsman compensatie in de vorm van strafmatiging bepleit op de voet van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, omdat het bevestigen van valse kentekenplaten op de lokauto door de politie een verzuim oplevert in de zin van die bepaling.

Op grond van de stukken in het dossier en hetgeen is verhandeld ter terechtzitting in hoger beroep is naar het oordeel van het hof de volgende gang van zaken aannemelijk geworden.

Op 10 maart 2006 te 20.00 uur is door de politie op de Plantage Muidergracht te Amsterdam een personenauto geplaatst. De politie heeft die auto voorzien van niet voor die auto afgegeven, buitenlandse kentekenplaten. In deze afgesloten auto waren door de politie onder meer een mobiele telefoon en een dummy van een navigatiesysteem neergelegd c.q. aangebracht. Deze voorwerpen waren van buiten die auto voor passanten zichtbaar. Tegenover deze auto is door de politie een observatiepost geplaatst en bemand. Ongeveer twintig minuten nadat deze auto ter plaatse was geparkeerd, is door de verdachte een ruit van de auto vernield en heeft hij het navigatiesysteem weggenomen. De verdachte is terstond aangehouden.

De politie is tot de inzet van deze auto overgegaan met het oog op het grote aantal gepleegde inbraken uit auto’s op de Plantage Muidergracht (en naar het hof aanneemt: ook de directe omgeving van die gracht). Als doel van deze actie is in het proces-verbaal van relaas vermeld: het verminderen van voertuigcriminaliteit. De officier van justitie heeft aan de politie voor de uitvoering van deze actie toestemming verleend. Het hof zal in navolging van de politie de term lokauto bezigen.

Gegeven de veelheid van gepleegde autokraken op en nabij de plaats waar de lokauto door de politie is geplaatst en het vorenweergegeven doel van de inzet van de lokauto, moet worden aangenomen dat de politie de aanhouding op heterdaad van een autokraker heeft beoogd.

Gelet op wat de ervaring leert met betrekking tot autokrakers -in de regel gaat het om lieden die dit soort van feiten bij herhaling plegen- en met betrekking tot autokraken -in de regel gaat het om ergerlijke misdrijven waarvan de daders slechts moeizaam kunnen worden geïdentificeerd-, getuigt de inzet van de lokauto van een zekere creativiteit in de opsporing.

Immers, degene die overeenkomstig een daartoe genomen besluit de lokauto kraakt, laadt niet slechts de verdenking op zich -onder het toeziend oog van de politie- een misdrijf te hebben begaan, maar laadt daardoor tevens de verdenking op zich dat hij zich daaraan eerder heeft bezondigd. Aldus wordt de inzet van de lokauto gelegitimeerd door in elk geval het belang dat bestaat bij de zeer grote pakkans van een autokraker, van wie in redelijkheid mag worden aangenomen dat hij zich niet voor het eerst op of nabij die locatie aan een autokraak schuldig maakt.

Gegeven de aan de politie opgedragen taken -de opsporing van strafbare feiten als ook de aan artikel 2 van de Politiewet 1993 te ontlenen taakstelling- valt niet in te zien dat de politie met de inzet van de lokauto in het onderhavige geval aan een rechtsregel is voorbij gegaan.

Daartoe overweegt het hof in het bijzonder dat de hier aan de orde zijnde inzet van de lokauto als middel van opsporing geen strijd oplevert met de in boek I van het Wetboek van Strafvordering neergelegde regeling van bijzondere bevoegdheden tot opsporing, terwijl evenmin aannemelijk is geworden dat de verdachte door die inzet is gebracht tot andere handelingen dan die, waarop zijn opzet tevoren was gericht. Het gegeven dat de auto door de politie is geprepareerd, geparkeerd en geobserveerd en in die zin de politie de verdachte heeft gefopt is mogelijk niet alledaags en kan in zoverre bijzonder worden genoemd, doch doet aan deze conclusie niet af.

Overigens is niet aannemelijk geworden dat de verdachte doordat de politie op de lokauto buitenlandse kentekenplaten heeft aangebracht -indien al in strijd met de wet- is geschonden in een rechtens te respecteren belang.

Evenmin kan -in aanmerking genomen hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de frequentie, aard en ernst van autokraken en de in de regel moeizame opsporing van de daders van deze misdrijven- met vrucht kan worden gesteld dat door de politie onder gezag van de officier van justitie in het onderhavige geval voorbij is gegaan aan de in acht te nemen beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit.

Het hof overweegt tot slot en ten overvloede, dat het enkele feit dat achteraf bezien de aanhouding van de verdachte klaarblijkelijk niet heeft geleid tot de opheldering van op of nabij die locatie eerder gepleegde autokraken, niet meebrengt dat de officier van justitie door de verdachte te vervolgen ter zake van de kraak op de lokauto in strijd handelt met enige regel van strafvordering. Wel dient aan dit aspect betekenis te worden toegekend aan -indien het hof daaraan toekomt- de straftoemeting.

Het voorgaande voert tot de slotsom dat de verweren worden verworpen.

Bewezengeachte

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat

hij op 10 maart 2006 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een personenauto, Fiat Punto, heeft weggenomen enig goed, toebehorende aan [benadeelde], waarbij verdachte het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door met een steen een raam van die auto in te slaan.

Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezengeachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Strafbaarheid van het bewezengeachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezengeachte uitsluit, zodat dit strafbaar is.

Het bewezengeachte levert op:

Diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf en/of maatregel

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 120 uren, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag, subsidiair 60 dagen hechtenis, met de bijzondere voorwaarde dat verdachte in het kader van de tenuitvoerlegging van de taakstraf de aanwijzingen en opdrachten van de reclassering opvolgt. Voorts heeft de politierechter de benadeelde partij niet ontvankelijk in haar vordering verklaard.

Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht en dat de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, met oplegging van een schadevergoedingsmaatregel.

Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.

Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal uit een auto door middel van braak en heeft kennelijk met het oogmerk van financieel gewin gehandeld. Door autokraken ontstaat schade en gedupeerden zijn vaak veel tijd kwijt aan de reparatie daarvan en het doen van aangiftes.

Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 16 april 2007 is verdachte eerder ter zake van een geweldsdelict en een soortgelijk feit veroordeeld.

Het hof acht, alles afwegende, een werkstraf van na te melden duur passend en geboden.

De omstandigheid dat in het onderhavige geval de diefstal is gepleegd onder wakend oog van politieambtenaren en de lokauto door hen op de openbare weg is geparkeerd maakt, dat daardoor de ernst van het feit, in het bijzonder de ernst van de door de verdachte toegebrachte schade, enigszins wordt gerelativeerd. Op die grond zal het hof de op te leggen taakstraf matigen tot 80 uren.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezengeachte.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering heeft zich overeenkomstig artikel 51b van dat Wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade als gevolg van het aan verdachte tenlastegelegde.

De benadeelde partij is in eerste aanleg niet ontvankelijk verklaard in haar vordering.

De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep op de voet van artikel 421, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering gevoegd met een vordering van EUR 288,13 zoals door haar ook in eerste aanleg is gevorderd.

Het hof is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij niet van zo eenvoudige aard is, dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Deze kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Het hof zal de benadeelde partij daarin dan ook niet ontvankelijk verklaren.

Beslissing

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.

Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezengeachte omschreven.

Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.

Verklaart dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.

Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, te weten het verrichten van onbetaalde arbeid gedurende 80 (tachtig) uren.

Beveelt dat bij niet naar behoren verrichten van de taakstraf, deze wordt vervangen door hechtenis voor de duur van 40 (veertig) dagen.

Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uren per dag.

Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde]

Verklaart de benadeelde partij niet ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat deze benadeelde partij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.

Dit arrest is gewezen door de 23e meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.A. Hartsuiker, mr. R. Veldhuisen en mr. P.C. Kortenhorst, in tegenwoordigheid van mr. C. Duijts, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 29 juni 2007.