Home

Gerechtshof Amsterdam, 13-08-2007, BB4218, 07/00249

Gerechtshof Amsterdam, 13-08-2007, BB4218, 07/00249

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
13 augustus 2007
Datum publicatie
26 september 2007
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2007:BB4218
Zaaknummer
07/00249
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023] art. 6:11

Inhoudsindicatie

Gemachtigde heeft daags voor de zitting verzocht om uitstel van de zitting. Hof oordeelt dat gelet op het moment van het verzoek in samenhang met de aangevoerde redenen niet kan worden geoordeeld dat het tijdig en onder aanvoering van gewichtige redenen is gedaan.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

Vijfde Enkelvoudige Belastingkamer

UITSPRAAK OP VERZET

op het verzet van X te Y, belanghebbende,

tegen

een uitspraak na vereenvoudigde behandeling van de twaalfde enkelvoudige belastingkamer van het Gerechtshof te ’s-Gravenhage.

1. Loop van het geding

De Hoge Raad heeft op 4 mei 2007 onder nummer 41.429 arrest gewezen op het beroep in cassatie van belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerechtshof te ‘s-Gravenhage van 24 september 2004, nr. BK-03/02463, betreffende de beschikking aansprakelijkstelling ingevolge de Invorderingswet 1990 van de Ontvanger van de Belastingdienst A, met betrekking tot door een derde verschuldigde doch niet betaalde belastingen en premie volksverzekeringen tot een bedrag van € B.

Deze beschikking is, na daartegen gemaakt bezwaar, gehandhaafd.

Op 4 december 2003 heeft het Gerechtshof te ’s-Gravenhage het beroep van belanghebbende (na vereenvoudigde behandeling) niet-ontvankelijk verklaard. Het Gerechtshof te ‘s-Gravenhage heeft bij uitspraak van 24 september 2004 het verzet van belanghebbende tegen deze uitspraak ongegrond verklaard.

De Hoge Raad heeft de uitspraak van het Gerechtshof te ‘s-Gravenhage vernietigd en het geding verwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling met in achtneming van zijn arrest.

De griffier heeft de bij het Hof bekende gemachtigden van belanghebbende (aangetekend) een uitnodiging gestuurd voor de zitting van 29 juni 2007. Ter zitting van 29 juni 2007 is belanghebbende noch enige gemachtigde verschenen.

2. Geding na cassatie

2.1. De Hoge Raad heeft in het verwijzingsarrest onder punt 3.3 en 3.4 overwogen:

3.3. De eisen van een goede rechtspleging brengen mee dat in geval een belanghebbende of zijn gemachtigde tijdig en onder aanvoering van gewichtige redenen waarom hij niet op de voor de behandeling van de zaak vastgestelde zittingsdag aanwezig kan zijn of zich op de behandeling kan voorbereiden, verzoekt die behandeling op een nader te bepalen latere dag te doen plaatsvinden, de rechter dat verzoek inwilligt tenzij hij oordeelt dat zwaarder wegende bij de behandeling van de zaak betrokken belangen aan een zodanig uitstel in de weg staan. Dit oordeel dient in zijn uitspraak met redenen te worden omkleed (vgl. HR 15 december 1993, nr. 29315, BNB 1994/55, en HR 31 januari 2001, nr 35914, BNB 2001/132).

Door te overwegen als onder 3.2 vermeld heeft het Hof zijn daar weergegeven oordeel niet toereikend gemotiveerd. De klachten zijn in zoverre gegrond en behoeven voor het overige geen behandeling. De uitspraak van het Hof kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.

3.4. Nu het Hof in het verzetschrift kennelijk en niet onbegrijpelijk een verzoek van belanghebbende heeft gelezen om op het verzet te worden gehoord, zal het verwijzingshof haar daartoe de gelegenheid moeten bieden.

2.2. Omdat het Gerechtshof te ’s-Gravenhage, aldus de Hoge Raad, het verzoek van belanghebbende om uitstel van de zitting van 3 september 2004 niet heeft ingewilligd zonder dit oordeel toereikend te motiveren, kon voornoemde uitspraak van dat hof niet in stand blijven.

2.3. Het Hof heeft, zoals door de Hoge Raad is opgedragen, belanghebbende de gelegenheid geboden om op het verzet te worden gehoord. Hij is hiertoe uitgenodigd voor de mondelinge behandeling van het verzet op 29 juni 2007.

3. Vaststaande feiten

3.1. Het Gerechtshof te ‘s-Gravenhage heeft in de uitspraak van 4 december 2003 de feiten als volgt weergegeven:

Het afschrift van de bestreden uitspraak is gedagtekend 3 juli 2003. Het beroepschrift is gedateerd 14 augustus 2003. Het op de enveloppe geplaatste poststempel draagt de datum 22 augustus 2003. Bij binnenkomst van het beroepschrift ter griffie van het Hof heeft de griffier daarop een stempelafdruk geplaatst met de datum 27 augustus 2003.

Het Hof stelt in aanvulling daarop nog de volgende feiten vast:

3.2. Bij brief van 21 mei 2007 heeft de griffier van het Hof een uitnodiging voor de zitting aangetekend verzonden naar kantoor C te D; dit kantoor had het verzetschrift ingediend. Bij fax van 22 mei 2007 heeft mr. E van kantoor C laten weten dat kantoor C zich medio maart 2007 als gemachtigde had terug getrokken. Hij verklaarde voorts het rolbericht (het Hof begrijpt: de uitnodiging) van het Hof doorgezonden te hebben naar het waarschijnlijke faxnummer van belanghebbende.

3.3. Bij brief van 25 mei 2007 heeft de griffier van het Hof een uitnodiging voor de zitting aangetekend verzonden naar kantoor F te D; dit kantoor had het cassatieberoepschrift ingediend.

3.4. Met een fax met dagtekening 28 juni 2007, welke volgens de afzendergegevens is verzonden om 17.08 uur, heeft G van kantoor H, voor zover hier relevant, het volgende geschreven:

Naar wij vandaag hebben vernomen zal morgen 29 juni 2007 de mondelinge behandeling plaatsvinden van het fiscale beroep van de heer A.

Wij verzoeken om een aantel redenen om uitstel.

De eerste reden is dat wij zaak nog niet eigen zijn, nu wij pas een paar maanden de administratieve en fiscale adviseurs van de heer A zijn. Het dossier wat ons zal worden toegezonden bevat twee volle multomappen. Het is voor ons niet mogelijk om deze voor morgen te beheersen.

De zaak nemen wij over van kantoor F.

De tweede reden is dat de heer A momenteel woonachtig is in Zuid Afrika en het voor hem niet mogelijk om morgenochtend in Amsterdam aanwezig te zijn en noch zorg te laten dragen voor de relevante machtigingen.

De derde reden is dat naast deze procedure een civielrechtelijke procedure gaande is bij het Hof Den Haag, welke procedure op de slaaprol staat in afwachting van een arrest van de Hoge Raad met betrekking tot het gebruik maken van vennootschappen onder firma’s waarbij de beherend vennoten nagenoeg allemaal polen zijn. Bij een gunstige uitspraak zal dit invloed hebben op de fictieve dienstverband waarop de vermeende aanslagen berusten.

Om die reden willen wij u verzoeken de behandeling van deze zaak aan te houden tot het genoemde arrest is gewezen.

3.5. De griffier heeft na een telefonische poging bij fax van 29 juni 2007 (omstreeks 8.30 uur) aan G laten weten dat het uitstel niet was verleend. In het faxbericht schrijft de griffier voor zover hier van belang:

Naar aanleiding van uw brief, waarin u verzoekt om uitstel van de zitting van vrijdag 29 juni 2007 te 10.00 uur, deel ik u mede dat geen uitstel wordt verleend.

Het Hof heeft daarbij in aanmerking genomen dat

- thans enkel in geschil is de behandeling van de verzetzaak en daarbij zeker geen reden bestaat de behandeling van uw verzoek aan te houden tot de uitkomst bekend is van de civielrechtelijke procedure;

- dat u verklaard heeft sinds een paar maanden adviseur van belanghebbende te zijn;

- dat de uitnodiging voor de zitting reeds op 25 mei 2007 naar de bij het Hof bekende gemachtigde is verzonden;

- u pas op 28 juni 2007, 17.08 uur uitstel van de mondelinge behandeling heeft verzocht.

Tevens verzoek ik u om op korte termijn een machtiging te overleggen.

De behandeling van de zaak zal op vrijdag 29 juni 2007 te 10.00 uur plaatsvinden.

4. Grondslagen van het verzet

In verzet staat ter beoordeling of het Hof te ‘s-Gravenhage op 4 december 2003 belanghebbende terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in het beroep.

5. Standpunt belanghebbende

F noch G hebben zich ten aanzien van de ontvankelijkheid van belanghebbende in het beroep schriftelijk uitgelaten. Omdat geen van beiden het door C ingenomen standpunt heeft herroepen gaat het Hof er vanuit dat dit nog steeds als standpunt van belanghebbende kan worden aangemerkt. C heeft op 4 maart 2004 het volgende standpunt ingenomen:

Het beroepschrift welk niet ontvankelijk is verklaard door dat het niet tijdig is ingediend, is door mij op 14 augustus 2003 opgesteld. Vanwege een defecte faxapparaat heb ik het beroepschrift per gewone post verzonden.

Dit betekent dat het om 20.00 uur bij de portier van het gehele complex is ingeleverd alwaar iedere dag de PTT de post ophaald. Het is voor mij niet duidelijk wanneer de PTT het beroepschrift heeft meegenomen. Evenmin is het voor mij inzichtelijk op welke wijze de PTT het beroepschrift heeft besteld.

Wel is het beroepschrift tijdig, dat wil zeggen binnen de gestelde beroepstermijn, ter post is bezorgd.

Ik verzoek u mijn cliënt alsnog in zijn beroep ontvankelijk te verklaren mede vanwege het grote belang (ruim € B) en de verstrekkende gevolgen, een faillissement is niet zonder meer uitgesloten, die afwijzing zonder inhoudelijke beschikking voor mijn cliënt heeft.

6. Beoordeling van het verzet

6.1. Machtiging en verzending uitnodiging voor zitting

6.1.1. Het beroep in cassatie is namens belanghebbende ingesteld door F. Tot de stukken van dit geding behoort overigens geen schriftelijke machtiging op grond van artikel 29 Algemene wet inzake rijksbelastingen jo. artikel 8:24, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

6.1.2. Het Hof heeft van belanghebbende noch deze gemachtigde een bericht ontvangen waaruit zou blijken dat F geen gemachtigde meer is.

Op grond van artikel 6:17, artikel 8:37 en artikel 8:56 Awb heeft het Hof de uitnodiging voor de zitting van 29 juni 2007 verzonden aan zowel C als aan F.

6.1.3. Gelet op het voorgaande is belanghebbende op juiste wijze uitgenodigd voor de zitting. Het feit dat belanghebbende er op enig moment voor heeft gekozen een andere gemachtigde te kiezen doet hier niet aan af omdat het op de weg van belanghebbende ligt een dergelijke wijziging aan het Hof door te geven.

6.2. Met betrekking tot het verzoek om uitstel van de mondelinge behandeling

6.2.1. Zoals de Hoge Raad in zijn verwijzingsarrest heeft vermeld brengen de eisen van een goede rechtspleging mee dat in geval een belanghebbende of zijn gemachtigde tijdig en onder aanvoering van gewichtige redenen waarom hij niet op de voor de behandeling van de zaak vastgestelde zittingsdag aanwezig kan zijn of zich op de behandeling kan voorbereiden, verzoekt die behandeling op een nader te bepalen latere dag te doen plaatsvinden, de rechter dat verzoek inwilligt tenzij hij oordeelt dat zwaarder wegende bij de behandeling van de zaak betrokken belangen aan een zodanig uitstel in de weg staan. Dit oordeel dient in de uitspraak met redenen te worden omkleed.

6.2.2. Uit de overwegingen van de Hoge Raad blijkt dat een verzoek om uitstel van de behandeling ter zitting tijdig en onder aanvoering van gewichtige redenen dient plaats te vinden. Indien een verzoek aan die voorwaarden voldoet dient de rechter aan het verzoek gehoor te geven tenzij zwaarder wegende bij de behandeling van de zaak betrokken belangen aan een zodanig uitstel in de weg staan.

6.2.3. In artikel 12, tweede lid, van de Procesregeling belastingkamers gerechtshoven 2005 (hierna: Procesregeling) is (kennelijk) een vastlegging gemaakt van wat door de hoven als een tijdig verzoek kan worden aangemerkt. Artikel 12, tweede lid, luidt:

Een verzoek om uitstel van de behandeling ter zitting dient zo spoedig mogelijk na ontvangst van de uitnodiging, schriftelijk en gemotiveerd te worden ingediend. Een verzoek om uitstel dat binnen een termijn van drie weken voor de zitting is ontvangen wordt afgewezen, tenzij sprake is van een overmachtsituatie.

6.2.4. Het oordeel van de Hoge Raad dat een verzoek om uitstel van de mondelinge behandeling van de zaak op de vastgestelde zittingsdag “tijdig en onder aanvoering van gewichtige redenen” dient te gebeuren, kan niet anders begrepen worden dan dat de tijdigheid en de gewichtige redenen in onderlinge samenhang bezien dienen te worden. Indien een aangevoerde reden voor het verzoek om uitstel van een zitting een omstandigheid betreft die al langere tijd bekend is ligt het niet voor de hand een dergelijk verzoek als tijdig te beschouwen als dat verzoek niet onverwijld wordt gedaan. Het Hof zal het verzoek van belanghebbende om uitstel van de zitting toetsen aan de hand van de hierboven weergegeven overwegingen.

6.2.5. G geeft als eerste reden voor het uitstel op dat hij op 28 juni 2007 vernam dat er op 29 juni 2007 een zitting zou plaatsvinden en pas een paar maanden de administratieve en fiscale adviseur van belanghebbende is. Hij stelt dat het door hem nog te ontvangen dossier twee volle multomappen bevat en dat het voor hem niet mogelijk is de inhoud hiervan te beheersen voor de zitting.

6.2.6. Het feit dat G pas op 28 juni 2007 op de hoogte was van de zitting, is een omstandigheid die voor rekening van belanghebbende komt nu de uitnodiging voor de zitting naar de bij het Hof bekende adressen is verzonden en het op de weg van een belanghebbende ligt een gemachtigde tijdig te informeren over een komende zitting, dan wel een gerecht te informeren over het optreden van een nieuwe gemachtigde. Ook de tijdige overdracht van dossiers aan een nieuwe gemachtigde behoort tot de verantwoordelijkheid van een belanghebbende.

6.2.7. Gesteld noch gebleken is dat sprake is van een overmachtsituatie waardoor G pas daags voor de zitting zijn verzoek kon indienen; een kennelijk gebrekkige dossieroverdracht kan niet als zodanig worden aangemerkt. Het Hof is overigens van oordeel dat het feit de fiscale adviseur pas enige maanden als gemachtigde optreedt ook niet als een overmachtsituatie kan worden aangemerkt omdat in een dergelijke termijn het alleszins mogelijk is om de inhoud van de thans aan de orde zijnde zaak (enkel de behandeling van het verzet) te beheersen. In deze verzetzaak is immers slechts de ontvankelijkheid van het beroep aan de orde.

6.2.8. G stelt voorts dat nu belanghebbende woonachtig is in Zuid Afrika het niet mogelijk is om op de zitting van 29 juni 2007 te verschijnen. Ook dit is een omstandigheid die langere tijd bekend was en daarom geen reden is om pas daags voor de zitting om uitstel te verzoeken. Gesteld noch gebleken is dat er sprake is van een overmachtsituatie.

6.2.9. G heeft er voorts op gewezen dat naast deze verzetsprocedure een civielrechtelijke procedure aanhangig is bij het Gerechtshof te ‘s-Gravenhage welke procedure op de door hem genoemde slaaprol staat in afwachting van een arrest van de Hoge Raad. Ook dit is een omstandigheid die al langere tijd bekend was. Bovendien valt niet in te zien waarom deze omstandigheid in dit geval van belang is omdat immers de mondelinge behandeling bij het Hof enkel de ontvankelijkheid van het beroep betreft.

6.2.10. Gelet op het voorgaande kan gelet op het moment van het doen van het verzoek in samenhang met de aangevoerde redenen niet worden geoordeeld dat het verzoek tijdig en onder aanvoering van gewichtige redenen is gedaan.

Daarbij verdient nog opmerking dat G niet heeft gesteld dat de uitnodiging voor de zitting hem pas op 28 juni 2007 heeft bereikt in verband met omstandigheden die buiten de invloedssfeer van belangebbende lagen en dat de rechtszekerheid is gediend met voortgang in deze al lang lopende procedure.

6.3. Behandeling van het verzet

6.3. Het Hof verwijst voor de beoordeling van het verzet naar de overwegingen 4.1 tot en met 4.5 van de uitspraak van 24 september 2004, kenmerk BK-03/02463 van het Gerechthof te ‘s-Gravenhage en maakt de overwegingen van het Gerechtshof te ‘s-Gravenhage tot de zijne.

7. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Awb.

8. Beslissing

Het gerechtshof verklaart het verzet ongegrond.

De uitspraak is vastgesteld op 13 augustus 2007 door mr. J.P.A. Boersma, lid van de belastingkamer. De beslissing is op die datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. V.P. Wakkerman, griffier.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.