Centrale Raad van Beroep, 15-01-2025, ECLI:NL:CRVB:2025:90, 20/3719 WIA
Centrale Raad van Beroep, 15-01-2025, ECLI:NL:CRVB:2025:90, 20/3719 WIA
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 15 januari 2025
- Datum publicatie
- 22 januari 2025
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2025:90
- Zaaknummer
- 20/3719 WIA
Inhoudsindicatie
Beëindiging ZW uitkering van appellante per 7 mei 2019. In hoger beroep fysiek spreekuurcontact. Zorgvuldigheidsgebrek. Benoeming deskundigen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op basis van het rapport van de deskundigen de beperkingen neergelegd in een gewijzigde FML van 28 juni 2024. De geselecteerde functies zijn passend voor appellante. Vergoeding proceskosten en griffierecht.
Uitspraak
20/3719 WIA
Datum uitspraak: 15 januari 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
16 september 2020, 19/1293 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Adecco Detachering B.V. te [vestigingsplaats] (ex-werkgeefster)
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de ZW-uitkering van appellante per 7 mei 2019 heeft beëindigd.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P.L.M.F. Roosendaal, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 maart 2023. Appellante is via beeldbellen verschenen, bijgestaan door mr. Roosendaal. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M Rutten. Ex-werkgeefster is niet verschenen.
Het onderzoek is heropend na de zitting. De Raad heeft psychiater
I.S. Hernandez-Dwarkasing en verzekeringsarts K.C. Rammeloo als deskundigen benoemd, die op 30 mei 2024 gezamenlijk hebben gerapporteerd.
Partijen hebben hierop een zienswijze ingebracht, waarbij het Uwv nadere stukken heeft ingediend.
Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een nadere zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek heeft gesloten
OVERWEGINGEN
Inleiding
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als administratief assistent voor 35 uur per week. Op 24 januari 2012 heeft zij zich ziekgemeld met psychische klachten. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellante met ingang van 21 januari 2014 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. Door de (toelichting op de) beperking in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) op items 2.10 en 2.11 (appellante is voor vervoer aangewezen op hulp van anderen en is niet in staat tot verrichten van arbeid buitenshuis) konden per einde wachttijd geen geschikte functies worden geselecteerd. De mate van arbeidsongeschiktheid werd daarom vastgesteld op 100%. De loongerelateerde
WGA-uitkering eindigde op 15 mei 2014, waarna appellante een
WGA-loonaanvullingsuitkering werd toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%.
In het kader van een herbeoordeling op verzoek van de ex-werkgever heeft appellante op 24 januari 2018 een telefonisch spreekuurcontact gehad met een sociaal-medisch verpleegkundige van het Uwv. De sociaal-medisch verpleegkundige heeft hierbij een anamnese afgenomen. Zij heeft tevens telefonisch contact gehad met de (voormalig) behandelend psycholoog van appellante. De verzekeringsarts heeft kennisgenomen van de bevindingen van de sociaal-medisch verpleegkundige, het dossier en van opgevraagde informatie van de voormalig psycholoog en de huisarts. De verzekeringsarts heeft in het rapport van 9 april 2018 vastgesteld dat, hoewel het beter lijkt te gaan, appellante geen duurzaam benutbare mogelijkheden heeft als gevolg van een ernstige psychische stoornis. Bij besluit van 10 april 2018 heeft het Uwv daarom beslist dat de WIA-uitkering van appellante niet wijzigt.
De ex-werkgever van appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 10 april 2018. In het kader daarvan heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep dossierstudie verricht en op 16 oktober 2018 telefonisch contact gehad met appellante. Deze arts heeft vastgesteld (rapporten van 15 augustus 2018 en 17 oktober 2018) dat geen sprake is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden (GBM). De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder aanleiding gezien de toelichtingen op de eerder aangenomen beperkingen op items 2.10 en 2.11 in de FML aan te passen. Appellante kan zich volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep zelfstandig verplaatsen binnen een straal van 10 kilometer met fiets of auto en appellante kan buitenshuis werken en leren reizen naar een vaste werkplek binnen een actieradius van 10 kilometer. Deze beperkingen zijn neergelegd in een FML van 15 augustus 2018. Op basis van de FML van 15 augustus 2018 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de geselecteerde functies en de mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100% onverkort gehandhaafd. Het bleek, gelet op (de toelichting op) de beperkingen, niet mogelijk geschikte functies te selecteren.
Naar aanleiding van een reactie van de ex-werkgever van appellante heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij aanvullende rapporten van 21 januari 2019, 5 februari 2019 en 25 maart 2019 de toelichting op de hiervoor genoemde items aangevuld. Appellante kan binnen een straal van 10 kilometer rondom haar woonadres zelfstandig reizen. Daarbuiten heeft ze begeleiding nodig van een vertrouwd persoon. Dit kunnen ook twee vaste chauffeurs zijn die appellante eerst leert kennen en die voor haar woon-werkverkeer zorgdragen. Verder moet appellante op de werkplek op ten minste twee vaste aanspreekpunten kunnen terugvallen. Het is van belang dat appellante werkt met een groep collega’s in kleine vaste setting zonder veel wisselingen. In het begin is zij aangewezen op een vertrouwde begeleider om kennis te maken en vertrouwd te raken op de werkplek. Deze aangepaste beperkingen zijn neergelegd in een aangepaste FML van 5 februari 2019. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens overleg gehad met een arbeidsanalist, het Werkbedrijf van het Uwv en de afdeling Voorzieningen van het Uwv. Na dat overleg heeft hij geconcludeerd dat wanneer appellante gebruik zou maken van een vervoersvoorziening en een begeleidingsvoorziening (in de vorm van een jobcoach) er wel functies geschikt zijn. Op basis van de aangepaste FML heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 12 februari 2019 vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend en vastgesteld op minder dan 35%.
Bij besluit van 27 maart 2019 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van de
ex-werkgever gegrond verklaard en vastgesteld dat appellante na afloop van de loongerelateerde WGA-uitkering met ingang van 7 mei 2019 geen recht meer heeft op een WIA-uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank voor zover relevant overwogen dat sprake is geweest van een zorgvuldig medisch onderzoek en er geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel.
Het standpunt van appellante
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens en heeft daartegen aangevoerd dat geen sprake is geweest van een zorgvuldig medisch onderzoek, omdat zij niet tijdens een fysiek spreekuur is onderzocht door een verzekeringsarts. Anders dan de rechtbank oordeelt brengt de aard van de psychische klachten niet mee dat daarvan kon worden afgezien. Er is verder ten onrechte geen nadere informatie opgevraagd bij voormalig psycholoog I.C. Tas. Verder heeft appellante aangevoerd dat sprake is van een situatie van GBM omdat zij alleen met hulp van vaste, vertrouwde chauffeurs een werkplek kan bereiken. Appellante heeft aangevoerd dat hoe dan ook onvoldoende rekening is gehouden met haar psychische klachten. De (toelichting op de) beperking op item 2.10 is niet correct. Deze beperking doet volgens appellante geen recht aan de ernst van de psychische klachten en is voor haar geen oplossing om te kunnen gaan werken. Appellante heeft tot slot aangevoerd dat de geselecteerde functies voor haar ongeschikt zijn gelet op haar beperkingen. De motivering die het Uwv geeft is niet toereikend. Dat gebruik wordt gemaakt van vaste, vertrouwde chauffeurs is onvoldoende om de functies geschikt te achten. De actieradius wordt daardoor niet ineens vergroot, noch wordt de aard van haar beperking anders.
Het standpunt van het Uwv
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op vragen van de Raad in de rapporten van 20 juni 2022 en 10 februari 2023 nader toegelicht dat bij appellante sprake is van psychopathologie, te weten angstklachten in het kader van een angststoornis (paniekstoornis in combinatie met agorafobie en een gegeneraliseerde angststoornis). Er is geen sprake van een situatie van GBM, omdat zich geen van de situaties voordoet als genoemd in artikel 2, vijfde lid, gelezen in combinatie met artikel 5, aanhef en onder a tot en met d, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat de beperking aangaande het vervoer erop doelt dat appellante in de haar bekende omgeving (globaal 10 kilometer rondom de eigen woning) in staat geacht wordt om zelfstandig te reizen (op eigen gelegenheid: fietsen of autorijden). Daarbuiten zullen de angsten en spanningen kunnen toenemen. Hierdoor is het mogelijk dat appellante vanuit de op dat punt optredende spanningen mogelijk onvoldoende oog zal hebben voor het verkeer om haar heen. Dit zou dus een potentieel gevaarlijke verkeerssituatie kunnen opleveren door onoplettendheid. Dit is ook de reden waardoor aangegeven wordt dat zij, indien een grotere afstand dan 10 kilometer wordt afgelegd, beter door anderen (een vertrouwde vaste chauffeur) vervoerd wordt. Er is geen reden waarom ze geen grotere afstanden naar werk af kan leggen. Het is te begrijpen dat appellante hier angstig voor is, maar het is wel verstandig om desondanks te doen. Dit ten einde (ook) hier geen hogere drempels voor te creëren (vermijdingsgedrag).