Home

Centrale Raad van Beroep, 19-06-2025, ECLI:NL:CRVB:2025:922, 23/2084 WLZ

Centrale Raad van Beroep, 19-06-2025, ECLI:NL:CRVB:2025:922, 23/2084 WLZ

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
19 juni 2025
Datum publicatie
27 juni 2025
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2025:922
Zaaknummer
23/2084 WLZ

Inhoudsindicatie

Omvang van het pgb onjuist berekent. De Raad stelt vast dat de rechtbank buiten de omvang van het geding is getreden. Het bestreden besluit gaat alleen over meerzorg. Ten onrechte heeft de rechtbank het oordeel niet hiertoe beperkt. Het zorgkantoor heeft bij het bepalen van de omvang van het pgb voor meerzorg het uurtarief voor de zorg van de moeder van betrokkene ten onrechte afgebouwd naar het uurtarief voor een niet-professionele zorgverlener zoals bedoeld in artikel 5.22, eerste lid, van de Rlz. Het door de moeder van betrokkene gehanteerde uurtarief is al vele jaren uit het pgb betaald voor door haar aan betrokkene verleende zorg. Dit tarief is naar het oordeel van de Raad in de omstandigheden van dit geval als redelijk aan te merken. Proceskostenveroordeling.

Uitspraak

23/2084 WLZ, 23/2142 WLZ

Datum uitspraak: 19 juni 2025

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 7 juni 2023, 22/644 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)

Stichting Zorgkantoor Menzis (zorgkantoor)

SAMENVATTING

Deze zaak gaat over de wijze waarop het zorgkantoor de omvang van het pgb heeft bepaald naar aanleiding van de toekenning van meerzorg aan betrokkene. De Raad is van oordeel dat het zorgkantoor voor de uren waarop de moeder van betrokkene zorg aan haar verleent ten onrechte het uurtarief heeft afgebouwd naar dat van een niet-professionele zorgverlener. Het zorgkantoor heeft de omvang van het pgb niet juist berekend en dient een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.

PROCESVERLOOP

Namens betrokkene heeft mr. J.G.J. Spiekker hoger beroep ingesteld.

Het zorgkantoor heeft ook hoger beroep ingesteld.

Beide partijen hebben een verweerschrift ingediend.

Het zorgkantoor heeft op 20 juli 2023 een nader besluit genomen.

De Raad heeft de zaken samen met de zaak 22/2890 WLZ behandeld op een zitting van 11 september 2024. Voor betrokkene zijn mr. Spiekker en [naam moeder] , moeder van betrokkene, verschenen. Het zorgkantoor heeft via videobellen aan de zitting deelgenomen en heeft zich laten vertegenwoordigen door M.M.H.M. Veldman en mr. R.P. Scherer.

De Raad heeft het onderzoek heropend en vragen gesteld aan het zorgkantoor. Het zorgkantoor heeft hierop gereageerd. Betrokkene heeft een reactie ingediend.

De Raad heeft partijen bericht dat een wisseling in de samenstelling van de behandelend kamer heeft plaatsgevonden.

Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een nadere zitting achterwege gelaten, waarna de Raad het onderzoek heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.

1.1.

Betrokkene beschikt over een indicatie voor zorg op grond van het bepaalde bij en krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, later voortgezet onder de Wet langdurige zorg (Wlz). Betrokkene is geïndiceerd voor zorgprofiel VG Wonen met begeleiding en volledige verzorging en verpleging. Zij realiseert de geïndiceerde zorg met een persoonsgebonden budget (pgb) waarmee zij onder meer zorg inkoopt bij haar moeder.

1.2.

Met een op 25 augustus 2021 ondertekend formulier heeft betrokkene bij het zorgkantoor een aanvraag gedaan om in aanmerking te komen voor meer zorg dan waarop zij op grond van het geïndiceerde zorgprofiel recht heeft (meerzorg). In de aanvraag heeft zij vermeld dat onder meer door haar moeder zorg wordt verleend, namelijk voor 30 uur per week, tegen een uurtarief van € 29,-. De moeder verleent al ongeveer dertig jaar deze zorg aan betrokkene tegen dit uurtarief.

1.3.

Met een besluit van 10 december 2021, na bezwaar gehandhaafd met een besluit van 28 februari 2022 (bestreden besluit), heeft het zorgkantoor betrokkene in aanmerking gebracht voor meerzorg voor de periode van 23 september 2021 tot en met 22 september 2023. Het zorgkantoor heeft de omvang van het pgb berekend waarvoor betrokkene in aanmerking komt. Hierbij heeft het zorgkantoor het aantal door betrokkene gevraagde uren zorg als uitgangspunt genomen. Voor het bijbehorende budget is het zorgkantoor uitgegaan van de door betrokkene in de aanvraag genoemde tarieven van de opgegeven zorgverleners, met uitzondering van het uurtarief voor de zorg die de moeder aan betrokkene verleent. Het zorgkantoor is bij de berekening van het pgb voor de zorg die haar moeder verleent uitgegaan van een stapsgewijze afbouw van het door betrokkene opgegeven uurtarief van € 29,-. Het zorgkantoor is uitgegaan van een uurtarief van € 29,- tot 1 juli 2022, vanaf 1 juli 2022 van € 25,34 en vanaf 1 januari 2023 van € 21,68. Het zorgkantoor heeft hierbij aansluiting gezocht bij het uurtarief dat in artikel 5.22, eerste lid, van de Regeling langdurige zorg (Rlz) is genoemd als maximaal uit het pgb aan een niet-professionele zorgverlener te betalen bruto uurloon of te betalen vergoeding. Door de afbouw kan betrokkene zich voorbereiden op de verandering in de omvang van het pgb.

Uitspraak van de rechtbank

2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het zorgkantoor opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. De rechtbank heeft een onderscheid gemaakt tussen het ‘reguliere’ pgb en het pgb voor meerzorg. De rechtbank heeft overwogen dat het zorgkantoor alleen voor de meerzorg het uurtarief van door de moeder van betrokkene te verlenen zorg heeft mogen afbouwen, maar niet voor het ‘reguliere’ pgb.

Nader besluit

3. Het zorgkantoor heeft ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank op 20 juli 2023 een nader besluit genomen. Het zorgkantoor heeft het bezwaar tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het besluit van 10 december 2021 herroepen en dit besluit in de plaats gesteld van het besluit van 10 december 2021. Het zorgkantoor is, voor zover hier van belang, voor de berekening van het pgb uitgegaan van het door betrokkene verzochte uurtarief van € 29,-. Dit uurtarief zal niet stapsgewijs worden afgebouwd.

De standpunten van partijen

4.1.

Het zorgkantoor is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Het zorgkantoor heeft aangevoerd dat het uurtarief voor door de moeder te verlenen zorg stapsgewijs mocht worden afgebouwd. Een onderscheid tussen ‘regulier’ pgb en pgb voor meerzorg is volgens het zorgkantoor niet te maken. Het zorgkantoor wenst – ook voor de toekomst – bij de berekening van het pgb uit te gaan van een lager uurtarief dan € 29,- voor de zorg die de moeder aan betrokkene verleent. Het zorgkantoor heeft toegelicht dat uit het nader besluit niet mag worden afgeleid dat het zorgkantoor zich kan vinden in de aangevallen uitspraak.

4.2.

Ook betrokkene is het niet eens met de uitspraak van de rechtbank. Zij heeft aangevoerd dat het uurtarief voor door haar moeder verleende zorg in het geheel niet mag worden afgebouwd.

Het oordeel van de Raad

Conclusie en gevolgen

BESLISSING

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels