Home

Gerechtshof Amsterdam, 09-05-2005, AU0358, 23-000873-03

Gerechtshof Amsterdam, 09-05-2005, AU0358, 23-000873-03

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
9 mei 2005
Datum publicatie
11 augustus 2005
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2005:AU0358
Zaaknummer
23-000873-03
Relevante informatie
Opiumwet [Tekst geldig vanaf 01-01-2023] art. 2, Opiumwet [Tekst geldig vanaf 01-01-2023] art. 10, Wetboek van Strafrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-07-2023] art. 140

Inhoudsindicatie

Verdachte heeft gedurende ruim een jaar deelgenomen aan een criminele organisatie die zich bezighield met het in koffers binnen Nederland brengen van cocaïne (in totaal meer dan 50 kilo). Veroordeling tot 4 jaar gevangenisstraf.

Uitspraak

arrestnummer:

rolnummer: 23-000873-03

datum uitspraak: 9 mei 2005

TEGENSPRAAK

VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Haarlem van 10 februari 2003 in de strafzaak onder parketnummer 15-094095-02 van het openbaar ministerie

tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1960],

wonende te [adres], [woonplaats],

thans gedetineerd in P.I. Midden Holland, HvB Haarlem te Haarlem.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 14 november 2002, 20 januari 2003 en 27 januari 2003 en op de terechtzittingen in hoger beroep van 24 juli 2003, 22 september 2003, 6 november 2003, 4 december 2003, 19 februari 2004, 17 mei 2004, 12 augustus 2004, 4 november 2004, 22 november 2004, 9 december 2004, 14 april 2005 en 25 april 2005.

Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, overeenkomstig de op de terechtzitting in eerste aanleg van 20 januari 2003 op vordering van de officier van justitie toegestane wijziging tenlastelegging.

Van die dagvaarding en vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlastelegging wordt hier overgenomen.

Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest het hof deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.

Bewezengeachte

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij

ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde

in de periode van 1 januari 2001 tot en met 26 februari 2002 in Nederland, meermalen, tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht,

A. ongeveer 14.882,4 gram van een materiaal bevattende cocaïne op 5 februari 2001;

B. ongeveer 24.652,5 gram van een materiaal bevattende cocaïne op 20 februari 2002;

C. ongeveer 14.988,9 gram van een materiaal bevattende cocaïne op 25 februari 2002;

ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde

in de periode van 1 januari 2001 tot en met 26 februari 2002 in Nederland en/of op de Nederlandse Antillen meermalen tezamen en in vereniging met anderen, om een feit als bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten:

het tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,

voor te bereiden en/of te bevorderen,

telkens met medeverdachten:

- afspraken heeft gemaakt over de wijze waarop de cocaïne - via koffers - binnen Nederland zou worden gebracht en

- afspraken heeft gemaakt over het tijdstip waarop de cocaïne naar Nederland zou worden vervoerd,

en aldus telkens zich en anderen gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van voornoemde feiten heeft trachten te verschaffen;

ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde

in de periode van 1 januari 2001 tot en met 26 februari 2002 in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie werd gevormd door een samenwerkingsverband van een aantal natuurlijke personen, waartoe hij, verdachte, en medeverdachten behoorden, welke organisatie het oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:

A. het tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, en

B. het tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk plegen van strafbare voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet met betrekking tot het hiervoor onder A genoemde feit door zich of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van die feiten trachten te verschaffen.

Hetgeen onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezengeachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Strafbaarheid van het bewezengeachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezengeachte uitsluit, zodat dit strafbaar is.

Het bewezengeachte levert op:

ten aanzien van het onder 1 bewezengeachte

medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd

ten aanzien van het onder 2 bewezengeachte

medeplegen van een feit, bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden of bevorderen door zich en anderen gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen, meermalen gepleegd

ten aanzien van het onder 3 bewezengeachte

deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf en/of maatregel

De rechtbank te Haarlem heeft de verdachte veroordeeld ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren met aftrek en een geldboete van ? 15.000,- met een vervangende hechtenis voor de duur van 120 dagen.

Tegen voormeld vonnis is door de verdachte en het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde - gelet op een overschrijding van de redelijke termijn - tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren en 10 maanden met aftrek alsmede een geldboete van

? 5.000,- met een vervangende hechtenis voor de duur van 100 dagen en voorts dat onttrokken aan het verkeer dient te worden verklaard drie (vermoedelijk XTC-)pillen.

Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.

Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.

Verdachte heeft gedurende ruim een jaar deelgenomen aan een criminele organisatie die zich bezighield met het in koffers binnen Nederland brengen van cocaïne. De ingevoerde hoeveelheden waren van dien aard dat deze kennelijk bestemd zijn geweest voor de handel en verdere verspreiding. Cocaïne is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De handel in cocaïne gaat gepaard met vele andere vormen van criminaliteit.

Gebleken is dat bij in ieder geval één transport de cocaïne is verstopt in de koffer van een onwetende passagier, die hierdoor werd blootgesteld aan het risico te worden gearresteerd wegens drugsbezit zoals ook daadwerkelijk is geschied. Dat deze passagier niet is vervolgd is een gelukkige omstandigheid die niet aan verdachte te danken is.

Criminele organisaties als de onderhavige ondermijnen de rechtsorde vanwege hun misdadige oogmerk, hun grote winsten waarover geen belasting wordt betaald en daarmee samenhangende (illegale) handelingen.

Verdachte heeft binnen de criminele organisatie een uitvoerende rol gespeeld en heeft zich onder meer bezig gehouden met het werven van koeriers. Door aldus te handelen heeft verdachte geprofiteerd van door anderen gepleegde misdrijven en het criminele circuit in stand gehouden en gestimuleerd. Voorts heeft verdachte het vertrouwen van passagiers in een correcte afhandeling van door hen afgegeven bagage door luchtvaartmaatschappijen ernstig geschaad.

Het hof rekent dit alles de verdachte zwaar aan, temeer nu louter uit eigen winstbejag is gehandeld.

Met het openbaar ministerie en de raadsman is het hof van oordeel dat de behandeling van de zaak in hoger beroep niet heeft plaatsgevonden binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.

Dit is onder meer te wijten aan de samenhang van deze strafzaak met de strafzaken van andere verdachten; in de zaak van een van de andere verdachten uit het Isocat-onderzoek zijn veel onderzoekshandelingen in de hoger beroep fase verricht, waarmee geruime tijd gemoeid is geweest. Echter, nu de totale berechtingstermijn van de behandeling van de strafzaak in eerste aanleg en in hoger beroep binnen een termijn van vier jaren is gebleven, kan naar het oordeel van het hof worden volstaan met de constatering dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn in de hoger beroep fase.

Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatiedienst van 14 maart 2005, is verdachte eerder meermalen ter zake van soortgelijke delicten veroordeeld.

De hierna als zodanig te melden inbeslaggenomen voorwerpen, die aan verdachte toebehoren en bij gelegenheid van het onderzoek naar de door hem begane feiten dan wel de feiten waarvan hij wordt verdacht zijn aangetroffen, dienen te worden onttrokken aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar aangezien zij van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet of met het algemeen belang, terwijl zij kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten, dan wel tot de belemmering van de opsporing van soortgelijke feiten.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36b, 36d, 47, 57 en 140 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 (oud), 10 (oud) en 10a van de Opiumwet.

Beslissing

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.

Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezengeachte omschreven.

Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.

Verklaart dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.

Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren.

Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.

Onttrekt aan het verkeer de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: drie (vermoedelijk XTC-)pillen.

Dit arrest is gewezen door de vijfde meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. De Vries, Van Atteveld en Gonggrijp-van Mourik, in tegenwoordigheid van mr. Van Harten, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 9 mei 2005.

Mr. Van Harten is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.