Centrale Raad van Beroep, 26-06-2025, ECLI:NL:CRVB:2025:977, 24/516 BESLU
Centrale Raad van Beroep, 26-06-2025, ECLI:NL:CRVB:2025:977, 24/516 BESLU
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 26 juni 2025
- Datum publicatie
- 7 juli 2025
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2025:977
- Zaaknummer
- 24/516 BESLU
Inhoudsindicatie
Afwijzing verzoek om schadevergoeding terecht. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat de voorbereidingshandelingen van het Uwv niet onrechtmatig zijn.
Uitspraak
24/516 BESLU
Datum uitspraak: 26 juni 2025
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 22 januari 2024, 23/2438 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Het gaat in deze zaak over de vraag of de rechtbank terecht het verzoek van appellant tot veroordeling van het Uwv in de door hem geleden schade heeft afgewezen. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat de voorbereidingshandelingen van het Uwv niet onrechtmatig zijn. Het verzoek om schadevergoeding is dan ook terecht afgewezen.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L.L. Ross, advocaat, bij de rechtbank een verzoek ingediend tot veroordeling van het Uwv in vergoeding van door appellant geleden schade. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank dit verzoek afgewezen.
Namens appellant heeft mr. Ross hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 15 mei 2025. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Ross. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.W. van Schaik.
OVERWEGINGEN
Inleiding
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
Appellant heeft van 2 december 2019 tot en met 16 mei 2021 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontvangen.
Bij besluit van 10 december 2019 heeft het Uwv appellant toestemming gegeven om met behoud van zijn WW-uitkering in de periode van 9 december 2019 tot 20 januari 2020 te onderzoeken of hij als zelfstandige kan starten. Daarna heeft het Uwv bij besluit van 25 juni 2020 appellant toestemming verleend om in de periode van 29 juni 2020 tot en met 27 december 2020 te starten als zelfstandige met behoud van WW-uitkering (startperiode). Appellant is begonnen met de online verkoop van vleesproducten. Appellant levert bestellingen aan particulieren vanuit zijn eenmanszaak.
Na afloop van de startperiode heeft appellant zijn werkzaamheden als zelfstandige voortgezet. Hij heeft aan het Uwv opgegeven dat hij na de startperiode nog vijf uur in de week werkt als zelfstandige. Bij besluit van 19 januari 2021 heeft het Uwv appellant laten weten dat het inkomen uit deze werkzaamheden zal worden gekort op de WW-uitkering. Daarbij gaat het Uwv uit van de opgegeven vijf uren per week. Appellant is erop gewezen dat hij al zijn uren als zelfstandige moet doorgeven.
Naar aanleiding van een interne melding op 2 februari 2021 heeft het Uwv onderzoek verricht naar de rechtmatigheid van de WW-uitkering van appellant. Bij het Uwv bestond het vermoeden dat door appellant te weinig uren werden opgegeven nu hij volgens zijn eigen opgave na de startperiode nog vijf uur per week werkt als zelfstandige, terwijl hij in de startperiode hele dagen had gewerkt. Het Uwv heeft dossier- en internetonderzoek gedaan, informatie opgevraagd en getuigen gehoord. Het Uwv heeft appellant gehoord en gevraagd stukken over te leggen uit zijn administratie. Appellant heeft de gevraagde informatie niet overgelegd. De resultaten van het onderzoek zijn neergelegd in een onderzoeksrapport van 14 oktober 2021. Het Uwv is tot de conclusie gekomen dat appellant per week gemiddeld 20 uur heeft besteed aan het bezorgen van bestellingen. Dat betekent dat appellant meer uren zou hebben gewerkt als zelfstandige dan hij heeft opgegeven.
Het Uwv heeft bij besluit van 14 december 2021 de WW-uitkering van appellant herzien over de periode van 1 december 2020 tot en met 31 mei 2021 en laten weten dat de onverschuldigd betaalde WW-uitkering zal worden teruggevorderd tot een bedrag van € 3.682,45. Bij afzonderlijk besluit van dezelfde datum is aan appellant een boete opgelegd van € 920,61 vanwege overtreden van de inlichtingenverplichting. Appellant heeft tegen deze besluiten bezwaar gemaakt. Bij besluit van 1 december 2022 heeft het Uwv de bezwaren van appellant tegen de besluiten van 14 december 2021 gegrond verklaard en deze besluiten herroepen.
Appellant heeft op 23 oktober 2022 verzocht om vergoeding van de door hem geleden schade als gevolg van de voorbereidingshandelingen voor deze besluiten. Appellant stelt dat het Uwv onrechtmatig heeft gehandeld door zijn klanten te benaderen. Bij besluit van 30 maart 2023 heeft het Uwv het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Daartoe heeft het Uwv overwogen dat geen sprake is van onrechtmatig handelen van het Uwv.
Appellant heeft de rechtbank verzocht om het Uwv te veroordelen in vergoeding van materiële en immateriële schade als gevolg van onrechtmatige voorbereidingshandelingen. Volgens appellant was er geen aanleiding een fraudeonderzoek te starten. Door het handelen van het Uwv is hij aangetast in zijn eer en goede naam en was er een omzetdaling. Appellant heeft te kennen gegeven dat voor hij zijn verzoek verder onderbouwt, hij een uitspraak wil over de onrechtmatigheid van het handelen van het Uwv.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat niet in geschil is dat de besluiten van 14 december 2021 onrechtmatig zijn. De rechtbank is van oordeel dat de voorbereidingshandelingen niet onrechtmatig zijn geweest. Het grote verschil in opgave van gewerkte uren tijdens en na de startperiode kon voldoende aanleiding voor het Uwv zijn om een rechtmatigheidsonderzoek te starten. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat meteen op het moment dat gewerkte uren consequenties hadden voor de uitbetaling van de uitkering, te weten na afloop van de startperiode, er beduidend minder uren werden opgegeven. Appellant heeft, ondanks diverse verzoeken van het Uwv, geen inzage gegeven in de omvang van de orders en zijn werkzaamheden als zelfstandige. Appellant had de gevraagde gegevens moeten verstrekken of op een andere wijze inzicht moeten geven. Gebleken is dat het aantal bestellingen tijdens en na afloop van de startperiode nagenoeg gelijk is. Omdat uit de orders geen (groot) verschil in bedrijfsvoering kan worden opgemaakt, was de vraag gerechtvaardigd of er anderszins iets was veranderd in de bedrijfsvoering, dat het grote verschil in opgegeven gewerkte uren kon verklaren. Appellant heeft verklaard dat, anders dan voorheen, na afloop van de startperiode de bestellingen door zijn vader werden rondgebracht. Om te kunnen verifiëren of er wijzigingen zijn in de manier waarop leveringen werden bezorgd, heeft het Uwv klanten kunnen benaderen. Hierbij mochten ook klanten van tijdens de startperiode benaderd worden. Op deze manier heeft het Uwv inzicht kunnen verkrijgen in wie de leveringen tijdens de startperiode heeft bezorgd, waarmee de aannemelijkheid van de verklaring van appellant beoordeeld kon worden. Aangezien het om een onderzoek in uren naar het verleden ging, kon het Uwv dit inzicht niet op een andere manier verkrijgen.
Het standpunt van appellant
Appellant is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Hij heeft zijn standpunt gehandhaafd dat het onderzoek onrechtmatig is geweest. Er zijn ten onrechte ook klanten benaderd die buiten de te onderzoeken periode vielen. Appellant heeft ter onderbouwing een getuigenverklaring overgelegd waaruit volgens appellant blijkt dat het Uwv klanten heeft benaderd met de mededeling dat er een fraudeonderzoek loopt. De rechtbank is hieraan ten onrechte voorbijgegaan. Een dergelijke uitlating betekent logischerwijs een vermindering van vertrouwen en daarmee omzetverlies. Er had ook op andere manieren onderzocht kunnen worden wie na de startperiode bestellingen heeft rondgebracht.
Het standpunt van het Uwv
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.