Home

Gerechtshof Amsterdam, 12-12-2006, BA2964, 06/1421

Gerechtshof Amsterdam, 12-12-2006, BA2964, 06/1421

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
12 december 2006
Datum publicatie
20 april 2007
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2006:BA2964
Zaaknummer
06/1421
Relevante informatie
Faillissementswet [Tekst geldig vanaf 01-07-2023] art. 350, Faillissementswet [Tekst geldig vanaf 01-07-2023] art. 352, Faillissementswet [Tekst geldig vanaf 01-07-2023] art. 354, Participatiewet [Tekst geldig vanaf 01-07-2023 tot 01-01-2025]

Inhoudsindicatie

Schuldsanering. Informatieplicht verzaakt tegenover bewindvoerder en ten nadele van schuldeisers. Zou onder andere naam voor voormalig bedrijf hebben gewerkt; niet meegewerkt aan het opsporen van deze persoon. Overdracht bedrijf niet bewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER

ARREST van 12 december 2006 in de zaak met

rekestnummer R06/1421 van:

[Schuldeiser],

wonende te [woonplaats],

APPELLANT,

procureur: mr. J.P.M. Seegers,

t e g e n

[Schuldenaar],

wonende te [woonplaats],

procureur: voorheen mr. Q.A.L.M. Gijsbers,

thans mr. J.C.R. de Lyon.

1. Het geding in hoger beroep

1.1 Appellant – [schuldeiser] – is bij op 14 september 2006 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 6 september 2006 met insolventienummer 03/151-R, waarbij ten aanzien van geïntimeerde, [schuldenaar], de toepassing van de schuldsaneringsregeling is beëindigd op de wijze zoals in het dictum van die beslissing wordt vermeld. [Schuldenaar] heeft op 16 oktober 2006 een verweerschrift ter griffie van het hof ingediend.

1.2 Het hoger beroep is behandeld ter terechtzitting van 7 november 2006. Ter zitting is [schuldeiser] verschenen, bijgestaan door mr. J.C.A. Stevens, advocaat te Den Haag, alsmede [schuldenaar], bijgestaan door zijn procureur voornoemd. Voorts is namens de bewindvoerder M.D.G. Klink verschenen.

2. De gronden van de beslissing

2.1 De rechtbank heeft de voordracht tot beëindiging ex artikel 350 lid 3 sub c en e Faillissementswet (Fw) van de toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat [schuldenaar] niet in de nakoming van één of meer uit de schuldsanering voortvloeiende verplichtingen is tekortgeschoten. Hierop heeft de rechtbank bepaald dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling eindigt door het in kracht van gewijsde gaan van het vonnis van de rechtbank. De rechtbank heeft [schuldenaar] de zogenaamde “schone lei” verleend.

2.2 Ten behoeve van het hoger beroep heeft de bewindvoerder bij brief van 23 oktober 2006 een verslag aan het hof doen toekomen.

Voorts heeft de procureur van [schuldenaar] bij brief van 6 november 2006 nog een aanvullende productie overgelegd. Ter zitting in hoger beroep heeft de procureur van [schuldenaar] gepleit overeenkomstig een nadien overgelegde pleitnotitie. De advocaat van [schuldeiser] heeft ter zitting in hoger beroep mondeling gepleit en daarbij nog een productie aan het hof overgelegd.

2.3 In hoger beroep is het volgende gebleken.

2.3.1 [Schuldenaar] is een alleenstaande man van 44 jaar oud. Van [periode] was [schuldenaar] medevennoot van [het bedrijf]. [Schuldenaar] is thans volledig arbeidsongeschikt en ontvangt een WWB-uitkering.

2.3.2 Op 31 maart 2003 is [schuldenaar] definitief toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling.

2.3.3 [Schuldeiser] stelt een erkende vordering ad € 106.252,02 (exclusief wettelijke rente) op [schuldenaar] te hebben uit hoofde van een - in [jaartal] - door hem verstrekte geldlening aan [schuldenaar] ten behoeve van de ontwikkeling van een [onderneming].

[Schuldeiser] kan zich niet verenigen met het vonnis van de rechtbank, omdat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat niet (voldoende) duidelijk is geworden dat [schuldenaar] gedurende de schuldsaneringsregeling voor [het bedrijf] werkzaamheden heeft verricht dan wel in dat bedrijf op een of andere wijze belangen heeft. De rechtbank heeft ten onrechte aan [schuldenaar] de “schone lei” verleend, aldus [schuldeiser]. Ter zitting in hoger beroep heeft [schuldeiser] nog een brief overgelegd – met faxdatum 6 november 2006 – afkomstig van de sociale recherche van de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam, waaruit blijkt dat deze dienst een strafrechtelijk onderzoek jegens [schuldenaar] is begonnen. [Schuldeiser] handhaaft ook in hoger beroep zijn stelling dat [schuldenaar] tijdens de duur van de schuldsaneringsregeling onder de naam [pseudoniem] namens [het bedrijf] de telefoon heeft aangenomen en correspondentie heeft gevoerd.

Er zijn voldoende aanwijzingen dat [schuldenaar] tijdens de schuldsaneringsregeling op enigerlei wijze actief is geweest bij [het bedrijf], waardoor hij zijn schuldeisers heeft benadeeld, aldus [schuldeiser].

2.3.4 De bewindvoerder heeft in haar verslag van 23 oktober 2006 gesteld dat [schuldenaar] niet geheel voldoet aan zijn informatieplicht. Zo heeft hij nagelaten specificaties over te leggen van zijn nieuwe ziektekostenverzekering, huur- en zorgtoeslag, vakantiegeld en de no-claim, zodat het niet mogelijk is om de voor- of achterstand in de betaling van de boedelbijdrage exact te berekenen. Ook heeft [schuldenaar] de bewindvoerder niet zelfstandig ingelicht over de uitkomsten van zijn herkeuring. De bewindvoerder voert voorts aan dat zij het - op grond van het door [schuldeiser] opgestelde rapport van 23 mei 2006 - aannemelijk acht dat [schuldenaar] tijdens de duur van de schuldsaneringsregeling actief is geweest bij [het bedrijf] en daaruit inkomsten heeft verworven die hij niet heeft opgegeven. Daardoor heeft [schuldenaar] zijn schuldeisers benadeeld en dient de schuldsaneringsregeling beëindigd te worden zonder toekenning van de zogenoemde “schone lei”, aldus de bewindvoerder.

2.3.5 [Schuldenaar] heeft in zijn verweerschrift en ter zitting in hoger beroep het volgende aangevoerd.

[Schuldenaar] betwist dat hij tijdens de schuldsaneringsregeling werkzaamheden heeft verricht voor [het bedrijf]. [Schuldenaar] stelt dat hij tot 2000 voor [het bedrijf] heeft gewerkt – onder andere als instructeur - en nadien niet meer bij het bedrijf betrokken is geweest. Een collega heeft [het bedrijf] van hem overgenomen, inclusief de website. Op deze website zijn foto’s uit [periode] – dus van voor de schuldsaneringsregeling - blijven staan waarop hij staat afgebeeld, onder andere met [afbeelding], aldus [schuldenaar]. [Schuldenaar] betwist eveneens dat het op de website vermelde [telefoonnummer] aan hem toebehoort. Op de vraag van het hof of hij [pseudoniem] kent, antwoordde [schuldenaar] dat deze persoon hem onbekend is.

[Schuldenaar] voert voorts aan dat hij zich aan zijn informatieplicht heeft gehouden en tijdens de schuldsaneringsregeling zijn schuldeisers op geen enkele wijze heeft benadeeld.

Ter zitting in hoger beroep heeft [schuldenaar] daarnaast verklaard dat hij de door [schuldeiser] overgelegde brief van de sociale recherche over het tegen hem ingestelde strafrechtelijke onderzoek toen voor het eerst zag. Zijn procureur benadrukt in dit verband dat een strafrechtelijk onderzoek niet altijd tot een veroordeling leidt.

Ook volgt uit het afschrift van de beslissing op bezwaar van het College van Burgemeester & Wethouders van de gemeente Amsterdam van 13 april 2006 dat onvoldoende is aangetoond dat [schuldenaar] werkzaamheden heeft verricht voor [het bedrijf] dan wel dat hij eigenaar is van dit bedrijf, zodat het bezwaar van [schuldenaar] van 31 januari 2006 gegrond wordt verklaard en hem opnieuw bijstand wordt toegekend.

Tot slot geeft [schuldenaar] nog aan dat hij reeds vanaf 1995 problemen heeft met [schuldeiser], die zelf ook bij de [werkgever] werkt of heeft gewerkt. [Schuldeiser] voert een persoonlijke strijd tegen hem, aldus [schuldenaar].

2.4 Het hof stelt voorop dat uit de Wet Schuldsanering Natuurlijke personen (WSNP) op de schuldenaar rustende verplichtingen voortvloeien, die hun grond vinden in de doelstelling van die wet. Deze doelstelling komt erop neer dat natuurlijke personen die in een uitzichtloze financiële positie zijn gekomen de kans moet worden geboden weer met een schone lei verder te kunnen gaan. Daar staat echter tegenover dat van de schuldenaar een actieve medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling gevergd wordt. Van het ontbreken van de vereiste medewerking kan, onder meer, sprake zijn indien de schuldenaar nalaat aan de bewindvoerder volledige informatie te verschaffen waarvan hij weet of behoort te weten dat zij van belang zijn voor een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling, alsook nieuwe schulden laat ontstaan.

2.5 Het hof komt tot het volgende oordeel. Gelet op het ruimschoots overschreden zijn van de reguliere duur waarop de schuldsaneringsregeling op [schuldenaar] van toepassing is – 31 maart 2003 tot en met 30 maart 2006 –, is reeds daarom voor eventuele tussentijdse beëindiging van de schuldsanering geen grond aanwezig en is thans slechts de beëindiging van de schuldsanering overeenkomstig het bepaalde in artikel 352 lid 1 Fw ter beoordeling van het hof. Op grond van artikel 354 Fw is dan de vraag aan de orde of [schuldenaar] in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen is tekortgeschoten en zo ja, of die tekortkoming aan hem kan worden toegerekend.

Gelet op de ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep gebleken feiten en omstandigheden komt het hof tot het oordeel dat [schuldenaar] onvoldoende heeft voldaan aan zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen.

2.6 Vaststaat dat [schuldenaar] - ondanks vele verzoeken daartoe van de bewindvoerder - onvoldoende informatie aan de bewindvoerder heeft verstrekt, zodat de bewindvoerder geen correcte berekening heeft kunnen maken van de huidige voor- of achterstand op de boedelrekening.

Voorts is het hof van oordeel dat de aanwijzingen van [schuldeiser] voldoende duidelijk zijn om aan te nemen dat [schuldenaar] tijdens de duur van de schuldsaneringsregeling op enigerlei wijze bij [het bedrijf] betrokken is gebleven. Het had op de weg van [schuldenaar] gelegen om de desbetreffende stellingen en bevindingen van [schuldeiser] met bewijsstukken te ontzenuwen. Zo had [schuldenaar] zijn stelling dat hij [het bedrijf] – inclusief de website, het postadres en het telefoonnummer [telefoonnummer] - in 2000 aan een collega heeft overgedragen eenvoudig kunnen onderbouwen door bijvoorbeeld een contract van deze overnametransactie in het geding te brengen. Het hof rekent het [schuldenaar] voorts aan dat hij in eerste aanleg heeft geweigerd zijn medewerking te verlenen aan het doen horen althans traceren van [pseudoniem] als getuige, terwijl deze getuige voor [schuldenaar] ontlastende verklaringen had kunnen afleggen, indien wordt aangenomen dat het daarbij om een andere persoon dan [schuldenaar] gaat. Het oproepen althans traceren van deze persoon – om duidelijkheid te verschaffen over de identiteit van deze [pseudoniem] - had voor [schuldenaar] geen moeilijke opgave behoeven te zijn, omdat hij twaalf jaar bij [het bedrijf] heeft gewerkt, eigenaar van het bedrijf is geweest en de omvang van het bedrijf – alsmede naar mag worden aangenomen het personeelsbestand - klein was.

2.7 Zowel in eerste aanleg als in hoger beroep is [schuldenaar] voldoende in de gelegenheid geweest om tegenover de bevindingen van [schuldeiser] genoegzaam aan te tonen dat hij tijdens de duur van de schuldsaneringsregeling niet meer betrokken is geweest bij [het bedrijf]. Nu [schuldenaar] zich met betrekking tot het ophelderen van deze belangrijke kwestie niet actief heeft opgesteld, moet ook in dit opzicht worden geoordeeld dat hij tijdens de schuldsaneringsregeling – ten nadele van zijn schuldeisers – zijn informatieplicht heeft verzaakt.

2.8 Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat [schuldenaar] in de nakoming van zijn informatieplicht is tekortgeschoten. Het hof is niet gebleken van omstandigheden waardoor de tekortkoming [schuldenaar] niet kan worden verweten. Evenmin is het hof van oordeel dat de tekortkoming wegens haar bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing zou dienen te blijven. Gezien de forse omvang van de te saneren schulden van [schuldenaar] – blijkens het 3e en 4e tussentijds verslag van de bewindvoerder hadden de schuldeisers per 19 juli 2004 voor een bedrag van € 167.613,61 aan concurrente vorderingen bij de bewindvoerder ingediend – ziet het hof aanleiding deze tekortkoming zelfs zwaarder te laten wegen.

De door [schuldenaar] aangevoerde persoonlijke omstandigheden maken het oordeel van het hof niet anders. Gelet op het voorgaande zal het hof de schuldsaneringsregeling dan ook beëindigen zonder toekenning van de zogenaamde “schone lei” aan [schuldenaar].

3. Slotsom

Voorzover de rechter-commissaris en [schuldeiser] in respectievelijk zijn voordracht tot beëindiging en in zijn beroepschrift (mede) bedoeld hebben de schuldsaneringsregeling tussentijds te doen eindigen, is daarvoor gelet op de inmiddels verstreken tijd geen aanleiding. In zoverre zal dus beslist worden zoals de rechtbank heeft gedaan. Voor het overige dient als volgt te worden beslist. Omwille van de duidelijkheid zal het gehele dictum opnieuw worden geformuleerd.

4. De beslissing

Het hof:

vernietigt de uitspraak waarvan beroep,

en opnieuw beslissende:

wijst de verzochte tussentijdse beëindiging van de schuldsanering op grond van het bepaalde bij artikel 350 lid 3 sub c en e Fw af;

beëindigt de toepassing van de schuldsaneringsregeling en stelt vast dat [schuldenaar] toerekenbaar in de nakoming van een of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen is tekortgeschoten;

verwijst de zaak terug naar de rechtbank Amsterdam teneinde met inachtneming van deze beslissing verder te worden afgedaan.

Dit arrest is gewezen door mrs. A.D.R.M. Boumans, A. Bockwinkel en G.C. Makkink en uitgesproken ter openbare terechtzitting van het hof van 12 december 2006 in tegenwoordigheid van de griffier.

Van dit arrest kan gedurende acht dagen na die van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld door middel van een verzoekschrift in te dienen ter griffie van de Hoge Raad.